Mong Rosseel, beter gekend als “Vuile Mong”, viert vandaag zijn 75ste verjaardag.

Bij het begin van de Gentse Feesten 2016 mocht Mong Rosseel uit handen van zijn geliefde burgervader Daniël Termont de Walter De Buck-prijs in ontvangst nemen. Nu, als er iemand die prijs verdient, dan is hij het wel, dus tot zo ver is er geen vuiltje aan de lucht. Ik viel echter wel steil achterover toen Mong tijdens een interview op de lokale zender AVS zowaar meende deze prijs te moeten aangrijpen om geradicaliseerde moslims te moeten goedpraten! “Men heeft het nu voortdurend over geradicaliseerde moslimjongeren,” aldus een wel erg Vuile Mong, “maar destijds in Leuven was ik eigenlijk ook een geradicaliseerde jongere.” En in eenzelfde elan ging hij verder: “Radicaliseren is altijd goed!” (hierin overigens bijgetreden door interviewer Wim Claeys, maar dit terzijde) en hij verwees daarbij naar uitspraken van Martin Luther King en Nelson Mandela. Zou de man die 35 jaar geleden eigenhandig het Vlaams Progressief Zangfeest in de kiem smoorde, dat dan ook vinden van “geradicaliseerde Vlamingen” (zoals mij)? Ik heb zo’n lichtbruin vermoeden van niet… Maar geradicaliseerde moslims zijn dus wel o.k. voor hem die in vorige eeuw (terecht) nog een gesel was voor alle nonkel paters en tante nonnekes…

01 vuile mong

De geschiedenis van Mong Rosseel begint in Veurne: “Ik liep school in de Achterhoek, in Veurne, waar vandaag nog altijd zo weinig gebeurt op cultureel vlak. Het enige toneel waar wij naartoe gingen, was de jaarlijkse voorstelling die de school zelf opvoerde. Terwijl mijn kinderen, die in Gent in het middelbaar zaten, naar tal van culturele manifestaties trokken met de school.”
Mong Rosseel: “Dat mag dan nog lang niet voldoende zijn, we staan toch al een heel eind verder. Zowel de school als het milieu erbuiten is belangrijk. Ik groeide op zonder een boek of een plaat in huis. Naar theater of films werd niet gegaan. Zelfs een krant of weekblad hadden we niet. Precies op school waren er enkele leerkrachten die deze leemte trachtten op te vullen. Daarvoor ben ik hen nog altijd zeer dankbaar. Aanvankelijk gingen wij naar bepaalde concerten, niet omdat we zoveel van die muziek hielden, maar omdat we zoveel respect hadden voor die leraar. De eerste keren zaten we nog wat verveeld lawaai te maken. Maar na een aantal keren hadden we door dat die muziek ons ook heel wat kon ‘vertellen’. Thuis hebben we platen van heel uiteenlopende genres. Ik stel vast dat mijn kinderen de ene keer rock, de andere keer Mozart kiezen. Dat is toch leuk? Moet er echt altijd onderscheid gemaakt worden tussen ‘cultuur’ en ‘Cultuur’? Ik vind culinaire aangelegenheden evenzeer tot cultuur behoren. Bij mij duurde het tot ik in Leuven zat vooraleer ik ontdekte dat er nog iets meer bestond dan schijfjes kaas. Thuis aten wij nooit andere kaassoorten. Toen ik voor het eerst dat geweldige aanbod zag, durfde ik er haast niet van te proeven. Die houding kan je ver doortrekken. Ook het racisme is bij ons te herleiden tot schrik voor het vreemde. Het durven ingaan op nieuwe dingen, dat hoort eigenlijk ook tot de cultuur. In de culturele centra moet dan ook zowel het gekende als het vreemde te vinden zijn. De ene dag Will Tura of Johan Stolz, de andere avond Anne Teresa De Keersmaeker. Daarom vind ik het zo jammer dat sommige kunstenaars durven beweren dat hun ideaal een theater zonder publiek is. Ik heb dat drie Nederlanders eens horen zeggen tijdens een televisiedebat. En we hebben hier ook nog de periode gekend waarin de groep van Jan Decorte de zes mensen die bleven kijken, gewoon begon uit te schelden. Waarom verlieten ze ook de zaal niet? Dan moeten we wel vraagtekens plaatsen bij die ‘kunst’. Uiteraard is dat niets anders dan charlatannerie. Gelukkig ontmaskert die zichzelf vroeg of laat.”
Zijn Vieze Gasten daarentegen gaan terug op het nogal strakke cabaretkader Roodpoot met vooral teksten van Guido Van Meir. Nadien probeerden ze het met een nep-circus, inclusief nep-krokodil. Kort na hun ontstaan hadden ze reeds een authentieke schlager, “Het Apekot”, eigenlijk een parodie op Toon Hermans die het in zijn one-man-shows voortdurend had over “de vogeltjes” en “de bloemetjes”. Eigenzinnig als ze waren, weigerden ze voor een opvolger te zorgen en brachten integendeel een sterk geëngageerde elpee uit, die enkel via alternatieve distributiewegen verspreid werd. Het engagement was immers steeds de rode draad geweest doorheen al hun grillige kapriolen, en dat blijft het nu ook nog.
Door de kritiek was Vuile Mong tot dan toe nog nooit aux sérieux genomen. Daar kwam verandering in toen moeder Rika De Backer het vormingstheater in 1976 opnam in het theaterdecreet en met de subsidie van een half miljoen Wim Meeuwissen (voorheen Internationale Nieuwe Scène en Mannen van de Dam) zich bij het gezelschap kon voegen om daar het dramatische gedeelte wat op te vijzelen.
Ook het orkest werd versterkt en muzikaal stond men dus eveneens steviger in de schoenen. De jaarlijkse avondvullende vertoning Adhemarke, een mengeling van strip en horror, werd dan ook een groot succes in 1977.
Op dit elan ging men verder met Bommerskonten, in het teken van het jaar van het dorp (1978). Hiervoor had men deze keer een échte circustent op de kop kunnen tikken en de prachtige hoes van de elpee die ze voor deze gelegenheid hebben gemaakt, geeft “Bommerskonten” en haar inwoners weer op dezelfde manier als het klassieke beginbeeld van de verhalen van “Asterix”. In de show treden bovendien ook de gebroeders “Dalton” op, voor de gelegenheid heten zij echter niet Joe, Jack, William en Averell maar Schiltz, Claes, Martens en Tindemans (de volgorde is niet noodzakelijk dezelfde)!
Voor het programma “De Wild West Revue” (1979) was er versterking door een aantal mensen van Stekelbees. Hiermee bouwde men niet alleen een kinderprogramma uit, maar Herwig De Weerdt heeft ook een uitstekende stem (luister maar naar de elpee “Als wij willen spelen”) en die werd uitgespeeld in een programma zónder Vuile Mong, dat speciaal bestemd is voor jeugdclubs. Naast Herwig ontpopt gitarist Fabien Audooren zich als een uitstekend imitator van Elvis Presley en van Shadow Hank Marvin. Inderdaad, Rockles(s), zo heet het programma, wil een “les” zijn in rockmuziek. Men start dus met rock uit de jaren vijftig, waarbij men alle klassiekers naspeelt in de gebruikelijke vetkuivenkledij. De sixties is iets moeilijker. De Beatles en de Stones naspelen kan immers niet iedereen. Vandaar dat de Vieze Gasten een eigen interpretatie brengen. Voor de jaren zeventig heeft men er vooral retro, disco en punk uitgepikt.
De rock wordt echter ook in zijn blootje (“rockless”) gezet (wij dachten dat dit in hààr blootje moest zijn), dit wil zeggen dat men er enerzijds niet voor terugschrikt om al eens te parodiëren (grappen en lolbroekerij mogen uiteraard niet ontbreken) en dat anderzijds rock ook binnen zijn (haar) politiek-sociaal-economische context wordt geplaatst. Maar dit laatste klinkt geleerder dan het in feite is. Men doet dit namelijk aan de hand van dia’s. Oorspronkelijk was het de bedoeling tussendoor stevig politiserend te werken, maar hiervan is men moeten afstappen wegens gebrek aan respons. De beste fragmenten zijn uiteindelijk puur muzikale momenten, nl.Pink Floyd, Trini Lopez en The Shadows.
Ter gelegenheid van 150 jaar België (1980) volgde dan “De Stomme van…”, gevolgd door “Alle hens aan dek” (1981), “Zoo is ‘t” (1982), “Dextrum praecedit” (1983), “Werk zat” (1984), “Soep zonder ballen” (1985) en dan, ter gelegenheid van de viering van vijftien jaar Vieze Gasten in 1986: “L’amour médecin” naar Molière.
