Wanneer Lear, koning van Brittannië, op hoge leeftijd besluit zijn machtige rijk te verdelen onder zijn drie dochters, betekent dat het begin van een donkere en angstaanjagende tijd. Belust op macht vleien Goneril en Regan, de twee oudste dochters, hun vader met listige tongen. Maar Cordelia, tot dan toe de lieveling van haar vader, weigert hieraan mee te doen en tracht haar gevoelens oprecht uit te drukken. Dit bevalt Lear echter niet. Hij wordt kwaad, onterft Cordelia, verdeelt zijn rijk en beslist afwisselend bij zijn beide dochters te verblijven. Pas wanneer Cordelia, samen met de koning van Frankrijk het Kanaal is overgestoken, worden hem de ogen geopend. Nu zij de macht in handen hebben laten Regan en Goneril hun vader immers categoriek vallen. Razend en met nog slechts de nar als gezel, vlucht Lear naar de heide. Daar doet een onweer de waanzin die in hem sluimert losbarsten. Lear zint op wraak…
Koning Lear is zowel het existentiële drama van een man die alles verliest als het politieke drama over de ondergang van orde en rust in een staat. Maar niet alleen daarom is het stuk vandaag nog even actueel als toen het voor het eerst in 1606 opgevoerd werd before the King’s Majesty at Whitehall. Na de dood van Koningin Elizabeth in 1603 broeide Engeland immers van onrust. De geloofsstrijd was opnieuw aangewakkerd, een poging koning en parlement op te blazen was het jaar voordien nauwelijks verijdeld (het “buskruitverraad”), en de koning bleek een heksenvervolger. Complotten en intriges werden gesmeed. Onder de schijnbaar rustige oppervlakte kolkte en kookte de samenleving als lava in een vulkaan die op elk openblik kan uitbarsten…
Van de 37 toneelstukken die Shakespeare toegeschreven worden, is Koning Lear het meest omvattende en wellicht ook meest ambitieuze. De oude koning die eindigt als Job, het machtige koninkrijk dat verbrokkelt en uiteenspat, de sfeer van onrust en terreur, de hoogoplopende ruzies, de twijfel, de wraak… het zijn maar enkele elementen uit wat door Maeterlinck genoemd werd: « het sterkste, reusachtigste, meest emotionele en meest intense dramatische gedicht ooit geschreven ».
Franz Marijnen, na De koning sterft opnieuw te gast in het NTG, regisseert.
ZWARE MANNEN…
Teksttheater. Je komt het niet zo gauw meer tegen. Al krijgt het regisseurstheater nu ook felle tegenwind (nadat het reeds lang komaf had gemaakt met het workshoptheater waarin de acteur centraal stond), zo’n nadrukkelijke eerbied voor het geschreven woord als die welke Franz Marijnen ten toon spreidt in « King Lear » in het NTG hebben we sedert lang niet meer meegemaakt. Marijnen is er fier op dat hij in de tekst van Shakespeare slechts acht lijnen heeft geschrapt. Net zoals hij doelbewust een haast naakt (hellend) decor aanwendt en op één uitzondering na hoegenaamd geen muziek of geluidseffecten. Nu kan hij wel beroep doen op een uitstekende vertaling van Hugo Claus, springt decorateur Jean-Marie Fiévez handig om met grote zwarte doeken en, last but not least, beschikt Marijnen over een uitmuntend acteursgezelschap (met Jef Demedts, Nolle Versyp, Eddy Verreycken, Bob De Moor en Walter Moeremans op kop en verder nieuweling Wim De Wulf vooral in zijn « Arme Tom »-figuur als aangename verrassing), maar vier en een half uur is verdomme lang. Exact twee uur (chrono in de hand) heeft hij mij kunnen boeien — wat ik een fantastische prestatie vind, een normale speelfilm met alle Indiana Jones-effecten die maar mogelijk zijn duurt niet eens zo lang — maar dan begin je toch naar een pauze te verlangen. Het lijkt er trouwens op dat Marijnen van dan af zelf de teugels een beetje minder strak kan houden. De blindmakingsscène van Gloucester is vooral walgelijk als stijlbreuk en niet zozeer op zichzelf wat Marijnens bedoeling wél was. De Senecaanse invloeden op Shakespeare (zoals b.v. ook nog de algehele slachting op het einde) doen het trouwens niet meer nu. Het is echt griezelig als de hele zaal in lachen uitbarst als Cyriel Van Gent ligt te kreperen.
