35 jaar geleden ging de eerste Arca-productie van het nieuwe theaterseizoen, « Het Café » van R.W.Fassbinder in een regie van Jappe Claes, in première.
Door de publiciteit die eraan vooraf is gegaan (we hebben er zelf ook aan meegedaan, zie het « lijntje » van vorige week), stonden de verwachtingen erg hoog gespannen. Na wat Jappe Claes met de Mechelse amateurs van Theater Teater (naar verluidt) had gedaan en na het werk van scenograaf Michel Gert Peter in NTG (Peter Pan, Danton, De vader) was de opwinding gewettigd. En nochtans…
En nochtans ging zowat alles verkeerd waarin we precies onze hoop hadden gesteld. De ruimte b.v., Peter-Claes deden ontzettend enthousiast over de door hen « ontdekte » Cisterciënzerkapel in het Gentse Atheneum Ottogracht. Uiteindelijk bleek de galm te zorgen voor een zeer slechte akoestiek, wat nog in de hand werd gewerkt door het nabijgelegen blijkbaar drukke verkeer (enkel Bob De Moor speelde daar even op in). Bovendien heeft Peter o.i. de ruimte helemaal niet functioneel benut door ze schuin door te snijden. Zijn decorontwerp was trouwens deze keer niet om van achterover te vallen.
En Jappe Claes liet zijn acteurs ook al verloren lopen in de ruimte. We verstonden ze niet, we zagen ze niet en als dat dan uiteindelijk soms toch het geval was, viel er niets te zien. Vooraf had Claes terecht opgemerkt dat Fassbinder melodrama is en dat bij melodrama niet het wat maar het hoe belangrijk is, maar dat hoe heeft hij dan blijkbaar toch niet onder de knie gekregen. Hoertje Brit Alen b.v. was veel opwindender nadien aan de bar dan in haar zgn. minuscule pakje en Mark Verstraete (om maar die te noemen) hebben we ook al boeiender geweten. Natuurlijk had elke acteur wel al eens zijn nummertje (de zusters Jonckheere b.v.), maar enkel Bob De Moor kon ons constant boeien, al leek het er juist op dat die zichzelf regisseerde.
Toch is niet alles kommer en kwel (tenzij alweer voor ons zitvlak). De Schmalz-muziek van Peter Raben is b.v. goed op z’n plaats (overgenomen uit de Duitse productie), er zit meer Goldoni in dan je zou denken en de binnenrijmen in de vertaling zijn soms wel eens grappig (maar vaak ook ergerlijk). Vooral echter : wij hopen dat Arca eindelijk uit zijn « decadente periode » zou treden en eigenaardig genoeg is dit stuk, dat precies decadentie als thema heeft, daarvoor een stap in de goede richting. Of moeten we zeggen : geen verdere stap in de slechte ?
HAMLET
Nadien opende het Raamtheater met « Hamlet » zijn nieuwe theaterzaal in het voormalige Museum voor Warenkunde aan de Vrièrestraat. De tekst van eerder genoemde mijnheer Shakespeare werd hier bewerkt door Pavel Kohout en gebracht in een regie van Walter Tillemans. De vertaling is van Hugo Claus en wie zijn wij om daarop enige aanmerking te maken? Kohout heeft zijn « Hamlet » ontdaan van de randscènes om zo de essentie van het stuk centraal te stellen. Te zijn of niet te zijn, je onderwerpen aan de omstandigheden of op te komen voor de eigen integriteit.
De regie van Tillemans is mede door de gelukkige vorm van het theater conform aan wat het Elisabethaanse theater heet. Acht acteurs voor dubbel zoveel rollen was in die tijd ook gebruikelijk. Dat wil o.a. ook zeggen dat er van decor niet veel sprake is. De ruimte op zich wordt functioneel aangewend en aangevuld met de nodige requisieten. Een zestal doodskisten illustreren dit macabere spel om de dood. De met zorg gekozen en in dit « decor » soms futuristisch aandoende kostumering doet de rest.
Bert André is gewoon verpletterend als Polonius en grafdelver. Om het even wat die man aanpakt, het is een zaligheid om hem aan het werk te zien. Op dagen dat we down and out zijn plegen we als remedie dan ook wel eens terug te denken aan het moment dat Bert vorig jaar een ijzerwinkel binnenstapte om een vergiet te vragen. Waarna hij het ding op het hoofd zette en aan Walter Tillemans vroeg of het hem goed stond. Het gezicht van de verkoopster was toen immers geld waard. Wist zij veel dat Bert dit instrument in « Midzomernachtsdroom » inderdaad op zijn knikker moest zetten?