Over heel die periode vertelde Mong me: “De eerste tien jaar overlapten de programma’s die we speelden en de interventies die we deden elkaar volledig. Dat kwam omdat de programma’s in feite collages waren op basis van de actualiteit. Onze groep is dan ook een goede barometer wat sociale conflicten aangaat, gewoon door de oproepen die we krijgen om deel te nemen aan allerlei acties. En daar zie je een enorme evolutie in, ja. Tot het einde van de jaren zeventig kunnen we zeggen dat de acties waartoe we ons steentje hadden bijgedragen op een paar uitzonderingen na allemaal een positief resultaat hadden geboekt. Denk maar aan de lock-out bij Boel, aan de acties tegen mevrouw Wens van Vrij en Vrolijk, enz. Vanaf 1979 is het echter een ellenlange lijst van acties, waarbij stuk voor stuk de eisen niet werden ingewilligd. In ’81 werden bij Boel uiteindelijk tóch 128 mensen ontslagen, bij Siemens werd ook geen enkel onstlag ingetrokken, bij Bell-Telephone zijn wel degelijk 1.100 mensen afgevoerd ondanks het protest, noem maar op.”
“Een tweede zaak die mij ook enorm frappeert is dat tot aan ons tiende bestaansjaar wij als groep een zekere erkenning kregen omdat wij tegen zo lage lonen al die dingen deden. Als wij het b.v. voor arbeiders bij Boel opnamen, dan verdienden wij slechts 15.000 fr., terwijl het laagste loon bij Boel zeker het dubbele was en mensen die iets meer gespecialiseerd werk deden wel het drie- of vierdubbele verdienden. En wat zien we nu? De laatste vijf jaar
(1981-1986, RDS) worden we meer en meer geconfronteerd met jonge mensen die naar ons, met ons minimumloon van 24.000 fr. opkijken als naar mensen die het gemaakt hebben, want daarmee hebben we zowat het dubbele van wat zij hebben!”
“Vandaar natuurlijk dat het zelfbehoud van de mensen zo groot wordt. Men heeft schrik om in actie te komen om het weinige dat men nog heeft toch te kunnen behouden. Dat draagt zeker bij tot het cynisme van de groep. We hebben zelf amper genoeg om onze kinderen groot te brengen en tegelijkertijd zijn er dan duizenden jongeren die naar ons opkijken en zeggen: zo is het gemakkelijk actie voeren, je verdient er nog geld aan ook! Weet je trouwens wat erg vervelend is? Dat men het vanzelfsprekend vindt dat wij ergens optreden uit solidariteit, maar als een Rob De Nijs eens gaat zingen tegen Apartheid, dan staan daar plotseling alle kranten vol van.”

VUILE MONG AAN HET LIJNTJE IN 1984
Alhoewel we nog geen al te strenge winter hebben gehad, gaan onze gedachten — als we met een glaasje port (*) voor het open haardvuur zitten — steeds uit naar de mensen die « on the road » zijn, in weer en wind. Hard labeur en vaak voor een habbekrats. Neem nu Vuile Mong en zijn Vieze Gasten. Vooraleer een voorstelling kan plaatsvinden moeten zij elke dag hun eigen « cultureel centrum » (lees : tent) weer opbouwen en nadien natuurlijk ook weer afbreken. Geen wonder dat Mong Rosseel (vroeger vuil, maar de laatste tijd veel properder; een naam blijft echter gemakkelijker kleven dan het stof der aarde) met een takelwagen uit zijn stoel dient gehesen om ons te woord te staan aan de telefoon.
— Wel, Mong, wat zullen we nou ?
Vuile Mong
: Ach, dat is iets wat me geregeld overkomt. Ik ben nogal teer in mijn rug en ik heb dat in het verleden dus wel meer gehad.
— Dat is precies waarover ik het wou hebben : het harde leven dat jullie lijden. Want dat snapt zo’n recensentje niet natuurlijk, die komt daar toe met zijn Mercedes (**), klaagt over de harde banken en schrijft dat het een slechte voorstelling was. En dat terwijl daar zoveel zweet, bloed en tranen is ingekropen. Vertel eens een dag uit het leven b.v.
V.M.
: Vanaf half april, wanneer wij met de tent op weg gaan, ziet de dagelijkse routine er ongeveer hetzelfde uit : we komen toe rond 10.30 u, we trekken de tent op zodat we rond 13 u samen aan tafel kunnen gaan, want anderen hebben ondertussen het eten klaargemaakt. Daarna maken we alles klaar voor het kinderprogramma dat in de namiddag plaatsheeft. Daarna moeten de decors verwisseld worden voor die van de avondvoorstelling die kort na het avondeten reeds begint. Daarna dient alles weer afgebroken en opgeborgen, wat ons dan meestal zo rond de klok van half één brengt. Dan rijden we nog naar de volgende plaats.
— Stop ! Stop. Ik word al moe van het horen alleen al. Maar kom, nu is het voor jullie — in tegenstelling tot de andere gezelschappen — toch « dood seizoen » ?
V.M.
: Wat heet dood seizoen ? Dat is nu toch al een paar jaar dat we half oktober weliswaar stoppen met de tent, maar daarna spelen we toch nog vaak in zalen, vooral wegens financiële redenen, ook al hebben we genoeg voorstellingen met de tent om aan de eisen voor de subsidies te voldoen. Maar het is wel waar dat de meeste tijd nu kruipt in het voorbereiden van nieuwe programma’s. Nu zijn we samen met Herwig De Weerdt volop bezig met het kinderprogramma, terwijl we tussendoor reeds theoretisch werk leveren voor het avondprogramma. Het kinderprogramma heeft als basisthema « egoïsme », maar veel meer kan ik er nog niet over zeggen omdat Herwig een heel apart systeem volgt. Alle spelers moeten hun eigen « goesting » uitwerken en zo vertrekken we dus eigenlijk van een conflictsituatie, waarbij iedereen zijn ideetje op toneel wil brengen, met al zijn wensen en verlangens waar-ie al zovele jaren mee rondloopt. En het is dan de bedoeling dat uiteindelijk zal blijken dat we alleen door samenspraak en door overeen te komen tot een goed programma kunnen komen.
Het avondprogramma zal als hoofdthema vooral de nieuwe armoede hebben. Daarbij zijn we in het huidige stadium vooral bezig met boeken lezen, documenten en tijdschriften en voor een groot deel ook gesprekken met mensen. Ofwel komen zij naar hier ofwel gaan wij er samen of individueel naartoe. ’t Is ook zo dat we in de periode waarin we minder voorstellingen spelen we zoveel mogelijk proberen in te gaan op vragen om aan acties mee te doen. Zo zijn we onlangs nog present geweest bij het stakingspiket van Bell Telephone en bij de werklozenwerking in Antwerpen.
— Kerstmis hangt in de lucht en dit soort dingen. Welk cadeautje had je gewenst ?
V.M.
: Kijk eens, jaar na jaar moeten we zo verschrikkelijk lang wachten om te weten of we nu al dan niet weer erkend zijn. Ik denk aan verleden jaar, toen was het seizoen al meer dan twee maanden bezig toen we het bericht kregen dat we het met twintig procent minder moesten zien te rooien. Kijk, we maken programma’s die altijd ergens optimistisch eindigen, in die zin dat we de mensen wel de realiteit tonen maar dat toch op zo’n manier dat ze er de moed uit putten om hoe dan ook verder te blijven gaan. Wel, zoals het nu gaat wordt ons optimisme wel heel erg op de proef gesteld. Mijn droom is dus dat ik ooit een paar jaar aan programma’s zou kunnen werken zonder mij met dit soort slopende zorgen te moeten bezighouden. Mocht dit gebeuren, dan zou ik een gelukkige tijd tegemoet gaan.
NIEUWE KLANKEN VOOR DE SOCIALISTISCHE MAATSCHAPPIJ
Mong: “En dan zijn er ook die zo van die heel ingewikkelde theorieën hebben over geëngageerde muziek; die en die klanken zouden uiterst geschikt zijn voor de opbouw van de Nieuwe Socialistische Maatschappij. Eisler bijvoorbeeld wel, maar Beethoven niet want in zijn symfonieën zit teveel hiërarchie… Allez, ik heb het daar wel moeilijk mee, want bepaalde teksten van fascisten en socialisten lijken erg sterk op mekaar. Kom, al te gader vooruit bijvoorbeeld. Het is volgens mij, doodgewoon de context die maakt of een lied al dan niet bijdraagt tot de strijd. Echte strijdnoten, die bestaan niet. Op de Boel-staking speelden we meestal ronduit gezellige deuntjes zonder strijd-inhoud. Maar de context maakte ook die liedjes geëngageerd. En ook wie het zingt, bepaalt de context. Als Louis Neefs zaliger zong van “Laat ons een bloem” is dat op zijn minst dubbelzinnig. Het publiek slikt toch, of hij dat nu meent of niet.”
