De Vlaamse theatermaker Dirk Tanghe viert vandaag zijn 65ste verjaardag. Ik moet nog vaak aan hem terugdenken. Zoals vijf jaar geleden toen ik las dat Benny Claessens (de dikke broer van Bart De Pauw uit “Het geslacht De Pauw”) in zijn jongste stuk in het NTG zijn acteurs op het podium laat plassen (en het gelukkig daarna ook zelf weer opkuisen). Niet dat Dirk Tanghe zoiets ook zou doen. Nee juist integendeel! In een periode dat dergelijk “theater” opgang begon te maken en ik mij meer en meer met tegenzin naar de schouwburg sleepte, was hij voor mij juist een rots in de branding. En niet alleen voor mij blijkbaar: zijn stukken waren meestal een groot succes. Dat kón dus wel niet goed zijn! Dirk moest in die tijd dan ook vaak spitsroeden lopen bij zijn spitsbroeders en ik twijfel er niet aan dat dit ook heeft bijgedragen tot wat later is gevolgd…
Zo las ik een merkwaardig artikel in De Gentenaar van 15 oktober 2011. In het kader van het Gentse filmfestival was er een documentaire van zijn zoon Sjoerd (23) te zien, getiteld “Me will always be me”. De documentaire opent – aldus journalist Paul Demeyer – met de jonge en mooie Dirk Tanghe die op de Nederlandse tv wordt geïnterviewd. Hij heeft pas een belangrijke prijs gewonnen voor “Romeo en Julia”. Tanghe had een mijlpaal geheid in de theatergeschiedenis. Dan komt het volgende beeld, 32 jaar later. Dirk Tanghe zit op zijn kamertje in een ontwenningskliniek in Pittem. Na een zware depressie liet hij zich daar opnemen voor zijn drankprobleem.
Na Pittem mag hij naar huis. Hij wordt opgehaald door een goede vriend Johan, die meteen 50 euro voor hem afhaalt. “Dat beeld wilde ik er per se in hebben,” zegt Sjoerd. “Het toont zoveel. Enerzijds de onvoorwaardelijke vriendschap van Johan voor mijn vader. De twee vonden elkaar via Facebook. Anderzijds de manier waarop mijn vader met geld omgaat, of juist niet kan omgaan. Mijn vader heeft schulden. Soms heeft hij zelfs geen geld voor kleren (*). In de documentaire draagt hij mijn hemd. Op een keer heeft hij al zijn kleren en andere bezittingen door het raam gegooid. Ook in de brand in de Paardenkathedraal in Utrecht, waar hij jaren de gevierde huisregisseur was, is hij heel veel verloren.”
Het laatste wat ik hoorde van Dirk Tanghe, was eveneens via Facebook. Namelijk toen hij zijn “status” veranderde in “weduwnaar“. Daar schrok ik nogal van. Was er iets gebeurd met Karin (**)? Nog voor ik goed en wel wist wat er aan de hand was, veranderde Dirk zijn status opnieuw (in “zonder relatie” meen ik me te herinneren, alleszins niet in het hilarische “’t is ingewikkeld” want dat zou ik hebben onthouden). Ik nam dus maar aan dat het een flauwe (zelfs ongepaste) grap betrof. (Ondertussen is zijn FB-account opgedoekt.)
Paul Demeyer vraagt overigens aan Sjoerd (***) wat zijn moeder van de documentaire vond: “Ze was ontroerd. Mijn ouders zijn dan misschien wel gescheiden, ze kennen elkaar door en door en steunen elkaar zover het kan. Mijn moeder had, vermoed ik, niet gedacht dat ik zo open over mijn gevoelens kon zijn in deze film. Ook voor mijn vader was dat een verrassing. Hij had toch even een krop in de keel wanneer ik hem het eindresultaat voor het eerst toonde.”
Op het einde van de documentaire staat Dirk in een Gentse vervallen fabriek en zegt dat hij daar zijn nieuwe theater wil stichten. “Voor de eerste keer blijf je heel ver weg van hem met de camera,” merkt Paul Demeyer op. “Ik heb dat afstandsshot nodig om te tonen tussen hoeveel rommel, glasscherven en puin mijn vader daar staat,” antwoordt Sjoerd. “Alleen zo kan ik de schier onmogelijkheid van zijn opzet tonen. Mijn vader is een fantast hé. Ik ben realistischer.”
Het laatste wat ik langs professionele weg hoorde over Dirk, was zo’n tweetal jaren geleden toen hij als artistiek leider van de vzw Publiekstoneel van theater- en musicalproducent Geert Allaert werd benoemd. Het Publiekstoneel wilde degelijk repertoiretheater maken voor een breed publiek en zou daarvoor putten uit de groep van acteurs die in de zomer van 2007 het Theatermanifest en de vzw Publiekstoneel lanceerde. Daarin pleitten o.a. Jef Demedts, Carry Goossens, Herbert Flack en Sandrine André voor meer werkgelegenheid en voor een organisatie die een klassiek repertoire brengt voor een groot publiek.
RIDDERLIJKHEID
Dirk Tanghe werd geboren in Torhout in 1956. Over zijn jeugd vernam ik onrechtstreeks iets als ik hem in februari 1989 pols naar de boeken “die zijn oortjes deden gloeien”: “De strips van « De Rode Ridder » heb ik allemaal verslonden. Tot mijn twaalfde jaar was dat zonder twijfel mijn geliefkoosde lectuur. Toen ik zeven was, moet die reeks zo ongeveer gestart zijn en zeker van de eerste twintig heb ik er geen enkele gemist. Ook de oorspronkelijke versies, dus de boeken van Leopold Vermeiren, las ik graag en daarnaast nog « Pietje Bell » en « Biggles ». Allemaal spannende verhalen waarin heel nieuwe werelden worden gecreëerd en waarin begrippen als « trouw », « eerlijkheid » of « ridderlijkheid » tot enorme dimensies uitgroeien. Op die manier mag je rustig stellen dat die invloeden nog steeds doorwerken als ik b.v. een « Arthur » monteer voor het N.T.G., ja.”