Naast Bert André spelen ook A’leen Cooreman als Ophelia en Karel Vingerhoets als Hamlet de pannen van het dak. Deze laatste geeft trouwens, net als Jean « Horatio » Verbert, ook een staaltje van zijn muzikale talent ten beste op de elektrische gitaar, en dat op muziek van Jan Leyers.
LANGE REIS NAAR DE NACHT
Een elektrische gitaar hebben Julien Schoenaerts, Jo De Meyere en Dries Wieme niet nodig om ons van hun talent te overtuigen. Meer zelfs. Eigenlijk hoeven ze zelfs niet eens hun mond open te doen. De manier waarop Schoenaerts de handen in de zakken steekt, De Meyere zijn hand door zijn vettige haren laat glijden en Wieme zijn wenkbrauwen optrekt, volstaat reeds. Blockbusters dus en Arca buit dit terecht uit door de stukken in functie van de acteurs te stellen en niet andersom. Als duo heeft Schoenaerts-De Meyere op die manier reeds een aantal zowel artistieke als populaire successen behaald, maar vorig jaar werd het bondgenootschap verbroken, allicht door Schoenaerts met wie het steeds moeilijker werken wordt. Regisseurs wil hij ook al niet en ondanks het feit dat hij dat helemaal niet aankan (zie « Oidipoes in Kolonos » vorig jaar) gaat hij dus zélf regisseren. In die opvatting zijn de andere acteurs alleen maar « aangevers », zoals in komische duo’s. Een ondankbare taak en het is dan ook niet verwonderlijk dat Schoenaerts voor Eugene O’Neills « Lange dagreis naar de nacht » oorspronkelijk niet aan een cast geraakte. Slechts goedgelovige zielen zullen trouwens aanvaarden dat hij in Reinhilde Decleir, Carl Ridders en Norbert Kaart uiteindelijk het gewenste trio heeft gevonden.
Dat bleek duidelijk na afloop van de Gentse première toen Schoenaerts weigerde te komen groeten samen met zijn tegenspelers. Vooral Carl Ridders leek ons de boter te hebben gegeten en dan zowaar omdat hij de enige was die verdomme wat vuur in dit toonloze zelfbeklag wilde steken. Want, laten we wel wezen, de eerste schuldige is O’Neill zelf die in dit perfect klassieke drama (hét recept bij uitstek voor saaiheid) als oude knorbeer een gevleid zelfportret van « the artist as a young man » ophangt. Norbert Kaart die deze rol was aangekaart, kon er dan ook bezwaarlijk iets van maken en Reinhilde Decleir, die het hele stuk dooremmert zonder één stemverheffing, zal zich allicht ook wel naar Schoenaerts’ regieopvatting geplooid hebben. Kortom, het is het aloude probleem van hoe verveling op scène uit te beelden zonder zelf vervelend te worden. En Schoenaerts is daarin dus niet geslaagd, ondanks het feit dat hij in zijn zelf ontworpen interieur even Amerikaans is als Ed Begley of Broderick Crawford, terwijl Carl Ridders in zijn beste momenten nog steeds Carl Ridders blijft. En dat is géén tegenspraak.
DE BIECHTVADERS
Ondertussen heeft Jo De Meyere de onlangs gelauwerde Dries Wieme als partner gevonden in het oudere priesterpaar in « De Biechtvaders » van Vincenzo di Mattia en beiden zijn werkelijk ravissant. Maar laten we ook het jonge pastoorsduo Leslie De Gruyter en Bart Van Avermaet onmiddellijk in de lof betrekken voor dit schitterende acteerwerk dat op zich reeds een verplaatsing loont. Al is het stuk zelf immers een heerlijke pastische op Albee’s « Who’s afraid of Virginia Woolf », toch bevredigt het niet helemaal omdat de auteur in het tweede deel, ondanks de lovenswaardige inspanningen van regisseur Ronnie Commissaris, niet echt weet waar hij nu naartoe wil. Maar hoe dan ook, dit is puur theatergenot, wat u al had gemerkt omdat we er haast niets kunnen over verzinnen. Gal spuwen leent zich nu eenmaal beter tot spitant geschrijf dan met het wierookvat zwaaien. Al is dat in deze gewijde (?) contekst zeker op zijn plaats…
Referenties
Ronny De Schepper & Piet Loose, K.S.V.Gal – F.C.Wierookvat 3-3, De Rode Vaan nr.41 van 1986 (“Het Café” komt wel uit De Rode Vaan nr.38 van 1986)