“Ik spaar niemand, ‘k zeg het vlakaf. Die kritiek op ’68 bijvoorbeeld komt meestal van mensen die het hebben meegemaakt, maar die steken hebben laten vallen. Kijk, destijds verweten de vakbonden ons vooral: jullie studentjes, jullie maken nu wel erg van je oren, maar eens jullie afgestudeerd zijn, zijn jullie manager en zijn jullie ons vergeten. En ik denk dat de kritiek vooral komt van mensen die inderdaad in zo’n geval zijn. Maar ik persoonlijk ben ontzettend blij dat ik de periode van ’68 heb mogen meemaken. En dat we zweefden? Tot daar. Je kan iemand die jong is toch niet verbieden van te zweven, zeker? Mijn hart gaat akkoord met wat ik vertel en zing. Je hebt zo van die linksen die té veel denken, maar voelen? Ho, maar! Wij, mensen, bestaan toch niet uit twee verschillende delen, zeker? Wat is me dat nu. Ik ben meer diegene die luid laat horen wat mensen al weten, waar ze in wezen al van overtuigd zijn. Naar kleine dorpen gaan is interessant, kwestie van een overdracht van overtuiging. En alle organisatoren zeggen ’t zelfde: “Mong, jongen, hier is ’t moeilijk!”. West-Vlaanderen, Limburg, overal is ’t moeilijk. Volgens de inrichters tenminste. Ochgottekes toch, de eenzame linksen in hun kleine dorpen. En ik moet dan even de kloof gaan dichten, “dan kunnen we er weer voor een jaartje tegen”. En een jaar later, is alles bij het oude gebleven”.
Jaja, ’t is een harde, lange weg. Weer aardig op dreef, tatert Mong honderduit. Best gezellig. Over hoe ze als actiegroep ontstaan zijn en bij toeval de formule van het strijdlied op de kop tikten. Over Zomergem en het aan de lijve ondervinden van de bekrompen dorpsmentaliteit en de tegenkrachten die er hoogtij vierden en vieren. Over een leraar die zijn leven en reputatie ruïneerde om een rijksschooltje in dat dorp te installeren. En na 10 jaar “dwangarbeid” komt die school er, en dan is er verdorie niks alternatiefs, niks progressiefs aan.
Mong: En ondertussen waren wij volop bezig de RUG te bezetten. Er was er zelfs één die naar Cuba had getelefoneerd om Fidel mee te delen dat hier eindelijk de grote revolutie losgebarsten was! Een lange weg, inderdaad. Als we dus op een actie gingen spelen, hadden we maar te putten uit de voorraad van de programma’s. Maar wij voelden ook wel dat er sleet kwam op die formule. Dat hield immers in dat we nooit een thema konden analyseren. Zelfs onze liedjes sprongen van het ene thema over naar het andere! Toen er dan op een gegeven moment minder interventies waren, namen we de gelegenheid te baat om nu eens een echt groot thema te kiezen en daarover een programma te maken. Dat was dan rond vrede, al was ook dat nog een beetje een collageprogramma omdat we er het thema vrijheid nog hadden bijgenomen, daar ons dit als anarchisten erg nauw aan het hart ligt en ook aangezien vrede en vrijheid vaak tegen mekaar worden uitgespeeld. Men maakt de mensen immers wijs dat er maar vrede kan zijn als er ook zekerheid is en zekerheid staat juist heel dikwijls vrijheid in de weg. Vandaar dat wij dan met de Tarzan-figuur op de proppen zijn gekomen, die voor de grootst mogelijke vrijheid symbool staat. Maar ook hier was het einde erg pessimistisch – ook al vind ik het persoonlijk één van onze mooiste scènes – als hij op het podium komt met een pak aan en een karretje van de supermarkt en hij tegen Jane zegt: nu is alles o.k., want ik heb nu een identiteitskaart, een vakbondskaart, een levensverzekering, een rijbewijs enz.
KONING UBU
Mong: “Bovendien kwam er een wending in de aanpak sedert Rik Hancké en Lisette Mertens werden aangetrokken. Voor ‘Ubu’ van Alfred Jarry in een regie van Rik Hancké b.v., in een vertaling (eerder bewerking) van Pjeroo Roobjee. We moesten een productie hebben met een kleinere bezetting en zo zijn we op ‘Ubu’ gevallen. Lisette had dat in de theaterschool in Eindhoven met leerlingen opgezet en volgens haar was dat wel te bewerken tot een heel kleine bezetting. En dat klopt inderdaad. Ikzelf speelde Ubu, Magda was ma Ubu en Kurt Defrancq (later een ware B.V. met zijn typetje Modest en zijn rol in “Thuis”) speelde al de rest. Rik had misschien wel wat meer tijd nodig gehad, maar uiteindelijk ben ik toch best tevreden met zijn aanpak. Hij heeft Alfred Jarry nogal trouw gevolgd. Het stuk is immers geschreven in een soort van kinderlijke stijl. Het zijn eigenlijk grote kinderen die bezig zijn. En zo brachten wij het ook.”
Deze erg grappige voorstelling in een decor van Marino Basso heb ik gezien in den Oepites in Zomergem op 25/5/91. De voorjaarszon gaf al zoveel warmte dat de vrouw van een Gents fotograaf daar in een doorkijkpakje verscheen met niks als een tangaatje eronder aan. Dat uiteraard volledig terzijde, maar laten we zeggen dat het bijdroeg tot een algehele sfeer van welbehagen.
Mong: “Onze ‘Ubu’ had meer succes dan de versie in het NTG en dat bracht Pjeroo Roobjee op de idee om een soort van samenwerking tussen het NTG en ons op poten te zetten, n.a.v. de heropening van de schouwburg op het Sint-Baafsplein. Officieel heette dat een coproductie, maar ik vond dat belachelijk, want de partners waren hoegenaamd niet gelijkwaardig. Het oorspronkelijke idee stond ons wél aan moet ik zeggen. Pjeroo had met Rood garen een stuk geschreven over de geschiedenis van het socialisme in Gent en het zou de bedoeling zijn dat het NTG de ‘officiële’ versie speelde en wij, in een fabrieksruimte, daar een andere kijk zouden op geven, zoiets in de zin van het boek ‘Alles is anders’ van Patrick Dewitte. Het NTG zag dat echter minder zitten, want zij moesten dan zogezegd dat ‘officiële’ standpunt verdedigen. Daarom herschreef Roobjee zijn stuk, weliswaar voor het NTG, maar met daarin een aantal personages die echt op ons lijf geschreven waren. En ‘ons’ dat waren dan niet enkel Magda, Fabien en ikzelf, maar ook Herwig De Weerdt b.v. en zelfs Jan Decleir! Dat zag Hugo Van den Berghe echter alweer niet zitten. Hoe moest hij dat aan zijn acteurs gaan uitleggen? En, om eerlijk te zijn, zelf zag ik dat ook niet zitten. Zie je mij al op de scène staan met die acteurs van het NTG? Ik mag er niet aan denken! Dat is gewoon een andere wereld. Gevolg: Roobjee moest opnieuw aan de slag. Hij kwam niet meer tijdig klaar voor de opening, die dan gebeurd is met ‘Onder de torens’ van Hugo Claus, zoals je wel weet. Het zou dan worden verplaatst naar het seizoen ’94-’95 met Rik Hancké als regisseur en het accent meer verschoven van het socialisme naar het anarchisme, maar ook dat is er nooit van gekomen.”
– Toch geeft heel deze discussie reeds aan dat er stilaan met andere ogen tegen de Vieze Gasten werd aangekeken.
Mong:
“Natùùrlijk worden we het meeste vergeleken met de Nieuwe Scène en dan voegt men daar meestal wel aan toe dat wij er beter in geslaagd zijn de sprong te maken naar de jaren negentig. Dus wat wil je dat ik daarop zeg? Dat ik blij ben natuurlijk, hé. Vooral omdat er ook geen compromissen van ons worden verwacht. Ook voor ‘Ubu’ en ‘Heldendeugd’ hebben wij zelf gekozen, dat was zeker niet onder druk van het verkrijgen van subsidies. Dat heeft wél met het aantrekken van Rik Hancké te maken, dat wel. Die zei onmiddellijk: jongens, ik ben zoveel jaar directeur van Proloog geweest, welnu dàt soort theater wil ik niet meer maken. Maar dat hadden wij ook nooit gemààkt. En hij wilde ook professioneel werken. Hij wilde b.v. dat het stuk geschréven werd. Dat was voor ons nieuw, zoals gezegd.”