REMBERT
Mijn éérste kennismaking met Dirk Tanghe dateert dan weer van in het begin van 1984 toen hij een jonge leraar speelde in “La salle des profs” van Liliane Wouters, door Alice Toen vertaald als “Met ezelsoren”. Ik zag het in Arca, maar het was eigenlijk een productie van het Brialmonttheater. Omdat hij daar echter z’n ei niet kwijt kon, verkoos Dirk terug te keren naar het amateurgezelschap Sint-Rembert van Torhout, waar hij was gedebuteerd.
De échte kennismaking komt er pas eind 1986, als ik in Sint-Bavo “De getemde feeks” van William Shakespeare zie in een decor van Jacky Berwouts. Het was een Malpertuis-productie met Gert Portael (Katharina), Wim Danckaert (Petruchio), Karin Tanghe (Bianca), Lucas Van den Eynde (Hortensio), Peter Van den Begin (Cremio), André Roels (Baptista) en Frank Cools in de rol van een knecht. Wie ik in deze rolverdeling niet meer aantref is René Van Sambeek, die wel nog op 12 september de première speelde als Hortensio, maar die kort nadien zelfmoord pleegde.
Shakespeare is overigens de speeltuin van Tanghe. Met Rembert had hij al “Hamlet” gedaan (dat “slechts” een tweede plaats veroverde in het Landjuweel) en met Eigentijds Podium uit Antwerpen “Macbeth”, waarvan hij een soort van kameropera had gemaakt.
Het grootste succes van Dirk Tanghe in de jaren tachtig was dan ook “Romeo en Julia” in de KVS (première in 1988, maar ik ben ook nog eens gaan kijken naar de herneming in 1989), een stuk waarmee hij bij Rembert nog was doorgebroken en waarin een stelletje “yuppies” niet enkel op muziek van de Italiaanse Goden (Umberto Tozzi, Eros Ramazotti, Riccardo Cocciante…) dansen, naast een fragmentje uit “La Traviata” (hij kan het toch niet laten), maar er is natuurlijk ook de aandoenlijke sax uit “37° le matin” en “Paranoimia” van The Art of Noise dat, ontdaan van zijn tekst, uitstekend past om de sfeer rond het zwembad op te roepen. Aan Luc Rasquin vertelde hij in De Rode Vaan hierover: “De mensen herkennen onmiddellijk de muziekfragmenten die ik « geleend » heb uit diverse opera’s en dat stuit hen tegen de borst. Ze hebben gelijk ! Eigenlijk zou ik voor elke nieuwe productie een nieuwe, unieke muziek moeten laten schrijven. Ik zou bijvoorbeeld een storm willen die klinkt als een ouverture van Wagner, die tenminste die « kleur » heeft, maar toch nieuw is. Het is dan een verklanken van wat ik voel bij de oorspronkelijke muziek. Zelf kan ik geen noten schrijven noch piano spelen, ik moet dus een beroep doen op iemand die mij goed begrijpt en dat werk aankan.”
“Straks vinden we het nog verwonderlijk dat je niet zelf de muziek componeert,” repliceert Luc hierop. “Je zorgt nu naast de regie immers ook al voor de vertaling en de bewerking en werkt mee aan het decor en de kostuums. Een uitdrukking van je wil om alles zelf in handen te houden ?
Dirk Tanghe : Soms vertrek ik gewoon van een kostuum dat ik gezien heb in een modeblad. Of van een decor of zelfs van een muziekfragment. Als ik « Othello » ga doen, heb ik al een zeker rooster in mijn hoofd en dan probeer ik alle medewerkers op dat rooster te krijgen. Er zijn duizenden verschillende decors mogelijk, maar die ene keuze is belangrijk. Mijn naam hoeft niet op de affiche, het is mijn passie dat alles te doen. Ik ben nu al 15 jaar in het teater bezig, ik wil nergens in vastlopen en zeker niet in de middelmatigheid.
— Al 15 jaar in het theater. Dat betekent dat je begon op je 16de…
Dirk Tanghe : Ja, ik begon ook bij « Rembert ». Eerst heb ik samen met mijn vriendin musicals en spektakels geschreven…
Toch hoeft het niet te verwonderen dat een aantal mensen het over verraad van Shakespeare hadden. Wat gelukkig niet kon verhinderen dat we het warmste en langste applaus meemaakten dat we ooit in de Brusselse KVS te horen kregen. En terecht. Dirk Tanghes bewerking van Shakespeares liefdesdrama is verbazingwekkend, jong, vitaal, enthousiasmerend, spectaculair, sympathiek, tragisch, gevoelig, groots. En de jonge regisseur is wel degelijk trouw aan Shakespeare. Alleen heeft hij het lef om van theater weer een belevenis te maken. Daarmee trapt hij ongetwijfeld op vele zere tenen, maar hij palmt ook vele toeschouwers in.