Deze « King Lear » is dus de perfecte kennismaking met de dichter maar niet met het theaterbeest Shakespeare. Als geen ander weet Old Will normaal een publiek (het zijne, maar ook alle latere) te bespelen, maar Marijnen geeft hem daarvoor nu geen kans. Daarvoor is het té sober, té sec. Ik ben trouwens niet overtuigd dat een tweede pauze (nog voor de huidige), zoals dat in de opera wel meer voorkomt, een oplossing zou zijn — al was het alleen maar omdat het dan nog later zou worden. Neen, enerzijds sta ik in bewondering voor de ontzettende discipline, die door haast iedereen die bij deze productie is betrokken, wordt opgebracht, maar anderzijds heb ik soms de indruk dat een rustige close-reading thuis in een zetel evenveel effect zou bereiken. En dat mag toch niet voor de meest levende aller toneelauteurs.
… LICHTE JONGENS
Zware kost dus, deze « King Lear », en daarom was de « Adriaan Mole » van het Speeltheater een des te grotere verademing tijdens een nogal zwaar weekend. Nochtans is het niet makkelijk om de juiste toon te treffen bij puberproblematiek. De puber zelf tilt er erg zwaar aan, maar later zal hij of zij moeten toegeven dat dit een grove overschatting was (de wereld stort echt niet in als je een puist op je neus hebt). Volwassenen daarentegen hebben de neiging om alles op die leeftijd te kleineren (net zoals ze dat systematisch bij kinderen doen) en dat zou dan leiden tot een toneelstuk dat de spot drijft met tieners, wat natuurlijk nog ergerlijker zou zijn.
Hoe delicaat een en ander ligt, wordt bewezen door de auteur Sue Townsend zelf (zie ook de rubriek « Aan het lijntje ») die weliswaar op een zeer succesvolle manier in de huid van Adriaan kroop voor wat z’n dagboek betreft, maar over haar eigen toneelversie schaamt ze zich zowat rot. Regisseurs Eva Bal en André Vermaerke hebben dan ook daarvan niet veel meer dan een ruwe structuur behouden en die dan ingevuld met hun beproefd procédé van improvisaties, in dit geval dan uitgaande van het « dagboek ». Dat gaf uiteraard een boel korte fragmentjes en de grootste verdienste van het ietwat onwaarschijnlijke duo is dan ook dat ze het risico van « gekapt stro » handig hebben omzeild door zeer vindingrijke overgangen te bedenken. Vindingrijk qua vormgeving (zoals het schitterende decor van Pat Van Hemelrijck : een uitvergroting van Adriaans schrijftafel), maar ook inhoudelijk met zelfbedachte grapjes.
Het spreekt vanzelf dat de inbreng van de acteurs op dat vlak ook zeer groot is geweest. Daarom schrikken we ervoor terug om een paar namen uit deze homogene vertoning te lichten. Toch kunnen we moeilijk onderuit om te onderlijnen dat Luc Frans inderdaad Adriaan Mole is (zij het dat hij niet evolueert, zoals een confrater terecht opmerkt), dat Ineke Nijssen ontzettend schattig is als Pandora en dat Raymond Bossaerts en Elisabeth van Dooren oorspronkelijk fysiek een beetje ongeloofwaardig overkomen als de ouders van Adriaan (hoe zijn die twee ooit getrouwd geraakt ?), maar door hun sterke acteerprestatie vergeet je dat reeds na een paar minuten.
Onze grootste bewondering gaat echter uit naar Jakob Beks en dat niet alleen omdat hij de ouwe communist Bert Baxter moet tot leven wekken. Met zijn kleine gestalte leek ons dat een vrijwel onmogelijke taak, maar Beks heeft dit juist in zijn voordeel aangewend. Alleen… waarom laten Bal en Vermaerke hem « De rode sikkel » lezen en niet « De rode vaan » ?