Mong: “Hetzelfde verhaal als ‘Ubu’ zou ik u kunnen vertellen over ‘Heldendeugd‘, die farce van Roobjee. Ook die is in de pers zeer goed onthaald. Nochtans vooraf, toen we dat vertelden, zei iedereen: hou dan maar uw schaar gereed! Nu dat was hoegenaamd niet nodig. Roobjee leverde een stuk van een normale lengte. Er zat alleen maar één lied in, maar dat was bij hem dan wel drie bladzijden lang, waarin dat meisje voortdurend herhaalde dat haar lief in de oorlog was gestorven. Dat hebben we teruggebracht naar een zingbaar lied van een halve bladzijde, maar dat was het enige!”
Mong: “Het feit dat wij tot hiertoe niet in Culturele Centra hebben opgetreden, speelt nu merkwaardig genoeg in ons voordeel. Zij stellen namelijk vast dat wij een publiek bereiken waarbij zij er maar niet in slagen van dat over de drempel te trekken. Een technieker in Maasmechelen wist mij te vertellen dat er voor ‘Will Tura in concert’ in die prachtige theaterzaal die ze daar hebben nog geen honderd mensen was komen opdagen, maar als hij dan drie maand later een bal komt spelen, dan zijn daar drieduizend mensen! Voor ‘Over de schreef’ waren er daar dan toch nog tweehonderd man, maar de vestiairemadam zei tegen mij: wie zijn die mensen eigenlijk? Daar is namelijk niemand bij die ik ken! Maar dat is dan óns publiek, maar die kwamen dan ook niet naar ‘Ubu’ b.v. Ook wij hebben het in die centra trouwens niet altijd onder de markt. In het C.C. van Wemmel hebben we bijvoorbeeld gespeeld voor vier mensen en daar zat dan nog Paul Arias van de BRT bij. De andere drie was diezelfde familie die er altijd zit, zei Bert André. In het C.C. van Dilsen van ’t zelfde. Eerlijk gezegd, als het zo zou moeten gaan, dan zou ik het rap opgeven, hoor! Als ik lees dat Lukas Van den Eynde liever Xavier De Baere komt spelen op televisie dan drie uren in een auto te zitten om dan ergens te velde voor vijftig mensen te gaan spelen, dan kan ik dat best begrijpen. In de tijd dat Jakob Beks bij ons speelde, was die soms verbaasd als wij vonden dat er te weinig volk was. Geef mij dan maar ons eigen circuit!”
Mong: “Rik Hancké en Lisette Mertens steunen de groep al sedert jaren wat het artistieke beleid betreft. Vroeger speelde dat voor ons immers allemaal geen rol. Je weet ook hoe wij werkten: wij kozen geen stuk, maar wij kozen een thema. Werkloosheid, armoede, crisis, verrechtsing, ga zo maar door, en daar maakten we dan zelf een voorstelling rond. Nu we producties laten schrijven in opdracht, lijkt dat op het eerste gezicht misschien makkelijker, maar dat is helemaal niet zo. Er zijn nu eenmaal niet zoveel schrijvers. Tom Lanoye heeft geen tijd, Walter Van den Broeck evenmin, Hugo Claus is niet te betalen. Vorig jaar hebben we een stuk van Leo Geerts gekregen, waarop niets te zeggen viel, maar dat gewoon te kort was om als productie te gebruiken. Peter Van Straaten wil na ‘Het Volle Leven’ nog wel eens iets voor ons schrijven, gratis zelfs, maar dat betekent dan ook dat je er geen controle hebt over wanneer dat zal klaar zijn. En ik neem ook geen risico’s meer in de trant van dat een stuk pas zes weken voor de première toekomt en dan blijkt niet goed te zijn! Bovendien moeten we ook rekening houden met de financiële beperkingen. We worden nog altijd wel erkend, maar er komt nooit een frank bij. Dat is nu al vier, vijf jaar dat we met zes miljoen moeten rondkomen, inflatie of geen inflatie. Ik heb dan ook altijd gezegd: wat er ook gebeurt, ik word geen artistiek directeur. Ik zou natuurlijk mijn ezel directeur kunnen maken, zoals Bert Verhoye met zijn hond gedaan heeft, maar Lisette wilde het doen, op voorwaarde dat ze het goed mocht doen, dat ze m.a.w. meteen een planning voor vier jaar mocht maken. We hebben haar dan ook met open armen binnengehaald en zijn heel lang aan tafel gaan zitten en hebben heel veel gepraat. En we hebben dus inderdaad een project van vier jaar ingediend, dat zoals het er nu naar uitziet we ook tot een goed einde gaan kunnen brengen.”
MONGS BIECHT
Mong: “Een ander element is Suzanne Van Lohuizen, die we hebben leren kennen toen ze in de bres is gesprongen, wanneer Pierre Platteau zijn writer’s block had bij ‘Schemerstad’. Daarna heeft ze ‘Midzomernachtmerrie’ voor ons geschreven, waarover de meningen verdeeld waren, maar vorig jaar won zij toch maar de grote prijs van het Theaterfestival! En in het vierde jaar van onze planning brengen wij weer een stuk van haar, waarover vele mensen verbaasd zullen zijn, maar dat was al veel langer afgesproken. Dat heeft allemaal wel meegespeeld bij de beoordeling door de commissie, denk ik.”
“Midzomernachtmerrie”, een “farce voor een acteur en z’n muze” bracht Mong bij de jaarwisseling 1988-89. Die periode van het jaar geeft meestal aanleiding tot (meestal sombere) bespiegelingen en die werden nu nog in de verf gezet door dit stuk, waarin hij als het ware een openlijke biecht spreekt. De toekomst is hopeloos, maar niet ernstig: “Consequent zijn met zichzelf impliceert voor vele progressieve, linkse organisaties in dat geval beslissingen treffen die leiden tot het opheffen van zichzelf. Je kan jezelf toch niet volslagen marginaliseren?”
Freek De Jonge had natuurlijk ook weer een eindejaarsshow en daar die als titel “De goeroe en de dissident” had, lag het voor de hand om Mong daarmee te vergelijken. De gespletenheid van De Jonge is – op een ander vlak – immers ook die van Mong. Mong is veertig geworden op het einde van de jaren tachtig “als de straten zo leeg geworden zijn”. Hij bevindt zich dan ook “in het donkere woud” van zijn “midlife crisis” (hijzelf heeft het altijd over een “crise”, maar dat woord bestaat niet). Aan de ene kant is er twijfel over het eigen leven en wat men ermee heeft aangevangen (als hij nu eens Mong Decleir geworden was!), aan de andere kant is er het besef dat in deze yuppie-tijden Mongs idealen vloeken met de realiteit. De tijd dat zijn tent volliep en dat enthousiast het “Mariannelied” werd gezongen, ligt al lang achter de rug.
Toch wil Mong (en met hem een heleboel gelijkgestemden die nochtans dezelfde crisis doormaken en wellicht niet toevallig bijna het volledige première-publiek uitmaakten) zijn oude idealen ook niet de rug toekeren. Solidariteit, menselijkheid, gelijkheid, het blijven inhoudsvolle begrippen, ook al wordt men daarmee nu weggelachen in wat opnieuw meer dan ooit een “struggle for life” is geworden.
Ieder moet op zijn terrein daarvoor een oplossing vinden. Hoe men zonder essentiële toegevingen te doen toch niet van deze harde wereld zal vervreemden. Want anders kan je misschien beter een koord nemen en je verhangen.
Met een koord om de hals verschijnt Mong dan ook ten tonele. Want het theater is zijn terrein en het is dààr dat hij het moet waarmaken. Niet meer in een tent, maar in een kunstencentrum (in casu Vooruit in Gent). Niet meer met slogans, maar met het beroemde citaat van Dante. Toch wordt hij al snel onderbroken door Magda Demeester, in het dagelijkse leven zijn echtgenote, op de scène eerder zijn alterego, de meer praktisch aangelegde vrouw (misschien niet helemaal toevallig, dat geslacht), vastberaden om te slagen. Zij verbiedt hem van nog langer het “Mariannelied” te zingen en moedigt hem aan om echt toneel te “spelen”. Shakespeare b.v. Verre van ons om te durven beweren dat de rol van Magda evenzeer op haarzelf kleeft als dit bij Mong het geval is, maar toch geeft hun privé-relatie een extra-spankracht aan deze dialectiek, of schrijfster Suzanne Van Lohuizen dat nu heeft gewild of niet.
Anderzijds gaat Mong (én Magda) in die Shakespeare-fragmenten (Hamlet, Romeo en Julia) zozeer af, dat men zich met recht en rede kan afvragen of dit falen nu ook zo expliciet diende te worden getoond. Wat in het jargon de “burgerpers” wordt genoemd, heeft hem alvast hierop zwaar getackled. Ook is het de vraag of regisseur Lisette Mertens het duo nu echt opzettelijk door de mand laat vallen of gewoon onmachtig was om hier enige regie aan te brengen.