Het is al een waagstuk om een moderne enscenering van « Romeo en Julia » te brengen. In wezen is de plot immers erg eenvoudig, een staalharde constructie die inspiratie leverde voor talloze versies, tot een lange reeks « weekendfilms » toe. Maar Dirk Tanghe wou ontsnappen aan de banaliteit en het stuk opnieuw zijn universele waarde geven. Daarvoor ensceneerde hij de tragedie op een zeer gedurfde, inventieve wijze, modern en toch tijdloos, spectaculair en toch ingetoomd. Het tijdloze karakter wordt benadrukt door de kostumering (ontworpen naar de ideeën van Tanghe zelf, net als het decor). Bij een eerste blik lijkt de kledij hedendaags, wat al vlug ontzenuwd wordt door accenten uit andere tijden. Bovendien geeft de kledij ook een commentaar op het personage. Graaf Paris, aan wie Julia dreigt uitgehuwelijkt te worden, draagt een stijf duur pak. Heethoofd Tybaldo mag even in een hippiepak verschijnen. Het pakje van Julia is een kruisbestuiving tussen de sensualiteit van Gianni Versace en de grand chic van Coco Chanel. Het geeft de gevangenschap van het meisje weer. Haar ontluikende liefde dreigt gesmoord te worden in de hypocrisie, de « regels van het huis » en de maatschappij.
Tanghe heeft voor een inventief decor gezorgd, prachtig in zijn witte eenvoud, open voor talloze mogelijkheden. Het zwembad op de voorgrond herinnerde ons even aan het zand uit « De Vrek ». Toen ging de eerste rij met zand in de zakken huiswaarts, nu werden deze toeschouwers getracteerd op een nat pak. Het kon de pret niet deren. Tanghe sprong trouwens zelf het water in tijdens de staande ovatie.
Tanghe heeft «Romeo en Julia» teruggebracht tot een aaneenrijging van de hoofdmomenten. De ballast werd overboord gegooid, niet de inhoudelijke kracht, die teruggevonden werd. Het is trouwens de eerste keer dat wij ontroerd werden door « Romeo en Julia ». We waren het stuk al als een onmogelijk op te voeren draak gaan beschouwen (sorry Shakespeare-aanbidders, ondanks dat ongeloof durven we ons overigens onder jullie rangen rekenen). We hebben gewoon moeten wachten tot iemand de sleutel vond. Tanghe is ervoor teruggekeerd naar het vroeg-Elisabethaanse toneel, maar dan wel ontdaan van zijn dilettantisme. Door subtiele verwijzingen roept hij de warme sfeer op van clownsacts en variéténummers. Zo krijgen we een onvergetelijke, originele « balkonscène » op een dunne balk boven het podium. Spektakel, maar niet omwille van het spektakel. Elk « nummer » krijgt betekenis en functie.
Nog een waagstuk is het brengen van dit bijna drie uur durende stuk met een zeer jonge, grotendeels totaal onervaren cast. De weinige profs worden vergezeld van 32 jonge mensen, die de Montacchi’s en de Capuletti’s gestalte geven. An Tuts, Julia, heeft wel net een opleiding achter de rug, maar ook zij zet haar eerste passen op het grote podium. Romeo wordt vertolkt door Donald Madder (jawel, zoon van de Antwerpse regisseur-acteur, Tanghe houdt echter vol dat hij dat niet eens wist). De jonge mensen werden geselecteerd in audities. Af en toe falen ze. Maar wat Tanghe weet te bereiken met deze onervaren cast is gewoon ongelooflijk. De fragiele Julia weet het hele podium te vullen. Enkele keren gaat ze onderuit, maar dat zijn schoonheidsfoutjes die allicht de komende dagen bijgeschaafd worden. Ook de KVS-acteurs komen tot een opmerkelijke prestatie. We zagen echter niet in wat de rol van Gerda Marchand aan het stuk kon toevoegen. Het is trouwens één van de punten waarbij we de wenkbrauwen optrokken. Ook de overgangen worden wel eens verwaarloosd. De jonge acteurs hebben ook niet altijd de kracht het spel van herhaling te laten werken.
Maar al bij al is dit vitten als we terugdenken aan het geheel. « Romeo en Julia » wordt gebracht als « totaalspektakel » met passages die regelrecht naar de musical verwijzen. Maar alles blijft in functie staan van de ontroerende scènes. Tanghe toont ons dat emoties opnieuw « kunnen » in het theater.
Zowel “De getemde feeks” als “Romeo en Julia” waren op televisie te zien en hoewel ik er zelf erg van had genoten, wilde ik toch weten wat Dirk daar zelf van dacht, want tenslotte waren die producties niet voor het televisiemedium bedacht…
Dirk Tanghe: “Het is wel zo dat ik veel contact heb gehad met Berend Boudewijn, die de televisieregie voor zijn rekening heeft genomen. Hij heeft ‘Romeo en Julia’ bijvoorbeeld wel zeven of acht keer gezien en hij heeft dan met mij de mogelijkheden onderzocht om zo’n theaterproductie op een televisieschermpje te krijgen. En met een zeer beweeglijke cameravoering is hij er volgens mij wel in geslaagd dat stuk zeer spontaan, zeer ‘telegeniek’ te laten overkomen.”
“Natuurlijk kan je het spanningsveld met een zaal nooit overbrengen op een televisiescherm, maar aan de andere kant kan je op de televisie met close-ups werken, je kan de acteurs als het ware in de ogen kijken.”
“En ook het ritme van de voorstelling werd goed weergegeven, bijvoorbeeld op het feest of tijdens het gevecht, wanner de camera werkelijk over de schouders van de acteurs meekijkt. Daarvoor was het wel noodzakelijk om een paar scènes apart over te doen, zonder publiek, omdat de camerabewegingen anders de mensen in de zaal zouden hebben gehinderd.”
