Zoals naar gewoonte opende de KNS ook haar 135ste speeljaar een beetje feestelijk. Op de affiche : « Romeo en Julia » in een vertaling, of beter een hertaling, van Hugo Claus. Wij reserveerden te laat voor de feestdis, zodat we pas naar de matinee op zondag konden. Maar zo kon ook de zoon van elf meteen mee voor een portie Shakespeare die ons eerder als een geheugensteuntje overviel dan als een hartverscheurend drama.
Voor de KNS was het geleden van het speelseizoen 1951-1952 dat deze voorloper van de soap-opera nog op de scène had gestaan met Marcel Hendrickx en Stella Blanchard in de titelrollen. Sinds de verfilming van deze familievete door Franco Zeffirelli in 1967 werd het zo goed als onmogelijk om in een klassieke opvoering Romeo en Julia te laten spelen door acteurs van boven de dertig jaar. Guy van Sande (nauwelijks één seizoen in het beroep) en Hilde Heynen (pas afgestudeerd aan de Studio Herman Teirlinck) beantwoorden volkomen aan het beeld dat we ons sindsdien van het verliefde paar vormen. Na de voorstelling hoorden we enkele tevreden toeschouwers op gevorderde leeftijd, die duidelijk niet over één nacht KNS-ijs gelopen waren, mekaar toefluisteren dat die twee het zeker zullen maken…
De voorstelling dus. Regisseur Jo Dua kreeg van Ivonne Lex de opdracht van wel degelijk het stuk te spelen en kreeg geen vrije interpretatie « naar » Shakespeare. Het mocht geen elitair denktheater worden en hij diende de technische mogelijkheden van de schouwburg te gebruiken. Dua heeft zich daar perfect aan gehouden. Vooral wat de technische aspiraties van de KNS betreft want die zijn duidelijk onuitputtelijk en het verbaast ons dat de acteurs er ook nog in slagen zich te bewegen tussen al dit speelgoed. Als Mercutio op een bepaald moment tegen Benvolio zegt: « Kom, we gaan », dan zien we zowaar een deel van Verona vertrekken. Een nieuwe versie van « tuut zei de trein en de statie vertrok »?
Al bij al maakt dit perpetuum mobile van de decorstukken de voorstelling toch nog tot een fascinerende gebeurtenis, want verder gebeurt er eigenlijk niet bijzonder veel. Dat ligt niet zozeer aan de regie, maar eerder aan het totaal leeggemolken concept van een klassieke « Romeo en Julia ». Het is de verdienste van beide jonge acteurs dat ze hun personage zeer geloofwaardig neerzetten en er bij momenten zelfs in slagen van te ontroeren. Ook willen we graag nog wat bloemen kwijt voor de voortreffelijke gevechtsscènes die onder leiding stonden van Rudy Delhem.
Voorstellingen als deze lijken ons echter eerder, de aanwezigheid van de zoon indachtig die er echt van genoten heeft, prima geschikt als jongerentheater om ook hen vertrouwd te maken met de grote klassieke werken. De hertaling van Hugo Claus, die zich in de lage landen een stevige reputatie heeft gevestigd als niet orthodoks Shakespeare-vertaler draagt hier sterk toe bij. Er werd stevig gesnoeid zonder het verhaal te castreren. De tekst laat zich aanhoren als een vlotte bijna volkse taal. Als opening voor het KNS-seizoen zeker geen hoogvlieger maar ontspannend theater vooral voor beginnende tieners.
FRANKENSTEIN
Over tieners gesproken, in de reeks voorstellingen voor deze leeftijdskategorie ging in het Jeugdtheater te Antwerpen een aangepaste musical-versie van Frankenstein in première.
Victor Frankenstein betrekt een vervallen erf-pand van zijn vader. Er zijn zoveel taken en klusjes op te knappen dat hij een gratis arbeidskracht creëert. Het overbekende monster heet hier « Mon » krijgt het brein van een vermoorde musicus en grote handen om… beter te kunnen afwassen. Een leuk idee en allemaal niet zo kwaadaardig als de griezelfilms.
De muziek van Jan Leyers (de man die ook de liedjes schreef voor « Pak’em Stanzi ») is aan de zoeterige kant, zeer melodieus, bijna in de stijl van de klassieke operette. In de teksten van Hugo Matthysen zaten goede momenten, maar ook grote gaten. Het zou allemaal wel hebben kunnen boeien, mocht het niet zo lang uitgesponnen zijn. Met de pauze erbij duurde de voorstelling zo’n drie-en-een-half uur. Op die tijd ziet men twee oude klassiekers van Frankenstein op de beeldbuis. Het blijkt nog altijd een Vlaams begrip te zijn van in « kwantiteit » te geven wat men niet in « kwaliteit » kan opbrengen (zie ook hier).
Jan Decleir was nochtans bijzonder in zijn nopjes als Dr.Frankenstein en de dik in de verf gestopte figuren van Mon (Benvenuto Rottiers), Kneut (Chiel van Berkel), Irma (Karin Jacobs) en Tvattisav (Dirk de Batist) kan men absoluut niets ten kwade duiden. Wel misten wij enkele ingrediënten eigen aan de musical : niemand (buiten Dirk de Batist) had een zangstem en er werd omzeggens niet gedanst. Als er een uur nutteloze flauwe kul uitgesnoeid wordt, willen wij graag nog eens opnieuw gaan kijken.