Het korte Valentin-fragment staat daarmee toch in schril contrast. Hier krijgen we Mong en Magda nog eens in volle glorie. Idem dito wat het vocale gedeelte betreft (terloops petje af voor ouwe trouwe Fabien Audooren aan de “elektrische vleugel”): als men complexloos een duet uit “La Traviata” parodieert, dan is het natuurlijk lachen geblazen, maar de ernstig bedoelde nummers zijn eigenlijk even belabberd en daar ontbreekt dan uiteraard wel het relativerende element.
De conclusie kan eenvoudig zijn: na therapeutische schrijvers krijgen we nu ook therapeutische toneelspelers. In beide gevallen kan het resultaat enkel worden beoordeeld aan de hand van het effect van de therapie op de lezers of de toeschouwers. Wijzelf zijn nog niet genezen, maar toch aan de beterhand…

00 vuile mong

OVER DE SCHREEF
Mong: “Het gekke van Ubu was dat die voorstelling ontzettend positief is onthaald door de pers, maar dat ons eigen publiek opgelucht reageerde toen we met ‘Over de schreef’ uitpakten. Ik doe nu eenmaal graag die kleine producties, zoals “De mens bestaat, ik ben hem tegengekomen”, vertalingen die ik heb gemaakt van teksten van Raymond Devos, want dat opent toch veel mogelijkheden.”
Geen wonder dat Mong opeens melancholisch wordt: “Weet je dat het nog maar de tweede keer is in 22 jaar dat we op Pinksteren thuis zijn? Normaal zitten we in Appelscha bij de anarchisten. Ik geef toe, het is eigenlijk toevallig, want het is te wijten aan het feit dat onze première een week is uitgesteld, maar toch… Ondertussen ben ik wel over mijn midlife crisis heen. Aangezien het grootste deel van mijn werk parallel loopt met de politieke crisis, overlapte dat mekaar compleet. Maar de tweede helft van de jaren tachtig was een lastige periode, dat is waar. Dan zijn we zaken beginnen spelen die op een ander vlak lagen. We zijn zowaar toneel beginnen spelen! En daar zijn we nu opnieuw vanaf.”
In het voorjaar van 1992 keerde Mong inderdaad terug naar zijn meer cabareteske programma’s die overal (of toch bijna) kunnen worden gespeeld. “Over de schreef” gaat over racisme (24 november 1991 ligt immers nog vers in het geheugen), maar dan wel getransponeerd naar een “nationalistisch conflict” tussen Oost- (Mong) en West- (Magda) Vlamingen. “In ‘Over de schreef’ brengen we b.v. tot uiting dat Joegoslavische toestanden ook bij ons mogelijk zijn als je de redenering van het Vlaams Blok doortrekt – en dat sloeg toch wel aan. Al was het maar dat het reëel werd in die zin dat men in Antwerpen niet kon aanvaarden dat Filip De Winter uit West-Vlaanderen kwam!”
ALFONSO
Van Bruno Mistiaen werd “Alfonso” gespeeld door de Vieze Gasten (voor het LOD Vertelfestival) in een regie van Bruno Mistiaen zelf en met techniek van Jan Van Dijk. Met Mong Rosseel als Alfonso, een verpauperde conquistador (“we zijn naar ginder gegaan en we zijn teruggekeerd, zo simpel is het”), die door zijn passieve ingesteldheid al zijn bezittingen in rook ziet opgaan, en Monique De Beun als Juanita, zijn Indiaans-Spaanse vrouw, en ook soms als Adelita, haar Indiaanse moeder, die door haar zoon wordt vermoord wanneer hij eigenlijk Alfonso trachtte neer te schieten. Het “Indiaanse” bloed in Juanita roept om gerechtigheid, maar haar “Spaanse” component maakt haar tot een onuitstaanbare arriviste. Die dualiteit zit ook in haar Lolita-houding wanneer ze haar stiefvader verleidt. Maar als in Madrid aangekomen, blijkt dat hun gespaarde zilver haast van nul en generlei waarde meer is, maakt zij zijn leven tot een hel. Melissa Cassiman speelt, gekleed als non, cello op muziek van Dick Van der Harst.
Een onderhoudende voorstelling, waarin we Mong voor het eerst in een ongewone gedaante te zien krijgen en waarin Monique De Beun geknipt is als halfbloed. Er zijn ook grappige inconsequenties zoals sjaals met de vermelding “made in Spain”. Gezien in het Gentse Theater Victoria op 30/11/1992.
Monique De Beun speelde in 1980 reeds in “Het einde van de wereld” van Dario Fo, toen dit door het Raamtheater in een regie van Arturo Corso werd opgevoerd. De mensheid is na een geheimzinnige natuurramp totaal uitgeroeid, op twee mannen en één vrouw na. De mannenrollen werden vertolkt door Erik Kerremans en John Willaert. Zij speelde ook in “Waar is Kena?” van Geertrui Daem. Alhoewel, “speelde”? “Waar is Kena?” werd gelezen door School voor Gekken in het Gentse Nieuwpoorttheater op 4/5/91 en in een soort van regie van André Vermaerke, want het was tenslotte enkel een lezing en dus was er ook geen decor. Met Monique De Beun (als Meisje), Bart Dauwe (de Dood in verschillende gedaanten), Erna Palsterman (de stiefmoeder), Willem Carpentier (de macho), Ille Geldhof (Kena, haar “overleden” knuffel), Gilbert Colman (de timiede minnaar).
De officiële versie luidt dat dit een co-productie is met de Vieze Gasten. Geertrui’s versie verschilt hiervan. Volgens haar hebben de Vieze Gasten de creatiepremie opgestreken en weigeren ze het stuk te spelen. Mongs versie luidt dan weer: oorspronkelijk zou men een vroeger stuk, “De vaas van Soissons”, onder de vleugels hebben genomen. Geertrui stelde echter een nieuw stuk voor. Onder het mom van een creatie door de Vieze Gasten werd een creatiepremie aangevraagd, maar de Vieze Gasten zelf hadden eigenlijk met dit stuk niets te maken.
VINAIGRETTE
Die cabaretprogramma’s, dat gaan eigenlijk allemaal terug op “Vinaigrette” dat ik zag in de refter van een Gentse school…
Mong: Gelukkig verkoopt “Vinaigrette” erg goed. Het is natuurlijk goedkoop en het is handig, het kan overal worden gespeeld. Hier in Vlaanderen sluit dat ook weer aan bij ons oude circuit van vakbondsopleidingen e.d., terwijl we daarmee in Nederland in een totaal tegenovergesteld circuit zijn terechtgekomen, namelijk dat van de heel sjieke diners.
– Ga weg!
Mong:
Toch. Dat is eigenlijk allemaal nog begonnen ten tijde van “Het Volle Leven”. Dat is zoals gezegd van Peter Van Straaten en die is waanzinnig populair in Nederland. Op een dag speelden we dat stuk eens in een prachtig kasteel in Tilburg met een publiek dat voor het grootste gedeelte in smoking zat, maar dat toch wild enthousiast reageerde. Via dat optreden kwamen we dan op een congres voor gynecologen terecht en dan voor huisartsen, notarissen en wat weet ik nog allemaal. Ondertussen was “Het Volle Leven” reeds opgedoekt en was “Vinaigrette” in de plaats gekomen. En zo komt het dat we dat de ene dag in Eindhoven spelen, waar we een speciale kleedkamer ter beschikking krijgen met televisie e.d., en ’s anderendaags in Eernegem b.v., waar de zaal zelf nog niet eens zo groot is als die kamer. Want dat was eigenlijk in een rockcafé, de B-52. Zitten kon niet, want er waren geen stoelen, maar terwijl zo’n zestig jonge mensen rechtstaande stonden te luisteren, bleven die tegelijkertijd ook vrijen. Je wist niet wat je zag. In het begin zag het er nochtans niet zo goed uit. Voor de voorstelling meng ik me als kelner altijd onder het publiek, maar nu leek dat echt de mist in te gaan omdat men de hele tijd door keiharde rockmuziek bleef draaien. Tot er plotseling een bus stopte vlak voor het venster zodanig dat alles donker werd. Ik dacht: nu of nooit. Ik storm naar buiten en begin die buschauffeur daar uit te kafferen dat dat toch niet te doen is, dat ik op die manier mijn werk niet kan doen en wat weet ik allemaal. Er begonnen al vensters open te gaan in die straat en ik betrok die mensen daar dan bij, zo van: is’t niet waar, madame, ’t is hier altijd hetzelfde. Enzovoort. Natuurlijk reed die bus uiteindelijk verder, want dat was een gewone lijnbus, maar dat gaf zo de indruk alsof ik die verjaagd had. En toen ik terug binnenkwam, voelde ik dat ik het publiek daarmee op mijn hand had gekregen. Van dan af kon het niet meer stuk.
– Maar hoe is die bijval in die “hogere kringen” eigenlijk mogelijk?