“Kortom, ik was heel enthousiast, want ik heb reeds vele theatercaptaties gezien en slechts zelden heb ik daarvan kunnen genieten. Anderzijds blijven het natuurlijk wel twee aparte media. Vandaar dat we voor ‘De getemde feeks’ een volledige herwerking in de studio hebben gemaakt. De stuk hebben we helemaal aangepast aan de wetten van de televisie en dat werkt!”
Hoe dan ook, hiermee bewijst Dirk Tanghe dat klassiekers niet per definitie saai en ouderwets moeten zijn. Zijn succes spreekt wat dat betreft boekdelen. Toch krijgt hij veel kritiek te verduren. Zoals Franz Marijnen tegen Viviane Redant in Stepsmagazine van april ’91: “Van schrappen, hakken en herschrijven wordt een tekst zelden beter. Als je uit Romeo en Julia de laatste sleutelscène schrapt en vervangt door wat infantiel geploeter in een zwembadje, dan moet je toch even op retraite.”
Dirk Tanghe: “In de ogen van vele mensen ga ik oneerbiedig om met bestaande teksten. Maar ik denk dan: laat er mij dan maar liever oneerbiedig mee omspringen i.p.v. alweer museumtheater te maken, stofferig, grijs, middelmatig, dood, ellendig, vervelend. Ik werk het liefst met jonge mensen, die nog onzeker zijn. Ik geloof in mensen die openstaan voor mijn grote wervelstorm. Ik geef ze anderzijds ook medezeggingschap bij de creatie. Ik wil dat het ‘onze’ Shakespeare wordt, niet de mijne.”
Tanghe moet zich ook altijd verontschuldigen voor het feit dat hij zijn acteurs niet in drek en pis laat wentelen: “Ik hou niet van theater in de echte vuilnis. Ik hou niet van geweld op scène zodanig dat het bloed eruit gutst. (…) Ik hou van mooie dingen, ik ben zo.” (De Morgen, 10/10/1986)
En tegen Luc Rasquin in De Rode Vaan: « Is het de bedoeling dat je de verveling toont op je scène ? Ja sorry, niet met mij ! Verveling is de werkelijkheid, ik wil geen werkelijkheid op de scène. Wel een illusie ervan ! »
Ook in “De vrek” voor het NTG zat er een onvoorstelbare vaart, mede door het sprankelende jeugdige enthousiasme dat Dirk Tanghe op zijn acteurs wist over te dragen. Groot was dan ook de verbazing toen nadien in het NTG een zeer intieme enscenering van “Medea”, de tragedie van Euripides, volgde.
Automatisch moest ik hieraan terugdenken toen ik vernam dat Dirk Tanghe zich daarna over “Elektra” zou buigen – en ik zal wellicht niet de enige geweest zijn. Dirk Tanghe wil echter dit misverstand onmiddellijk uit de weg ruimen: “Met Medea wilde ik bewust vermijden dat de regie een kopie werd van die vorige producties. Ik heb het dus erg sober gehouden en me volledig op de tekst geconcentreerd. Ik blijf het overigens een mooie voorstelling vinden maar niet zo flamboyant als mijn andere producties. En ‘Elektra’ zou wél een flamboyante voorstelling moeten worden.”
Het Tolhuiscomplex nodigt daar ook toe uit, zoals dat ook het geval was bij „Christus wordt weer gekruisigd” naar de roman van Nikos Kazantzakis (1948) in een bewerking van Jan De Vuyst en met Agha (Cyriel Van Gent), Mariori (Chris Thys), Fortounas (Nolle Versyp), Nikolis (Herman Coessens), Ladas (Bob Van Der Veken), Patriarceas (Roger Bolders), Grigoris (Hugo Van den Berghe), Yannakos (Erik Van Herreweghe), Kostandis (Koen Crucke), Michelis (Peter Marichael), Panayotaros (Mark Willems), Manolios (Wim De Wulf), Fotis (Raf Reymen), Loukas (Eddy Spruyt), vrouw (Blanka Heirman), Lenin (Christel Domen), Mandalenia (Chris Boni), Katarina (Els Magerman) en ongeveer vijftig figuranten vanaf 1 december 1989.
Het ontroerendste in Dirk Tanghes filmische regie van „Christus wordt weer gekruisigd” is de prachtige muziek van Helene Karaindrou. Zij rijgt de scènes aan elkaar, kondigt aan wat komen zal, zet de toon en dialogeert zelfs met de spelers. Opnieuw toont Tanghe zich een gedreven theatermaker die sterk is in gestileerd theater, vol visuele pracht, mooie bewegingsmomenten en uitgekiende choreografieën. Kazantzakis’ dikke roman biedt stof genoeg om een vier uur of zelfs acht uur lange voorstelling te maken. Tanghe houdt het bij iets meer dan twee uur. In een abstract decor rolt het verhaal voor je ogen af. Bij wijlen word je meegesleept door de spanning of de kracht van een moment, stap je mee met de spelers. De draad is niet altijd strak genoeg gespannen opdat het drama je zou raken. Vaak staar je naar de buitenkant van fraai verpakt theater met een epische dimensie.
