De Opera voor Vlaanderen wilde van Rossini’s « La Cenerentola» (« Assepoester ») iets speciaals maken. Er was nog eens een niet-traditionele regie (van Albert-André Lheureux) én men wou ermee doelgericht naar een kinderpubliek toe werken. Men faalde op de twee vlakken en het samengaan van deze twee factoren was daar zelfs wellicht niet eens vreemd aan.
Lheureux’ regieopvatting dat het leven een kansspel is, waarbij iedereen het grote lot wel eens kan winnen (Assepoester die haar prins aan de haak slaat — of is het eigenlijk niet omgekeerd, vraagt Lheureux zich terecht af, aangezien zij de prins laat staan voor de dienaar en slechts op het einde zal blijken dat beiden stuivertje hadden gewisseld), kwam uiteindelijk slechts tot uiting in het weliswaar mooie, maar toch overdreven sobere decor. Voor de rest was het een heel statische uitvoering (van pure armoede aan decorstukken konden de zangers alleen maar af en toe eens op een stoel staan), zodat we eigenlijk van een gekostumeerde concertuitvoering konden spreken. Vandaar misschien dat de nadruk eerder kwam te liggen op dirigent Edmond Saveniers, die overigens alle lof verdient voor zijn accurate leiding, evenals het attent spelend orkest dat reeds bij de ouverture op een uitzonderlijke bijval kon rekenen.
Bij de vertolkers had de Amerikaanse Rita Noel in de titelrol weliswaar een zekere aanlooptijd nodig, maar in het slotrondo bereikte ze toch een grote hoogte. Marceline Keirsbulck als haar boze stiefzuster Tisbe paarde een passende gelaatsuitdrukking aan een verzorgde vertolking en stemplaatsing. De verrassing kwam echter van de eveneens Amerikaanse Suzanne Calabro als de andere « tang » Clorinda. Vocaal misschien minder op punt, acteerde zij met een brio dat we bij al de anderen misten (aangezien de regisseur hen daartoe blijkbaar niet had aangezet), behalve dan bij de Hongaarse basbariton Jozsef Gregor als de vader Don Magnifico (bij Rossini is er van geen stiefmoeder sprake), die evenwel zijn lak aan de regie zodanig ten toon spreidde dat hij aan overacting ging doen.
De Griekse tenor Soto Papulkas als prins Don Ramiro had goede, maar ook veel zwakke momenten en voor Louis Landuyt (de dienaar) en Dirk Van Croonenborch (Alidoro) lag de lat duidelijk te hoog. Voeg daarbij nog een onpersoonlijk houterig koor en u zal zelf wel concluderen dat men een opera die als enig aanknopingspunt voor het jeugdige publiek de sprookjesthematiek had maar die dan in een regie wordt opgevoerd die deze thematiek juist helemaal uitvlakt, niet als eerste kennismaking aan schoolkinderen op een vrije zondagmiddag zou mogen worden voorgeschoteld. Ook al verzekerden dokter X, notaris Y en advocaat Z ons dat het voor hun kinderen niet te hoog gegrepen was…
PERCY… PERCY… ALLEZ, U KENT HEM WEL
U heeft het al gemerkt dat Rossini zich niet helemaal aan het originele sprookjes-scenario houdt. Bij hem worden er dan na het bal ook geen schoentjes gepast, maar armbanden vergeleken. Duidelijk een stilering, want een schoen verliezen had in een maatschappij waar door de lange rokken het enkel-fetisjisme nog hoogtij vierde een veel erotischer implicatie. Het zou er ongeveer op neerkomen als zou de prins er nu op uittrekken met een jeansbroek die in zijn kamer is achtergebleven…
Misschien een beetje ver gezocht, maar het feit dat « When a man loves a woman » van Percy Sledge nu reeds de derde oude kraker op rij is die via een jeans-publiciteit opnieuw een hit wordt (na « I heard it through the grapevine » van Marvin Gaye en « Wonderful world » van Sam Cooke) zal daar wel voor iets tussen zitten. Was en is « When a man… » immers geen klassieke slow op de bals waar voor moderne Assepoesters het schoentje vaak begint te knellen ? Het is dan ook een uitstekend idee van de beroemde soul-platenfirma Atlantic om in de reeks « The Ultimate Collection » inderdaad werkelijk een « ultieme » bloemlezing te brengen van het werk van Percy… Percy… allé, u kent hem wel…
Toegegeven, de kritiek (die we in de jaren zestig reeds hadden) dat alle hits van na « When a man… » er in feite doorslagjes van zijn (« Cover me », « Warm and tender love », « Take time to know her », « My special prayer »…) wordt op die manier natuurlijk wel kracht bijgezet. Meer zelfs, uit het enige up-tempo nummer « Baby help me » van Bobby Womack blijkt ook dat Sledge niet van hetzelfde kaliber is als genoemde Cooke of Gaye en ook niet van zijn stalgenoten Otis Redding of Wilson Pickett. Daar staat dan echter weer tegenover dat zijn versie van Presley’s « Love me tender » of van « Come softly to me » van The Fleetwoods bewijst dat hij wel een meester is in zijn genre, dat van de « trage slepers »…
PARADEPAARDJE
In de Singel te Antwerpen pakte het Muntorkest nog eens met zijn paradepaardje uit : het Requiem van Giuseppe Verdi, een « opera » met een Latijns liturgisch libretto zou men bijna durven zeggen. Dit was ook de opvatting van Sylvain Cambreling die het werk benaderde met een spanningskracht die meer eigen is aan het operapodium dan aan een religieus werk in de concertzaal.