PETER HANDKE (1)
Hollanders daarentegen, dat is geweten, springen zuiniger om met alles, dus ook met de tijd. Vandaar misschien dat, nu de Blauwe Maandag Cie haar lot (eenmalig?) gekoppeld heeft aan de Nederlandse Theaterunie, hun versie van Peter Handkes « Linkshandige vrouw » tot vijf kwartier werd samengebald. Het resultaat is uiteraard dat er veel vaart in zit en dat dit « Stuk van twee dagen » (zoals de nieuwe titel luidt) om is voor je het beseft. Op die korte tijd gebeurt er bovendien zoveel dat je ook nooit het gevoel hebt dat dit alles zich op amper twee dagen tijd afspeelt. Maar goed, regisseur en scenarist Guy Joosten weze geloofd voor deze aanpak.
Als acteur draagt de andere helft van de « Blauwe » deze productie, Luk Perceval dus. Van een stuk dat eigenlijk handelt over de bewustwording van een « linkshandige » vrouw, zou men uiteraard verwachten dat zij dat zou doen, maar Judith Hees speelt (opzettelijk waarschijnlijk) zeer gereserveerd, passief bijna.
« Bewustwording » is immers een niet erg adequate omschrijving voor iemand die wel weet wat ze niet langer wil, maar nog niet wat ze dan wel in de plaats stelt, behalve « alleen in de kamer zitten en geen raad weten ». Heel theatraal wordt tegenover haar dan een vriendin geplaatst « die het allemaal al heeft meegemaakt » en dus perfect weet wat Marianne (de « linkshandige ») te doen staat: « Kom maar naar onze praatgroep ». Een prettig-hysterische vertolking van Lieneke Le Roux. Hans Man in ’t Veld mag ook een nummertje opvoeren als de pseudo-gentleman die zich ontfermt over radeloze vertaalsters en een hilarische vertolking is er verder van de « kinderen » Frank Focketyn en vooral Koen van Impe. Deze « figurant » zorgt gewoon door zijn aanwezigheid voor destabiliserende effectjes. Allemaal perfect, net zoals de technische kant van de zaak (Johan Herbosch decor, Greet Prové kostuums en Steve Kemp licht). Een theatervoorstelling zoals altijd te verwachten en te voorzien zou moeten zijn!
PETER HANDKE (2)
Zwervers kom je overal tegen. In zaal Roeland in Gent b.v., voorheen een Vlaams Blok-bastion en nu in handen van de meer progressieve vleugel van de VU. Althans, zo wil het verhaal. Een verhaal dat vooral de wereld werd ingestuurd n.a.v. de productie « Over de dorpen » van Peter Handke die door het Arcatheater in deze zaal werd geprogrammeerd, omdat de eigen zaal in beslag was genomen door een hernieuwde (gebalde) versie van « Pas de deux ».
Of die Vlaams-nationalistische progressieve vzw er ook daadwerkelijk komt (tegen de Gentse Feesten is vooropgesteld), is een zorg voor later, voorlopig moeten we enkel deze voorstelling op haar merites beoordelen. Geen gemakkelijke opgave. Het gaat hier immers om een « dramatisch gedicht » en buiten een indrukwekkende scenografie (van Désirée Verstraete) heeft regisseur Jos Verbist weinig moeite gedaan om het dramatische te laten overheersen op het poëtische. De scenografie (helemaal aangepast aan de zaal in kwestie) heeft hem daarbij overigens niet geholpen. Zo speelt de inleiding zich zo ver van de toeschouwers af dat het erg moeilijk is zich op de statische monoloog van Peter Rouffaer te concentreren. Het feit dat men noodgedwongen gebruik maakt van draadloze mikrofoons werkt dat vervreemdingseffect zelfs in de hand.
De volgende monoloog (het stuk is bijna uitsluitend een opeenvolging van monologen) van Martine Jonckheere is dan weer haast onverstaanbaar omdat ze ondertussen heen en weer rent over een soort van grint dat de vloer bedekt. Pas als Walter Moeremans (toch wel een schat van een acteur) aan de beurt komt, raakt men als toeschouwer in de ban van de tekst, d.w.z. het conflict tussen de intellectueel Gregor (Peter Rouffaer) en zijn jongere broer Hans (Walter Moeremans) en zus Sophie (Gilda De Bal). De tekst boeit omdat Hans een arbeider is en Sophie eerder een vertegenwoordigster van de middenstand (nu nog in loondienst, maar ze wil « zakenvrouw » worden). En omdat er daarbij soms spijkers met koppen worden geslagen (Sophie over Gregor: « Jouw werk dient alleen jezelf, een jaar van jouw zwoegen heeft hier nog minder te betekenen dan het ontkurken van een fles »). Maar anderzijds wordt precies in de zeer heldere monoloog van Hans duidelijk dat het hier vaak maar woordenkramerij betreft, tekstballonnetjes die gemakkelijk kunnen worden doorprikt (b.v. de beschrijving van zijn werkmakker Albin).
Deze conflicten komen dan tot uitbarsting in de voorlaatste scène op het kerkhof (zij het met een iets te declamatorische Bert Van Tichelen), maar het pregnante effect daarvan wordt op het einde opnieuw teniet gedaan door de zwaar-op-de-handse preek die de onduidelijke Nova-figuur (Rita Wouters) via een kind in feite rechtstreeks tot het publiek richt. De intellectueel die als zwerver in zijn geboortedorp rondtrok en evenzeer als Messias dan als Judas werd onthaald, is dan alweer verdwenen, in dezelfde mate als alle dramatische spankracht. Een prachtige tekst allicht, maar onvoldoende gedramatiseerd, zowel door de auteur als door de regisseur…
Referentie
L.P., W.M. & R.D.S., Tuut zei de trein en de statie vertrok, De Rode Vaan nr.42 van 1987
Ronny De Schepper, Zwervers kom je overal tegen, De Rode Vaan nr.7 van 1988