Regisseur Dirk Tanghe legde in de immense Tolhuisruimte een golvend houten tapijt, als een wielerpiste met vouwen in. Een goede vondst. Meteen ontweek hij een te anekdotisch decor en weet hij het barre, stoffige landschap van Anatolië voor de geest te roepen. Ook dient het uitstekend de massascènes, want zowel het dorpsplein, het paleis van de Aga als de golvende bergen doemen voor je op. De strogele kleur van het hout roept de onverbiddelijke mediterraanse zon op. (De Gentenaar)
Vandaar dat de gestileerde versie van Arthur Millers “Dood van een handelsreiziger” ook gedeeltelijk de mist inging door die ontzaglijke ruimte…
Dirk Tanghe: “Als ondertitel gaf Miller aan zijn stuk de omschrijving ‘een aantal gesprekken in een huiskamer’ mee. Ja, tracht maar eens die illusie te creëren in het Tolhuis! Anderzijds heeft deze zaal ongetwijfeld een aantal voordelen. Ondanks het feit dat ik door een te beperkte voorbereidingsperiode zelf niet volledig tevreden ben over mijn vorige productie in het Tolhuis (‘Christus wordt weer gekruisigd’, ook gesitueerd in Griekenland overigens), vind ik het decorontwerp daarvoor nog altijd fantastisch. Dankzij die ontzettende ruimte kan je b.v. soms filmische beelden oproepen, wat ik erg belangrijk vind. Op het eerste gezicht zou men kunnen opwerpen dat ‘Elektra’ natuurlijk intiemer is dan zo’n massaspektakel, maar anderzijds speelde men deze tragedies vroeger toch ook in arena’s voor 14.000 toeschouwers! Het is dus mijn bedoeling noch de grootsheid, noch de intimiteit van het stuk te verliezen. Daarbij let ik er ook vooral op dat het niet te theatraal overkomt, ik wil dat er échte mensen op de scène staan. Vandaar dat ik Johan Boonen heb gevraagd een vertaling te maken die weliswaar erg poëtisch is maar toch niet ver van ons afstaat.”
Waarom valt Dirk Tanghe altijd terug op echte klassiekers?
Dirk Tanghe: “In die klassieke stukken ben ik altijd het meeste geboeid door wat er met die mensen gebeurt. Ik wil laten aanvoelen hoe gefrustreerd Elektra b.v. is omdat ze haar wraak niet kan koelen. Ook Euripides heeft een ‘Elektra‘ geschreven en hij is eigenlijk een groter psycholoog dan Sophokles, maar toch heb ik de voorkeur aan de versie van Sophokles gegeven omdat ze structureel beter in elkaar zit. Anderzijds zitten er in onze bewerking ook elementen van Euripides en zelfs van Aischylos, die overigens de eerste was om het ‘Elektra‘-thema te brengen.”
“Ik heb het al eens eerder gezegd: voor mij zijn al die stukken goed gemaakte thrillers. Alleen heb ik me voorgenomen om van nu af aan wat eerbiediger om te springen met de oorspronkelijke tekst. Al blijf ik er wel bij dat de tekst niet mag primeren, tenslotte is deze toch altijd het resultaat van een gedachte of een gevoel. Eigenlijk zou ik ‘Elektra‘ moeten kunnen laten opvoeren zonder dat er één woord gesproken wordt. Zonder woorden zou men immers moeten kunnen aanvoelen welk spanningsveld er ontstaat tussen bepaalde personages: of dat nu woede is of angst of haat of seksuele aantrekkingskracht of eender wat. En pas dan kun je ze een zin laten zeggen. Maar die moet dan ook precies kloppen, want woorden zijn als messen. Dàt is mijn manier van werken. Zoiets kost tijd natuurlijk, wat mij bij ‘Christus wordt weer gekruisigd’ b.v. parten heeft gespeeld, maar dat kwam ook omdat ik met zestig acteurs en figuranten moest werken.”
Het toeval wil dat tegelijk in Arca de neoklassieke tragedie “Emilia Galotti” liep. Een vergelijking drong zich dus op. Eerst en vooral moest ik vaststellen dat “Elektra” zeker niet de “flamboyante” voorstelling is geworden die Dirk Tanghe mij in januari had beloofd. Ze leunde integendeel zeer sterk aan bij zijn intimistische “Medea“-productie van enkele jaren daarvóór. Nadat ik die teleurstelling echter had overwonnen, kwam ik uiteindelijk toch in de ban van het stuk dat nog net tot een aanvaardbare speelduur werd gecomprimeerd.
Het door Tanghe beoogde “thriller-effect” had echter beter gewerkt indien hij het eerste toneel had weggelaten. Elektra (Els Magerman) doet het verhaal, eerder door haar broer Orestes (Peter Marichael) verteld, toch nog eens over en het boeiende verslag “vanop de moto” door Nolle Versyp van de renwagenwedstrijd waarbij Orestes zogezegd het leven verliest, zou op die manier beter tot z’n recht komen.
Wat de acteerprestaties betreft wil ik deze keer eens een kleinere rol speciaal in het zonnetje zetten en dan wel die van Luce Premer, als leidster van het koor van oude vrouwen.