De solisten zaten op dezelfde golflengte : Sharon Sweet is een jonge sopraan met een fenomenaal stemvermogen, een Verdi-sopraan bij uitstek die wij de komende jaren graag als een van de Leonores of Aida zouden terughoren. Alicia Nafé werd dermate met de stroom meegesleept, dat zij haar partituur terzijde hield en begon te acteren alsof zij de leidende mezzo-partij in een opera zong. De tenor Veriano Luchetti heeft van het Verdi-Requiem zowat zijn specialiteit gemaakt en Harald Stamm liet geen wensen onvervuld in de baspartij.
De uitvoering ging zonder pauze, wat de dramatiek ten goede kwam. Bij het slot was Sylvain Cambreling om uit te wringen. Het publiek was blijkbaar met deze uitvoering opgetogen en drukte zijn dankbaarheid uit in een algemene staande ovatie.
VERWEND DOOR MORTIER
Op een herneming van Mozarts Don Giovanni in de Opera voor Vlaanderen-Antwerpen zaten wij niet precies te wachten. De opera werd in 1984 te Brussel vertoond en zal ook het komende speeljaar openen. De speelplannen van onze operagezelschappen coördineren daaraan heeft blijkbaar nog niemand geacht.
Mozart is nooit de sterke kant geweest van het Antwerpse gezelschap en dit bleek eens te meer uit deze opvoering van Don Giovanni. Vanaf de inzet van de ouverture was er al een vuiltje aan de lucht en toen de twee eropvolgende inzetten ook slordig klonken, wisten wij al dat het orkest o.l.v. Frits Celis er niet veel zou van terecht brengen. En zo was het ook… een algemeen tekort aan virtuositeit en souplesse vanwege de orkestleden.
Nochtans heeft de directie van de OVV geld noch moeite gespaard om een goede bezetting bijeen te brengen : Claudio Nicolai is nog steeds de lichte, kernachtige Don Giovanni die wij in 1975 met het Luikse gezelschap hoorden (zelfs zijn champagne-aria stond er), Ude Krekow is een echt grappige en sonore Leporello, Marc Tucker een stijlvolle Ottavio en Antoon Haeck een meer dan adequate Masetto. Bij de vrouwen was de Donna Anna van Vivien Tierny een zwakke schakel, maar Penelope Mackay als Donna Elvira en Monika Schanzer als Zerlina wisten ons te bekoren. Tadeusz Wierzbicki brulde ons de oren van het hoofd als de commandeur.
De enscenering van Dr Walter Eichner was traditioneel met enkele leuke vondsten, maar verveelde door de vele « schuifkes » en de te rumoerige decorverbouwingen. Brussel heeft ons verwend met sprankelende en muzikaal uitmuntende Mozart-vertolkingen. Als die in je achterhoofd blijven zitten is deze Don Giovanni amper genietbaar.
MEER MENSEN OP SCENE DAN IN DE ZAAL
Nu, in de Opera voor Vlaanderen-Gent viel dat « brullen » van Tadeusz Wierzbicki nogal mee. En dan hebben we het niet over de herneming van « Tosca » want hierin werd hij vervangen door Jan Stroobants, terwijl Dirk Van Croonenborch de plaats innam van Herman Bekaert, die zich steeds meer met het koor gaat bezighouden. Beiden maakten overigens zeker geen grote indruk, maar wat wil je : met meer mensen op scène dan in de zaal. Het gekke is dat de persdienst van de O.V.V. het dan wel de moeite vond om een bericht rond te sturen over het aflassen van een voorstelling bij gebrek aan volk, maar dat ze het vertikt hadden om vooraf te berichten over de herneming, zodat de meeste, zoniet alle bladen (ook wij) ze niet eens hebben gesignaleerd.