MET RODE OORTJES
Onlangs las ik een artikel in het kader van de jeugdboekenweek, waarin betoogd werd dat we uiteindelijk veel meer meedragen uit de boeken die we in onze jeugd lezen dan uit die van later. Af en toe zit er misschien nog wel eens een meesterwerk tussen, maar zelden beklijft de lectuur evenzeer als destijds toen je nog echt met rode oortjes in een hoekje met een boekje kon wegkruipen. De auteur ging bovendien zo ver van te beweren dat niet weinige van die boekjes zelfs kleine, maar ook grotere trauma’s veroorzaken.
Indien deze stelling klopt (en ik ben geneigd ze bij te treden), dan moet dit zéker van toepassing zijn op het theater. Want daar wordt minder aan de verbeelding overgelaten, zelfs minder dan bij de vaak als te realistisch omschreven film : het kind ziet het immers voor zijn ogen gebeuren met figuren die even levend zijn als hijzelf. Geen wonder dat in de « gewijde stilte » als er op het toneel iemand wordt « vermoord », dan plotseling opklinkt : « Dat is toch niet echt, hé ? » Hopelijk is er dan een volwassene bij de hand om alle twijfels weg te nemen, want op zich zal het tafereel al genoeg voor nachtmerries zorgen.
Nu zijner overal kindernamiddagen en is het ook al gebruikelijk dat in schoolverband naar een voorstelling wordt gegaan of dat omgekeerd een theater op school wordt uitgenodigd. « In mijn tijd » was zoiets echter een zeer zeldzame uitzondering. En ik herinner mij inderdaad nog heel levendig de enige toneelopvoering die ik als kind mocht bijwonen in de gemeentelijke schouwburg. Het was allicht allemaal erg braaf, maar de hoofdrol was toebedeeld aan een soort Pierrot en dat krijtwitte gezicht is nog nachten lang bij mij komen spoken.
Ik mag er dus niet aan denken wat kinderen meedragen van « Fata morgana », de nieuwste Stekelbees-productie. Niet alleen omdat het via de figuren van Kaïn en Abel handelt over goed en kwaad (met als illustratie o.m. de moord die ik in het begin aanhaal), maar vooral omdat dit stuk zeer moeilijk te duiden valt. Misschien hebben kinderen meer fantasie dan ik, maar dat de moeder herhaaldelijk in een heks verandert, daar kon ik alvast geen touw aan vastknopen. De toeschouwers « unheimlich » doen voelen, werkt me in « volwassen » theater reeds op de heupen, maar als men zo’n grappen met kinderen uithaalt word ik boos. Vooral omdat dit korte stuk (50 minuten) verder inhoudelijk zo weinig te bieden heeft dat het de aandacht van opgroeiende kinderen onmogelijk kan bezighouden. Dit is dus wel degelijk voor de allerjongsten bestemd, zodat het argument « dat ze maar moeten buiten blijven » (wat we bij de vorige Stekelbees¬voorstelling, « Bewogen familieportret », hoorden) hier alvast niet opgaat.
Verder was ik als ongelovige toch ook erg gestoord door het spotten met Christus aan zijn kruis. Bovendien, voor wie is het stuk in dit opzicht dan bedoeld ? Kinderen die gelovig worden opgevoed, worden hierdoor voor schut gezet, maar toch drijft het hele stuk op bijbelse toestanden, zodat vrijzinnig opgevoede kinderen misschien ook niet altijd kunnen volgen (wie wél trouwens ?).
De nadruk ligt dan ook duidelijk op de vorm en wat dat betreft zitten er zeker mooie vondsten in. Het gaat hier tenslotte toch eigenlijk om een voorstelling door het trio van Pantarei, in een regie van Tone Brulin. Stef Ampe heeft in een begeleidende, hoogdravende tekst mooi beweren dat het toch als Stekelbees-productie dient te worden beschouwd, in feite moet in die geest al het voorafgaandelijke werk van Stekelbees dan wel als de grootste rotzooi worden aanzien, want dat staat hier haaks op. De lezer weet dat ik een andere mening ben toegedaan. Men hoeft daarmee niet akkoord te gaan, de kinderen zullen dat wel doen. En dat is het enige wat me interesseert.