De esthetische vormgeving was bij Tanghe natuurlijk weer puik, zoals te verwachten en te voorzien was. Verschilde Jos Verbist immers dààrover niet met mij van mening toen ik hem vergeleek met Dirk Tanghe, die zich trouwens zelf ook waarderend uitliet over het werk van Verbist…
Jos Verbist: “Dat vind ik dan wel heel vreemd. Ik heb het reeds eerder gezegd: ik vind dat men Dirk heeft uitgemolken. Hij heeft zich laten vangen aan het apparaat en ook aan het succes, wat natuurlijk heel begrijpelijk is. In zijn beginperiode had hij wel de grote kwaliteit van een ploeg mensen enthousiast te maken. En hij kan theater brengen natuurlijk: hij heeft een goed oog, een gevoel voor ritme, hij heeft eigenlijk alles om een goed regisseur te zijn, alleen… hij staat niet lang genoeg stil bij wat hij vertelt. Ik heb het gevoel dat hij teveel met de vorm bezig is, zo van ‘hoe verkoop ik dat heel mooi’, en dan kom je inhoudelijk tot het banaliseren van teksten, als het maar natuurlijk aandoet, ‘authentiek’. Maar dat is een soort van authenticiteit die mij niet erg interesseert. En daar lijden zijn voorstellingen schipbreuk, vind ik. Wat ik heel erg jammer vind en wat wellicht kon opgevangen zijn mocht die beleidsgroep gebleven zijn. Nu speelde men in het NTG een soort van paniekvoetbal en probeerde men de successen die hij elders scoorde binnen het eigen theater te halen.”Dat was bijvoorbeeld het geval met Cyriel Buysses “Gezin Van Paemel”. Het is jammer dat het Tolhuis geen doek heeft, want anders zou bij het opgaan ervan zeker een spontaan applaus hebben weerklonken voor het prachtige scènebeeld (gerealiseerd door Steven Demedts). In de onafzienbare ruimte van het sportcomplex was een waar korenveld opgetrokken, met daarin een reusachtige tafel die het erf van boer Van Paemel moet voorstellen. Ook de opening is meteen raak: Jaak Van de Velde speelt weer als een tovenaar met licht en Dirk Tanghe heeft met zijn onfeilbare neus voor toepasselijke muziek deze keer zijn oor laten vallen op het fameuze adagio van Barber. De toon is onmiddellijk gezet en slechts uitzonderlijk zal men even uitglijden. Let b.v. op de effectrijke aanwending van de hoevegeluiden, de overgang van de doodsklokken voor Désiré naar de bruidsklokken voor zijn “moordenaar”, mijnheer Maurice, enz.
De foutjes die men kan aanstippen liggen juist in het verlengde van het scènebeeld. Soms kan Tanghe het niet laten om de acteurs wat te laten stoeien (de fietsscène b.v. of de jacht op deserteur Kamiel), maar dan komt hij weer zo dicht zijn filmideaal nabij, dat ikzelf hem dit moeilijk ten kwade kan duiden. Het voordeel van de reusachtige scène (b.v. de afscheidsscènes zijn door het lange weggaan altijd heel pakkend) weegt zeker op tegen het nadeel van deze Spielereien. Dat geldt ook voor de verstaanbaarheid. Aangezien er aan alle hoeken en kanten wordt geacteerd, zijn de acteurs niet altijd te begrijpen. Draadloze mikrofoons zijn echter ook geen oplossing en daarbij, zitten er eigenlijk nog mensen in de zaal die dit stuk niét kennen?
Tot slot trouwens nog een woordje over die acteurs: het valt me op hoe weinigen echt een rol “met vlees aan” hebben gekregen van Buysse. Alles draait welhaast om moeder en vader Van Paemel, beiden schitterend vertolkt door Lieve Moorthamer en Jef Demedts. De scène waarin deze laatste afscheid neemt van zijn opstandige zoon Eduard is traditioneel een “tear-jerker” en Jef Demedts miste de kans niet: een staande ovatie was zijn deel. Daarvoor kon echter ook Erik Van Herreweghe als Eduard mij toch nog steeds een krop in de keel bezorgen, wanneer hij helemaal aan het begin van het stuk zijn socialistische idealen afweegt tegen het onwrikbare conservatisme van zijn vader. Els Magerman is als zijn robuuste zus Cordula trouwens even sterk en Mark Willems mag als de sympathieke stroper Masco ook een knap nummertje opvoeren. De franskiljonse baron en zijn familie zijn een beetje voorspelbaar in beeld gebracht, evenals de pastoor van Cyriel Van Gent, maar ik heb de indruk dat de toeschouwers het niet anders willen. Eddy Spruyt toont echter als postbode dat je ook van een klein rolletje nog iets kunt maken.
Na “Het gezin Van Paemel” (30 maart 1991) nam Tanghe afscheid na drie jaar als vast regisseur bij het NTG.
In 1991 was hij opnieuw te zien in de KVS, maar zijn regie van “Hamlet” viel tegen. Of was dat omdat ik alleen maar de TV-bewerking heb gezien met Wim Danckaert (Hamlet), Sien Eggers (Gertrude), Jef Demedts (Claudius), Marie-Louise Stheins (Ophelia), Dré Vandaele (Polonius), Karel Deruwe (Horatio) en Henk Elich (Laertes)?
Daarna kon hij aan de slag voor de SIP (Stichting Internationale Producties), een bundeling van de krachten van vijf Nederlandse receptieve theaters (uit Groningen, Utrecht, Den Bosch, Heerlen en Breda). Daarvoor mocht hij jaarlijks één productie maken, waarvoor hij zelf zijn ploeg mag samenstellen. Zijn vaste dramaturg was Johan Boonen.
Vanaf het seizoen 1993-94 nam Tanghe van Herman Verschelden de artistieke directie over van Theater Malpertuis. Verschelden bleef wel de financiële verantwoordelijke. Van Molière bracht Tanghe “Le bourgeois gentilhomme” in een eigen regie en een decor van Bart Clement. De hertaling was van Johan Boonen. Met Doris Van Caneghem, Ille Geldhof, Karin Tanghe, Katelijne Verbeke, Martine Werbrouck, Peter De Graef, Karel Deruwe, André Roels, Koen Van Impe, Door Van Boeckel, Dré Vandaele, Achiel Van Malderen en Ludo Hoogmartens (10/09/1993).