Mong:
Ik heb ook al gezegd, er moet iets verkeerd zijn aan die voorstelling, want iedereen vindt ze goed (lacht). Nee, ik denk dat het ook met onze leeftijd te maken heeft. Ik word nu 45 en dat is ook ongeveer de leeftijd van die notarissen en zo. Het valt dan ook geregeld voor dat er tijdens de pauze mensen naar ons toekomen die zeggen: in mijn studententijd ging ik altijd naar jullie kijken! Daar komt nog bij dat het qua vorm eigenlijk heel beschaafd cabaret is. Met Fabien aan de piano lijken we wel het vroegere gezelschap van Ivo De Wijs! (lacht)
– “Vinaigrette” evolueert ook voortdurend…
Mong:
Wel, toch niet zoveel als we oorspronkelijk hadden bedoeld. De nieuwe dingen die we erin steken, vliegen er dikwijls eerlijk gezegd ook opnieuw het eerste uit. Dat heb ik vroeger ook nog meegemaakt: als je een programma hebt, dat goed loopt dan is het moeilijk om daar iets uit te halen en iets nieuws in te brengen, want dan begint dat opeens te wringen en te knarsen. Maar het materiaal is niet weggegooid, het is immers wel goed, het zat alleen niet op z’n plaats. We hebben daarom een afspraak met Lisette dat we daarmee de komende winter een totaal nieuw programma gaan maken. De ideeën blijven immers maar komen. Daarvoor hoef je alleen nog maar de krant te lezen. Allé, een tijd geleden stond er een artikel in over scoutsleiders die tilt slaan omdat ze niet meer weten hoe ze zich moeten gedragen. Vroeger was het eenvoudig: toen moesten ze streng zijn, want de ouders stuurden hun kinderen speciaal daarvoor naar de scouts. Maar nu moet je dus “lief” zijn. Maar wat gebeurt er dan? Die kerel vertelt b.v. dat een kindje gevallen was. En wat doet je mama als je pijn hebt, vraagt die jongen. Een kusje op geven antwoordt het kind en die gast doet dat dan ook. Maar juist op dat moment komen die ouders binnen en die zien iets heel anders… Begrijp je? Dat soort dingen. Dat is toch te mooi om te laten liggen?
Of die begrafenisondernemer van Agalev die probeert de mensen milieubewust te begraven. Om de kwikvervuiling tegen te gaan haalt-ie de tandvullingen eruit b.v. En een vals gebit is helemaal niet recycleerbaar! De batterijtjes moeten ook uit de pacemakers, want “ge zoudt toch niet willen dat de batterijtjes van uw papa het grondwater vervuilen, nietwaar?” Op de duur moet die meer weggooien dan-ie kan begraven!
Jon Misselyn is voor ons ook in die richting aan het werken. Hij is een stuk aan het maken op basis van de “Eenzamehartenshow” van Edwin Ysebaert, maar meer nog gebaseerd op het verhaal van Allan Berg, die daarmee in de Verenigde Staten zo ver is gegaan dat hij zelfs doodgeschoten werd.
– Maar ten tijde van de Golfoorlog moet “Vinaigrette” toch wel een uitstekend platform geweest zijn? Al lees ik in een interview dat je b.v. ook voor de standpunten van professor Vermeersch begrip kunt opbrengen, dat zal je niet overal in dank zijn afgenomen. Hierin herken ik ook weer de Vuile Mong uit “Midzomernachtmerrie”, die…
Mong:
… tilt slaat. Jazeker, maar ik zal wel niet de enige geweest zijn, zeker? Eerst en vooral moet je ermee rekening houden dat je nu naar een interview in “De Morgen” verwijst dat pas verschenen is lang nadat het werd afgenomen. Ondertussen was b.v. de grondoorlog al begonnen. Maar het was wél voor dat gans die kwestie met de Koerden is opgedoken, wat toch ook alweer voor heel wat verwarring in de geesten heeft gezorgd.
Waarmee ik vooral problemen had, dat was de manier waarop mensen reageerden op de standpunten van Vermeersch. Alsof hij nu ineens had afgedaan als progressieve professor. Dat vond ik nogal grof. Ik ben dan ook naar geen enkele betoging geweest, omdat ik gewoon niet kon verdragen dat de maoïsten daar met spandoeken liepen waarop ze ook het embargo afkeurden. Kom nu zeg, de Iraakse ambassadeur uitnodigen op je één-mei-feest, dat getuigt toch van een brutaliteit, die mij eerlijk gezegd een klein beetje te ver gaat!
Zelfs al besef ik ook wel dat er in heel dat conflict elementen zitten die we niet onder controle hebben en niet goed begrijpen, dan neemt dat toch niet weg dat heel dat Midden-Oosten uit dictaturen bestaat, waar het leven voor de mensen hoegenaamd niet leuk is. Saddam Hoessein mag dan niet slechter zijn dan zijn collega in Saoedi-Arabië, maar hij is zeker ook niet beter!
– Elk jaar treffen we elkaar opnieuw, maar het optimisme wordt steeds kleiner…
Mong:
De crisis in de jaren zeventig heeft natuurlijk een grote domper gezet op dat optimisme. De grote standpunten van de vakbondswerking werden ingetrokken, de platformen schrompelden ineen tot louter een tewerkstellingsbeleid. Het was al goed dat de mensen konden blijven werken, de fabriek mocht stinken of wapens produceren, dat deed er niet toe. En vanuit liberale hoek kwam er steeds meer verzet tegen de welvaartstaat in de zin van dat de mensen “teveel in de watten werden gelegd”, wat onzin was, want dat is in feite nooit gebeurd. Dat weerspiegelde zich ook op het culturele vlak: subsidies werden ingetrokken en sponsoring ging enkel naar prestigeprojecten. “Cultuur in de wijken”, een Amsterdams project, binnen welk kader wij heel veel hebben opgetreden, werd opgedoekt, maar men heeft wel een “Stopera” gebouwd die miljarden kost en waar elke productie tot in de miljoenen loopt. Bij ons zie je net hetzelfde: dat soort prestigeprojecten krijgt zowel de meeste subsidies als de grootste sponsoring. (Daarnaast hebben sponsors ook belangstelling voor nulliteiten als het Echt Aantwaarps Theater e.d. De reden is heel eenvoudig. Hier schrikt men er zelfs niet voor terug om de naam van de sponsor in het stuk zelf op te nemen! “Nemen we een Taxi Verboven, schat?”)
Anderzijds is er ook waanzinnig veel meer te doen. Toen wij begonnen waren de groepen van het Cultureel Front ook de enige reisvoorstellingen die goed draaiden. Nu is er in Gent alleen al bijna elke dag een of andere groep te zien. Idem voor popgroepen. Wij moesten nog naar Bilzen trekken om The Kinks te zien, want verder was er niets. In mijn studententijd in Leuven is er welgeteld één belangrijke Engelse groep geweest, die van Manfred Mann, verder wat Hollanders of Fransen, maar meestal niets. En nu? Elke week niet één, maar twee of drie. Vooruit, Brielpoort, Vorst-Nationaal, Sportpaleis…
Een gevolg is “vedettisme”. Ofwel moet je vedetten creëren ofwel moet je, zoals Blauwe Maandag, starten met Jan Decleir en Chris Lomme en dat blijft dan een hele tijd doorwerken. Elk Cultureel Centrum moet nu zijn voorstelling van Blauwe Maandag hebben. Daarvoor hoef je zelfs niet eens affiches te hangen, integendeel de zaal is op voorhand uitverkocht. En dat is in alles zo. De come-back van De Kreuners heeft toch alles te maken met het feit dat Walter Grootaers zijn smoel laat zien in het grootste snertprogramma dat ik ooit heb gezien (ik neem aan dat Mong “Big Brother” bedoelt) maar blijkbaar gaan de mensen daar plat voor. We hebben dat destijds met het “Apekot” ook meegemaakt, toen dat lang geleden tot onze verbazing een hit werd. We mochten toen eens optreden in “Binnen en Buiten” en ’s anderendaags belde de melkboer, die anders zijn melk gewoon op de stoep zette, ons uit ons bed om ons te feliciteren. “En vond je ’t goed?” vroeg ik. “Anders zou het toch niet op televisie gekomen zijn,” antwoordde hij. Wat kun je dan nog zeggen? Dan begrijp je waarom die kwiestenbiebel met zijn scheve smoel (Jacques Vermeire) zo’n succes heeft. Ik heb zijn nieuwjaarshow gezien en ik was beschaamd in zijn plaats. Zeker als je ermee rekening houdt dat de linksen destijds zoveel kritiek hadden op Gaston en Leo. Ik moet eerlijk zeggen, van hen heb ik nog nieuwjaarshows gezien, waaruit ook ik iets kon leren. Hun moppen mochten dan af en toe een beetje flauw zijn, het waren toch mensen met métier. Maar Jacques Vermeire dat is zo flauw… En toch speelt die nu voor uitverkochte zalen. Dat is ontmoedigend natuurlijk.