Dit soort bijna woordeloos theater is heel handig om ook aan de andere kant van de taalgrens te verkopen en er was alvast een vertegenwoordiger van minister Dewael aanwezig om te zien of er wat aan die subsidieregeling kon worden gedaan, waarop Ampe reeds had gewezen in de rv nr. 3. Het poenpakken is Stekelbees zeker gegund, maar dan niet ten koste van eender wat. Of om het ook eens op een bijbelse manier te zeggen : « Hoedt u er voor een van deze kleinen te minachten, want ik zeg u : zij hebben engelen in de hemel en deze aanschouwen voortdurend het aangezicht van mijn vader die in de hemel is. » (Mattheüs XVIII, 10).
WAAR GING DAT NU EIGENLIJK OVER?
« Verstaanbaarheid is erg belangrijk. Ik ben niet zo weg van die stukken waar je je achteraf afvraagt: waar ging dat nu eigenlijk over? » Een laatste maal Dirk Tanghe in de Frut. Sorry, maar we konden het niet laten om het als overgang te gebruiken voor « The hunting of the snark » van Oud Huis Stekelbees. Dat is overigens het beste. Die nieuwe benaming. Want met het vroegere Stekelbees heeft dit niks meer vandoen. Al was dit blijkbaar voor de toeschouwers tijdens het kindertheaterfestival (zoals gebruikelijk bijna zonder kinderen…) nog niet voldoende doorgedrongen. Eén van de gedupeerden nam dan ook de term « volksverlakkerij » in de mond en dat we ons achter de woorden van deze toeschouwer verschuilen, is enkel wegens het feit dat recensenten zo’n uitlatingen niet in hun mond horen te nemen. Wat jammer is.
Want dat het hier kindertheater betreft, maakt deze egotripperij van Guy Cassiers (niet enkel regisseur van dit stuk maar, o ramp, ook nieuw artistiek directeur van Stekelbees — sorry: Oud Huis Stekelbees) toch wel wraakroepend. Deze tekst van Lewis “Alice in Wonderland” Carroll is namelijk onspeelbaar (*). Men spreekt b.v. over de gelaagdheid van de tekst. Ik zou dit bijna in twijfel durven trekken. Is de ondertitel van dit (inderdaad onvertaalbare) stuk immers niet: « A delirium in eight crises » ? Voor mijn part is het dus nonsens om de nonsens en niks gelaagdheid. Maar soit, als die er dan al zou zijn, dan kan men die er enkel bij rustige lectuur (het werkje werd vertaald door Paul Pourveur en uitgegeven door Dedalus) uithalen en zeker niet bij een eenmalige beluistering. A fortiori door kinderen!
FREIE VOLKSBÜHNE
De intendant van de Freie Volksbühne te Berlijn, de 70-jarige Kurt Hübner, heeft zich uit het actieve theaterleven teruggetrokken. Tot zijn opvolger werd de regisseur Hans Neuenfels benoemd, die reeds enige maanden als regisseur bij de Volksbühne was geëngageerd (hoewel dit theater geen eigen ensemble heeft: het werkt enkel met « losse » krachten die per productie worden aangeworven). De Freie Volksbühne krijgt hiervoor een subsidie van circa 224 miljoen frank.
Referenties
Ronny De Schepper, Zware mannen, lichte jongens, De Rode Vaan nr.7 van 1987
Ronny De Schepper, “Waar ging dat nu eigenlijk over?”, De Rode Vaan nr.47 van 1987
Ronny De Schepper, Jongeren en theater: “Ik ga alleen maar als ik een lief heb”, Graffiti oktober 1991
(*) En uiteraard kreeg ik gelijk, getuige de hierbij afgedrukte brief van Oda Van Neygen van de Beursschouwburg…