Op 31 maart zag Tanghe het echter alweer niet zitten, al had hij toch de Prosceniumprijs gekregen van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecteuren (VSCD) voor zijn regie van “Nora, een poppenhuis” en al gooide ook zijn regie van “Who’s afraid of Virginia Woolf” bij Malpertuis hoge ogen (hij kreeg er zelfs de Theaterprijs 1995 voor). Maar koken kost geld en hij was dus in aanvaring gekomen met Verschelden die op de centen moest toezien.
In september ’95 realiseerde hij dankzij een samenwerkingsverband tussen diverse Rotterdamse instellingen (De Kist, Hotel New York en de Rotterdamse Schouwburg) eindelijk (want het was een sinds lang door hem gekoesterde droom) “De Keuken” van Arnold Wesker in een Rotterdamse havenloods met een 30-tal acteurs. Die hadden amper tekst, want Tanghe had slechts zo’n tien procent van de tekst van Wesker overgehouden.
Op het einde van het jaar voegde Tanghe zich overigens bij de rij regisseurs die “om gezondheidsredenen” een project moesten opzeggen. In zijn geval betrof het “De mensenhater” bij het Nationale Toneel in Den Haag. Ook zijn eerste opera-regie (“Don Giovanni” van Opera Zuid) liet hij schieten, maar hier nam er wél iemand de productie over.
Ondertussen voelde hij zich niet te goed om opnieuw met de amateurs van Rembert Torhout aan de slag te gaan. Voor zijn versie van “De Bruiloft” (Bertolt Brecht) liet hij ze West-Vlaams-Duits “klappen”, een gewaagde onderneming, maar het werkte uitstekend. Het liep uit op een echt theaterfeest dat tot diep in de nacht duurde, aldus Jan Seurinck (NTG), die het stuk bijwoonde in het gezelschap van de hemels mooie Ianka Fleerackers (the lucky bastard). Deze verklaarde na afloop zich ervoor te schamen dat ze een beroepsactrice was!
Vanaf 1 januari 1996 kon Tanghe aan de slag als artistiek leider van de Paardenkathedraal in Utrecht. Eén van zijn eerste producties zou “Yvonne” van Witold Gombrowicz worden dat in Malpertuis wegens te duur was afgevoerd. Maar ook in Utrecht wilde het niet lukken. Zijn openingsstuk “The glass menagerie” met in de hoofdrol Jasperina De Jong werd eind oktober afgelast “om artistieke redenen”. Het was trouwens Jasperina die met Dirk in de clinch ging, al verklaarde Jetta Ernst, de zakelijke leidster van de Paardenkathedraal officieel in de Gazet van Antwerpen (25/10/96): “We vonden met z’n allen na twee try outs dat de voorstelling niet is geworden wat we beoogd hadden. Er zit te weinig emotie in, en dat is toch het signatuur van Dirk. We vinden het een verschrikkelijke beslissing, maar we doen het liever zo dan te spelen terwijl spelers, regisseur, organisatoren en publiek ongelukkig zijn. Het vertrouwen in Tanghe blijft echter behouden,” voegde ze eraan toe.
En dat bleek terecht want met “Zwijg kleine”, een productie van De Werf, nam hij begin ’97 reeds onmiddellijk weerwraak. Deze versie van “Schweig Bub” van Fitzgerald Kusz (°1944) werd in het West-Vlaams gespeeld, het oorspronkelijke stuk ging immers ook in het Nürnbergse dialect in première. Sinds de Gentse première in Vertikaal (1979) is het vooral door amateurs gespeeld in allerlei dialecten. Het communiefeest dat ontaardt (de communicant uit de titel wordt op een bepaald moment zelfs naar bed gestuurd) kenden we al uit “Faeces”, maar hier werd het dus veel beter gebracht.
Voor de Paardenkathedraal zou begin maart “Freule Julie” volgen, deze keer zónder Jasperina De Jong, maar mét de house en techno, die we ook al kenden uit “Bernadetje” van Arne Sierens en Alain Platel. “Ik maak nog steeds dingen voor achttienjarigen,” verklaart Dirk aan Peter Anthonissen in “De Morgen” van 5/3/1997. “De muziek heb ik te danken aan onze babysitter.”
Over die voorstelling heb ik niets vernomen, maar in mei scoorde hij met zijn geile, maar ook pessimistische “Tartuffe”-versie (gebaseerd op het origineel waarin de schijnheilige Tartuffe er wel degelijk in slaagt de gastvrije familie Orgon uit hun huis te krijgen) opnieuw zeer hoog.
Zijn volgende productie was “De wonderbaarlijke nacht” van Slawomir Mrozek, terwijl hij ook Peter De Graef regisseerde in “De wereldverbeteraar” van Thomas Bernhard. Allemaal weer successen, evenals het daaropvolgende “Burgermanshuwelijk” van Bertolt Brecht, al kon ik me hier niet weervinden in de algehele jubel.

Voor de 50ste verjaardag van Rembert wilde hij “Midzomernachtsdroom” doen. Ondertussen scoorde hij met de Paardenkathedraal rond de eeuwwisseling een grote hit met “Reigen” van Arthur Schnitzler. Als affiche had hij een foto van Pierre & Gilles gekozen, die ene “Lola” voorstelt die zich tegoed doet aan een ferme penis in erectie. Zoals Dirk Dauw opmerkte: “Alle kinderen die naar Peter Pan gaan, willen nu ook Reigen gaan zien.” In Hasselt moest de penis dan ook verdwijnen. Het gezelschap kleefde er een sticker over met “coming soon”. Een gelaagde sticker als het ware!