– Maar ook bij de “intellectuelen” is er een wijziging opgetreden. Eerst was vormingstheater helemaal o.k., dan vond men bij mindere voorstellingen wel eens de term “mislukt vormingstheater” terug en nu is “vormingstheater” tout court een scheldwoord geworden…
Mong:
Wij heten officieel nog altijd “Werkgroep voor Vormingstheater”, maar eigenlijk maakt die term voor ons niet zoveel uit. Die benaming dateert uit de tijd dat de mensen van de Nieuwe Scène en vooral van Elcker-Ik ons aanspoorden om aan subsidies te geraken. En omdat in het nieuwe decreet vormingstheater expliciet werd opgenomen zei men ons dat we die term als officiële benaming moesten aannemen omdat we daarmee meer kans maakten dan als “Vuile Mong en zijn Vieze Gasten”. Maar na een aantal jaren bleek dat zelfs in de Raad van Advies onze oorspronkelijke naam beter aansloeg dan “Werkgroep voor Vormingstheater” en sedertdien is dat dus herleid tot heel kleine lettertjes op ons logo. Maar heel veel kan ons dat allemaal niet schelen, want door het echte vormingstheater zijn wij ook nooit voor vol aanzien. We mochten b.v. in Nederland altijd wel gaan spelen voor het behoud van Proloog, maar zijzelf vonden wat wij deden geen goed vormingstheater. Marianne Van Kerkhoven is nog zo iemand. Destijds was er in haar ogen maar één goed vormingstheater en dat was Het Trojaanse Paard. Die maakten altijd de juiste analyse. Wij maakten zelfs géén analyse. We waren vormelijk niet goed, we waren inhoudelijk niet goed, maar als ze een boek schreef over het vormingstheater was mocht ik wel op de kaft staan om het beter te doen verkopen… Ik bedoel maar: zijn wij wel ooit vormingstheater geweest? Wat is trouwens vormingstheater? Persoonlijk vond ik dat in een “literaire” voorstelling als “Schemerstad” elementen van het vormingstheater zaten. En programma’s die toch dicht bij vormingstheater aanleunden waren b.v. “Werk zat” over werkloosheid of “Soep zonder ballen” over de vierde wereld, omdat we daarmee toestanden hebben blootgelegd die zelfs wij oorspronkelijk niet kenden.”
SOEP ZONDER BALLEN
Aangezien we het kinderprogramma, « I love ikke », zelf nog niet hebben gezien, nemen we ter goeder trouw maar de perstekst over die (uiteraard) niet karig is met adjectieven. « De show spettert van muziek, plezier en gekke toestanden, » zo klinkt het. Het is alvast een programma voor kinderen vanaf 5 jaar over egoïsme, geïnspireerd op wat leeft bij kinderen en niet zwaar op de hand.
Dat is zeker wél het geval bij het avondprogramma « Soep zonder ballen », zodanig zelfs dat men zich redelijkerwijze kan afvragen of dit wel geschikt is als « vakantie » -productie. Dit stuk over armoede plakt zelfs zo dicht op de realiteit dat men zich überhaupt kan afvragen of dit wel als theater geschikt is. Nu hoor ik je natuurlijk al de namen van « Groenten uit Balen » droppen of zelfs van « Het gezin Van Paemel », maar je zal niet kunnen ontkennen dat dit erg traditionele, « klassieke », stukken zijn in de zin dat men duidelijk naar een catharsis, een loutering toewerkt, zodanig dat de toeschouwers uiteindelijk toch opgelucht, « tevreden » huiswaarts keren. Ook engagement kan een vorm van escapisme zijn ! En dat alles ontbreekt nu juist in deze nieuwe productie van Mong. Vorig jaar schreven we al : inhoudelijk kunnen we dit stuk niet afvallen, want het lijkt er wel op dat Mong het KP-programma tot theater heeft omgewerkt, « maar heb je daarmee ook goed theater », vroegen we ons af. En nu zouden we dus hetzelfde kunnen stellen, want met dit stuk over nieuwe (en « oude ») armoede heb je wel eens de indruk dat Mong samen met de KP op pad is gegaan om in verkrottende huizen de gas en de elektriciteit weer te gaan aansluiten. De marge van de « welvaartsmaatschappij » die steeds breder wordt… Uiteraard kan humor in zo’n geval niet anders dan grimmig zijn, zoals Mong ook zelf toegeeft. Uiteraard kan de muziek enkel bitter klinken. Uiteraard past hierbij enkel een monotoon grijs decor. Maar alles behalve uiteraard moet dit uitmonden in het pessimisme dat zich meer en meer van Mong (en zijn kompanen) gaat meester maken. Opvallend is dat er als bisnummers geen strijdliederen meer worden gezongen, maar dat het reeds cynische « Geef me werk » een nóg meer verbitterde tekst opgekleefd krijgt. Volgens onze mening is dit alles meer het gevolg van Mongs (als pars pro toto) persoonlijke evolutie dan van een juiste politieke analyse. Maar hierover zouden we het graag eens uitgebreid met hem hebben, omdat we de betekenis van dit gezelschap voor de politieke cultuur in Vlaanderen toch nog niet willen uitvlakken. Het is echter niet aangewezen dit precies nu te doen, want de Vieze Gasten hebben al hun optimisme nodig voor de keren als ze onder het motto « The Love Boat » een heus bal brengen met muziek uit de jaren zestig. Het weze hun (en ons) gegund… (De Rode Vaan van 11 juli 1985).
– “Werk zat” en “Soep zonder ballen” waren, misschien niet toevallig, twee van uw meest “negatieve” voorstellingen. Daarmee bedoel ik dat de slogan “samen kunnen we iets veranderen” op dat moment ver te zoeken was…
Mong:
Dat zie je b.v. heel goed aan de liedjes op onze nieuwe CD. Aangezien die uit de laatste programma’s komen, zit daar geen enkel bij, waar die zin in voorkomt, terwijl hij op die elpee van de Wereldwinkel van tien jaar geleden waarschijnlijk in elk lied voorkomt. De mensen zouden je voor zot houden als je nu een lied zou brengen, waarin je op het einde zou stellen “samen kunnen we er iets aan doen”.
Misschien daarom dat Jakob Beks mij over het werken bij Mong vertelde: “Ik was enorm verbaasd over de moeheid die daar heerste. Ik vond dat die moeheid daar zo mogelijk nog groter was dan in de traditionele theaters waar ik tot dan toe had gewerkt. Mijn verwachtingen waren duidelijk te hoog gespannen. Voor mij had dit opnieuw theater als een feest moeten worden, maar zij zaten al aan het einde van hun bobijntje. Ik moet ook wel toegeven: ik werd daar in de watten gelegd. Ik moest de tent niet mee helpen opbouwen of afbreken. Terwijl zij daar nog stonden te sleuren, ging ik dikke pinten pakken. Ik hoorde er m.a.w. niet echt bij. En dat lag ook aan mij. Want van zodra ik merkte dat het feest niet zo direct te bespeuren was, heb ik ook geen poging meer gedaan om er echt bij te horen. Bovendien vond ik dat Mong zelf het nog wel in zich had – als hij weer eens uit de bol ging op scène, moest ik hard bijbenen om ook niet te worden weggespeeld – maar dat kon niet van alle leden van de groep worden gezegd.”
Mong: We moeten nu paradoksaal genoeg harder werken dan in de tijd toen we met een tent rondtrokken. Want toen speelden we iedere keer twee maal: naast de avondvoorstelling, was er immers steeds een kindervoorstelling in de namiddag. We zijn daar eigenlijk mee begonnen omdat we zelf kinderen hadden en omdat we ondervonden dat daar door links zo weinig voor werd gedaan. Bij gebrek aan beter waren organisaties als de CSC en zo verplicht om ook Poppenkast Patske te vragen. Zo haalden we zonder problemen ook telkens meer dan honderd voorstellingen. We zijn daar terecht mee gestopt, maar daarmee zijn ook die kindervoorstellingen weggevallen. Als we dus zestig keer “Ubu” spelen, hebben we nog altijd maar zestig voorstellingen. Volgens de Raad van Advies moeten we 75 keer spelen en in het nieuwe decreet binnenkort zelfs 100, maar nog afgezien daarvan hebben we al mogen meemaken dat Tentakel een negatief advies kreeg omdat ze van 89 naar 83 voorstellingen waren gezakt! Je kan je dus voorstellen wat er gaat gebeuren als wij van 120 naar 75 voorstellingen gaan terugvallen. Met als gevolg dat wij nu 60, 70, 80 keer “Vinaigrette” gaan spelen van Groningen tot in de Ardennen. Het is dus natuurlijk wel waar dat we vroeger hard moesten werken, maar in de winter – als er geen acties waren tenminste – dan konden we soms toch al eens een lang weekend op ons gemak zijn. Maar dat is nu gedaan, hé! De voorbije winter zijn Magda en ik elk weekend gaan spelen.