Nee, waar Wierzbicki wel ontroerde, dat was met zijn onverwachte afscheidsoptreden tijdens het galaconcert gegeven door de Roemeense coloratuur Eugenia Moldoveanu en de Italiaans-Schotse bariton Niall Murray. Tadee (zoals de Gentenaars hem noemen) zong ingetogen de aria van Gremyin uit « Evgeny Onegin » van Tsjaikovski en achteraf was het niet enkel Adolphe De Meyer (voorzitter van de Vrienden van de Lyrische Kunst en mede-inrichter van het concert) die zijn tranen niet kon bedwingen…
Het concert zelf was ook van een uitstekend gehalte. Het versterkte Gentse O.V.V.-orkest o.l.v. Silveer Van den Broeck gaf een grote verklanking van de ouvertures tot Nabucco, La Forza del Destino, Norma en het intermezzo uit Cavalleria Rusticana. Hij wist bij het talrijke publiek een enthousiasme los te maken dat nog groter werd voor de twee solisten met een pleiade van aria’s en met een afsluiting van ieder deel met grote duetten uit Traviata en Rigoletto.
Eugenia Moldoveaunu was enorm groot in Traviata, Carmen en Rigoletto en Niall Murray haalde het met zijn Italiaanse bravoure vooral bij het publiek dat een grote avond beleefde en waardoor het beroemde wraakduet uit Rigoletto diende gebisseerd te worden. Beide protagonisten zullen te Gent graag teruggezien worden.
DE DRESDENER MUSIKFESTSPIELE
De Dresdener Musikfestspiele is een veelzijdig festival dat nu tien jaar onverstoord en op dezelfde omvangrijke manier zijn programma samenstelt. Er is een belangrijke bijdrage van Dresden zelf, met als trekpleisters de « Staatsoper » (nu in de voltooide Semperoper), de Staatskapelle en de Philharmonie. Jaarlijks gasteren er diverse gezelschappen uit Oostbloklanden, maar ook Westerse gezelschappen komen jaarlijks aan bod. Onze Antwerpse KVO is er al eens geweest en een optreden van de Munt is gepland voor de komende jaren.
Een eigen karakter heeft het festival opgebouwd door zijn internationale wedstrijden voor compositie van opera’s, kamermuziek en voor dit jaar : musicals.
Tenslotte is er de bijdrage voor de kinderen. Welk ander festival heeft jaarlijks aandacht voor de jongeren die het publiek van morgen zullen vormen ? Enkel Dresden voor zover wij weten, met opera’s en musicals die in de brochure speciaal aangeduid worden met de aanbevolen ouderdom.
In een gesprek met Dr. Winfried Höntsch, directeur van de Festpiele, vernamen wij dat vanwege het partijbureau elke jaar de opdracht komt een muziekfestival in te richten voor het volk. Dit houdt o.a. in dat 40 % van de toegangskaarten verdeeld worden over de verschillende fabrieken in en rond Dresden. Van de overige 60 % wordt 20 % bestemd voor uitnodigingen (diplomatie, pers, enz…) en het saldo van 40 % wordt verkocht in de ganse wereld.