In het stuk zelf (dat in de regie van Dirk enkel door 1 man en 1 vrouw wordt gespeeld, resp.Peter De Graef en Marie-Louise Stheins) komt echter geen blote penis voor. En ook geen blote billen, alhoewel de foto’s van Marie-Louise Stheins in die richting wijzen (ze blijkt namelijk een vleeskleurige maillot te dragen). Toch wil dit daarom niet zeggen dat erotiek achterwege blijft. Als “actrice” blijkt die maillot bijvoorbeeld zeer sterk te werken (dank zij de Gilda-handschoenen en de hoepelrok die kan worden opgetild als er dient te worden gebeft). En er zijn natuurlijk ook de dierlijke uitroepen die via de draagbare mikrofoons worden uitvergroot en vervormd. En tenslotte is er de super de luxe uitvoering van een onderstel van een formule 1-wagen dat begint te stampen en te roken als het er hevig aan toe gaat. Pas via het theater dringt de erotiek van de pitpoezen tot mij door! “We hebben als mens een hoofd, een hart en een pik of een poes,” zegt Dirk Tanghe in het Utrechts Nieuwsblad. “In het leven gaat het daar steeds over. Maar op het toneel zie ik te veel theater van het hoofd.”
Misschien is het daarom dat we hier opnieuw de echte Dirk Tanghe konden herkennen, met een zeer precieze keuze van de muzikale background en met een afwisseling van een onverstaanbare woordenvloed tot een totale afwezigheid van dialoog, zoals de tiende dialoog die gewoon wordt vervangen door de slotscène uit “Rigoletto”. Eigenlijk zijn we hiermee opnieuw bij het slot van “Romeo & Julia”!
En dan kwam (ook: eindelijk) “La Forza del Destino” in de Munt. Ik zag het op televisie en was niet overtuigd, maar misschien heeft Gerard Mortier wel gelijk als hij zegt dat captaties van opera voor televisie niet kùnnen omwille van de conflicterende belichting (opera’s worden vaak onderbelicht, terwijl voor een televisiecaptatie juist veel licht nodig is).
Kort na de depressie waarover in de inleiding sprake, ging Dirk Tanghe opnieuw aan de slag in het amateurwereldje. Zo ging op 22 oktober 2011 zijn “ingebeelde zieke” in de première (in oorsprong die van Molière uiteraard) bij de Gentse Rederijkerskamer De Loofblomme.
En wat mogen we in de toekomst nog zoal verwachten? Uiteraard is er nog altijd het Koning Arthur-project (****) en verder “Dood in Venetië” van Thomas Mann en “Dansmarathon” van Arnold Wesker. En dan wou Tanghe iets gaan doen rond Frank Sinatra. Die mannen van Torhout hebben daar iets mee, hé! (*****)
Referenties
Paul Demeyer, Zoon maakt aangrijpende film over topregisseur Dirk Tanghe, De Gentenaar, 15/10/2011
Ronny De Schepper, “Ik wil dringend terug naar mijn eigen manier van werken“, De Rode Vaan nr.4 van 26/1/1990
Luc Rasquin, Ook emoties mogen weer in het theater, De Rode Vaan nr.9 van 1988
(*) In de documentaire komt ook een onthutsende passage van Dirk als verkoper van “cuberdons” in de Gentse straten. Het is een episode die gelukkig niet lang heeft geduurd, maar toch…
(**) De actrice Karin Tanghe heet volgens Wikipedia ook met haar meisjesnaam Tanghe en was een jeugdvriendin van Dirk.
(***) Nadat hij reeds (op mijn aanvraag) mij een cassette had bezorgd, met daarop de fantastische “soundtrack” van “zijn” Romeo en Julia, krijg ik op een dag een kaartje van Dirk in de bus. “Zo maar een groet” staat erop. Het is een naamkaartje en ik merk aan het adres dat hij zowaar achter mijn deur (Houtbriel) woont. In die tijd kom ik hem dan ook af en toe tegen met Karin en met een buggy, dat herinner ik me nog. Maar of er daarnaast nóg een kind bij was, kan ik me helaas niét meer voor de geest halen. En dat is nochtans belangrijk, want in de krant staat dus een interview met Sjoerd, maar op Wikipedia spreekt men enkel over Wietse, die dan acteur zou zijn. Is er hier een naamsverwisseling opgetreden of heeft hij twee zonen?
(****) Vreemd, ik merk nu dat dit in het programmaboekje voor “Dood van een handelsreiziger” reeds stond aangekondigd (voor 6 mei 1989 in het Tolhuiscomplex), maar ik kan me deze voorstelling niet herinneren. Zou ze alsnog afgevoerd zijn?
(*****) Allusie op mijn collega Jan Mestdagh.
Beste,
Ik heb interesse voor verschillende soorten theater hoewel ik geen regelmatige bezoeker ben (tijdgebrek). En effectief, de “grote stukken” ontbreken de laatste tijd. Ik kom zeker eens een kijkje nemen.
Maar wat vanavond bij Phara nogal agressief werd naar voren gebracht, nl de prijs van de ticketten, noem ik gewoon muggenziften. Neem aub eens de tijd om naar prijzen van toegangsticketten te informeren. Populaire musicals van middelmatige kwaliteit spannen vaak de kroon. Muziek optredens e.a. zijn vaak onbetaalbaar. En toch is er behoorlijk wat “gewoon” publiek dat zich laat inpakken en zonder morren betaalt. Als je een aangename theateravond presenteert is de prijs zo vergeten. Succes. Mit
LikeGeliked door 1 persoon