WHITE SPIRIT
Ondertussen zijn de kinderen zonder al te veel problemen volwassen geworden en het theater zelf heeft sedert het aantreden van de (voor anderen zo gevreesde) nieuwe Raad van Advies zowaar een nieuwe stimulans gekregen. Zij vreesden nochtans het ergste…
Mong: “Johan Thielemans is tijdens de Gentse Feesten naar ‘White Spirit’ komen kijken en ik heb hem achteraf eerlijk bekend dat wij erop voorbereid waren dat we uit de boot zouden liggen. Daarom ook dat ‘White Spirit’ niet het niveau haalt van ‘Over de schreef’ b.v.”
Op 12 november 1993 zag ik in den Oepites “White spirit”, de nieuwste politieke revue die Mong samen met Arlette Veys in elkaar heeft gestoken en waarvoor hij gewoontegetrouw wordt bijgestaan door Magda De Meester en Fabien Audooren aan de toetsen. Het thema is “Vlaanderen 2002”, het plan van Van den Brande dat op zeven sporen loopt: Vlaanderen leefbaar, creatief, lerend, werkend, zorgzaam, toegankelijk en democratisch.
Mong: “We hebben die productie in spoedtempo in elkaar gestoken, daar wij eind juli nog altijd niet wisten waar we stonden en in grote paniek waren en langs alle kanten, maar dan vooral door RAT-lid Christel Opdebeeck, werden getipt dat als men de Nieuwe Scène zou opdoeken, dat dat dan toch ook wel met ons het geval zou zijn. Er zijn zelfs nog gesprekken geweest over een mogelijke fusie om op die manier te redden wat er nog te redden viel.”
“Het grootste probleem blijft natuurlijk dat zolang de begroting van cultuur niet groeit, men enkel wat verschuivingen krijgt. Als men voor de bibliotheken een miljoen méér wil, dan moet dat ergens anders worden afgenomen. En zo ook binnen het theater zelf: als een bepaalde groep meer krijgt, kan dat enkel ten koste van een andere. Vandaar dat de solidariteit tussen de theaters nihil is natuurlijk. Terwijl op de vergadering van de theaterdirecteurs pro forma moord en brand wordt geschreeuwd als b.v. het Nieuw Vlaams Theater wordt opgedoekt, dan hoor je later dat diezelfde dag er reeds groepen aan de deur stonden om te zien of er al een inventaris was gemaakt en wanneer alles zou verkocht worden. Alweer een concurrent minder…”
“Maar goed, Johan heeft daar niet echt op geantwoord, tenzij dat die geruchten ongegrond waren en dat er binnen de RAT zelf zelfs geen discussie over is geweest. Ook met de beoordeling in de tekst waren wij erg blij. Nu feliciteert men ons met het feit dat bij ons het sociale engagement nog altijd op de eerste plaats komt. Niet alleen is dat de eerste keer op al die jaren, vroeger zegde men zelfs bijna letterlijk het omgekeerde. Zo heeft men ooit eens gezegd dat ons idealisme er een was uit de jaren zestig en niet meer uit de jaren tachtig b.v.”
DE KNOTWILG
“Wegens die sombere vooruitzichten waren we ondertussen op onze boerderij in Zomergem met het ‘landelijk verblijfcentrum’ De Knotwilg begonnen. De Knotwilg heeft in feite niets met de groep te maken, dat is eerder een privé-initiatief van Magda en mij. Het is wel een uitvloeisel van de manier zoals we nu werken. Vroeger studeerden wij tijdens de winter in dat gebouw nieuwe stukken in, maar dat is nu niet meer nodig. ‘Vinaigrette’ b.v. heeft zo’n kleine bezetting dat wij dat bij manier van spreken in de woonkamer maken. Anderzijds hebben wij altijd veel vrienden gehad die hier kwamen kamperen. Dat is best leuk, maar soms liep het een beetje uit de hand en waren het hele groepen die naar hier kwamen. Daar waren we niet echt voor uitgerust en we zijn dan eens beginnen nagaan welke mogelijkheden er daarvoor waren binnen deze landbouwzone hier. En zo hebben we ontdekt dat men voor groepsverblijven niet eens een vergunning nodig heeft.”
“We hebben dan een bouwvergunning aangevraagd voor de aanleg van w.c.’s en douches en daarnaast hebben we een volledig uitgeruste keuken, 27 bedden, een vergaderzaal, een ontspanningsruimte met een bar en een weide die zowel als speelweide dan als kampeerweide kan worden gebruikt. We verhuren wel alleen in de weekends en in de grote vakanties, want gedurende de week krijgt de groep voorrang. Maar toch heeft het ook allemaal wel een beetje te maken met de vrees voor als er ooit iets met de subsidies gebeurt, dat we dan niet helemààl in een gat terechtkomen. Je moet er vanuit gaan dat in dit land altijd het risico blijft bestaan dat je als groep in één keer wordt opgedoekt. En zowel in het geval van Fabien en Rita als van Magda en mij zitten we telkens beide in de groep, dus…”
In “Een klein kasteeltje” (eind 1994) speelt Mong een ongedefinieerde vluchteling die op zijn erkenning door “het klein kasteeltje” wacht. Hij doet dat ondergedoken bij een petite bourgeoise (Magda), die nadat haar man op de vlucht voor belastingfraude naar Argentinië is verdwenen niet kan wennen aan haar verminderde status. Ze weigert naar het OCMW te gaan, maar laat “Jacques” wel in ’t zwart werken voor haar. Ze noemt hem overigens Jacques omdat ze vroeger een “boy” had met die naam. En ze had ook de Poolse Olga “om haar rug te wassen”. Maar in plaats van het “klein kasteeltje” waarin ze vroeger woonde, woont ze nu in een klein appartementje, waarin ze zich steeds maar beklaagt over de muziek van de vreemde buren (Fabien Audooren en Guido Schiffer). Zelf is ze verzot op musical en het beste moment is wanneer ze in het verhaal over de vluchtende familie Von Trapp verstrikt raakt. (Tekst en regie waren van Lisette Mertens; de liedjesteksten zijn van Wilfried Gepts.)

“Zijn wij wel ooit vormingstheater geweest?”
Rockless
Wild West Revue
Het jaar van de zotte clowns
Interventie-programma
Tijl Uilenspiegel
Tien jaar Vieze Gasten
Alle hens aan dek
Voorrang van rechts
Het vredesbos
Werk zat!
Schemerstad (nr.21 van 1987)
Vuil spel
Heldendeugd

Referenties
Ronny De Schepper, Vuile Mong aan het lijntje, De Rode Vaan nr.51 van 1984
Ronny De Schepper, “Je kan iemand toch niet verbieden van te zweven, zeker?”, De Rode Vaan nr.18 van 1986
Ronny De Schepper, Mongs biecht, De Rode Vaan nr.2 van 1989
Ronny De Schepper, “Zijn wij wel ooit een vormingstheater geweest?”, De Rode Vaan nr.21 van 24 mei 1991
Ronny De Schepper, Het klein kasteeltje van Vuile Mong is een kapel, Het Laatste Nieuws 18 juli 1995
Ronny De Schepper, “Zijn wij wel ooit een vormingstheater geweest?”, De Hoogste Tijd juli 1996
Ronny De Schepper, “Zijn wij wel ooit een vormingstheater geweest?”, Pogen november 2002

(*) Inside joke. Slaat immers helemaal niet op mij. Een avondje port slurpen is me ooit eens erg slecht bekomen en sedertdien raak ik dat spul nooit meer aan. Nee, ik leef mij hier in in de leefwereld van mijn collega Jan Mestdagh, zoals zijn grote voorbeeld Heer Bommel, een “heer van stand”…
(**) Dit is zelfs helemààl van de pot gerukt. Ikzelf kon (en kan nog steeds niet) met de wagen rijden en uiteraard had niemand op de redactie dergelijke wagen. Bijna dertig jaar na de feiten vraag ik me af of dergelijke grapjes wel werden gesmaakt door de lezers van De Rode Vaan. Misschien namen zij dat allemaal wel erg letterlijk op?

Een gedachte over “Mong Rosseel wordt 75…

  1. Heuglijk nieuws dat Mong deze prijs krijgt. En fijn dat er op deze pagina zoveel aandacht wordt geschonken aan de geschiedenis van zijn theater! Een waardevol stuk Vlaamse cultuurgeschiedenis. Zou u ook hier de naam van Leo Geerts willen taggen; al was het maar om de jarenlange vriendschap en contacten die er waren te bevestigen? Ik herinner me bijna alle voorstellingen, waar ik als kind mee naar toe ging.

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.