Het festival loopt dit jaar van 23 mei tot 8 juni. Er worden concerten gegeven door de Staatskapelle Dresden, de Dresdner Philharmonie, de Leningrader Philharmonie, de Nationalphilharmonie van Warschau, het BBC Welsh Symphony Orchestra en het Sinfonieorchester des NDR Hamburg. Kamermuziek wordt gebracht door de Festival Strings van Lucerne en het Mozarteum Orchester uit Salzburg. Bij de opera’s noteren we Falstaff, Otello, De Neus (Sjostakovitsj), La Traviata, Wozzeck, de Barbier van Sevilla, Elektra, Madame Butterfly, Taras Bulba (Nikolai Lyssenko), Tosca, Mefistofele, Manru (Paderevski), Candide (Bernstein !), enz…
OPERA IN DRIEKWARTSMAAT
Vorige week is dan het zgn. plan Dewael voor de Opera voor Vlaanderen door de Vlaamse Executieve goedgekeurd. Het behelst in de eerste plaats een omvorming van de OVV naar een Vlaamse Operastichting, m.a.w. van een intercommunale naar een vzw. Dit maakt het juridisch mogelijk om een aantal vaste benoemingen vooralsnog ongedaan te maken. En Dewael grijpt deze kans met beide handen : in de toekomst zal de Vlaamse Operastichting slechts in driekwartsmaat mogen zingen, d.w.z. niet minder dan een kwart van het personeelsbestand wordt afgevoerd. Tweemaal dertien daarvan (uit de administratieve en technische structuur) zouden nog kunnen worden gerecupereerd door de steden Gent en Antwerpen, maar door de samenvoeging van de twee koren en orkesten zullen vooral onder het artistieke personeel vele ontslagen vallen (20 koristen en 57 instrumentalisten). Met daaruit voortvloeiende verplaatsingsonkosten en de toch wel hoog oplopende ontslagpremies (meer dan één miljard) is dus geen rekening gehouden. Wel is er geen sprake meer van een kwalitatieve selectie (een soort van examencommissie) en ook krijgt Gent uiteindelijk evenveel (nl. minimum 45) opvoeringen toegewezen als Antwerpen. Een aantal van de ontslagen zouden eventueel ook terecht kunnen bij een nieuw op te richten orkest dat bij de musical en het ballet van Vlaanderen zou worden gevoegd (maar wie gaat dat betalen ?). Dewael wijst er trouwens op dat niet iedereen in de Executieve het begrepen heeft op een Vlaamse opera, sommigen vinden de Munt reeds ruim voldoende.
Niet zo uiteraard de vakbond, die o.m. via ACOD-Oost-Vlaanderen zijn afkeuring liet blijken. Buiten de hierboven reeds geschetste opmerkingen, waarvan de ACOD « met verontwaardiging kennis heeft genomen », doet men « een beroep op de politici — en zeker deze van Gent — om in laatste instantie dit plan niet te laten uitvoeren ». Deze mogelijkheid bestaat nog omdat de beide steden hun goedkeuring aan dit plan dienen te hechten (dus ook wat hun jaarlijkse bijdrage van elk 90 miljoen betreft, precies evenveel als voor de OVV overigens maar i.p.v. 200 miljoen zal de Vlaamse Gemeenschap nu 280 miljoen bijdragen, zij het met meerderheidsparticipatie in de Raad van Bestuur en uiteraard zonder het fameuze artikel 42 dat het dekken van het deficiet voorzag) en voor Gent is dit b.v. nog helemaal niet zeker. Het operagebouw is daar immers dringend aan een opknapbeurt toe en het stadsbestuur is niet van plan deze kosten alleen te dragen. Dewael noemt zijn plan echter te nemen of te laten. In het eerste geval wil hij wel zelf uitkijken naar een oplossing voor de schuldenlast van 550 miljoen. In het tweede dreigt hij ermee iederéén op straat te zetten.
KOSTELIJKE FALSTAFF
Met « Falstaff », Verdi’s laatste opera, sluit de Munt zijn speeljaar af. De première was een artistieke gebeurtenis van eerste rang; het zoveelste succes waarmee Mortier glansrijk zijn tegenstrevers de loef afsteekt. Sinds de breuk met Béjart is de kritiek op Mortiers bewind immers niet mals geweest. Het weekblad « Ciné Revue » aarzelt niet om Mortier mateloos eerzuchtig te noemen, een directeur met verspillende grootheidswaanzin…
Persoonlijk hadden wij de breuk reeds vroeger verwacht. Ten tijde van Maurice Huisman was Béjart de vedette van het gezelschap, terwijl Mortier het ballet ten gunste van de opera naar een tweederangspositie verschoven heeft. Béjart is geen persoonlijkheid om daar genoegen mee te nemen. Een scheiding kon niet uitblijven !
Maar kom, terug naar « Falstaff », een productie waaraan wij veel plezier beleefd hebben. José van Dam is een kostelijke Falstaff, een échte genieter in zijn herfstjaren, vocaal subliem in alle registers. Barbara Madra (Alice) en Benedetta Pecchioli (Meg), de vrouwtjes waar hij het op gemunt heeft, deden weinig voor elkaar onder, terwijl Livia Budai geen wensen onvervuld liet als de karikaturale postbode Mrs Quickly.
De mannen die het vrouwelijke schoon tegen Falstaffs charmes proberen te verdedigen waren William Stone (een sonore Ford), Ugo Benelli (Dr Cajus), Franco Careccia (Bardolfo) en Mario Luperi (een zwart getimbreerde Pistola). Het jonge koppeltje Nanetta en Fenton werd fris uitgebeeld door Elzbieta Szmytka en Laurence Dale. Het orkest o.l.v. Sylvain Cambreling muntte uit door een voortreffelijke technische beheersing en een perfecte ensembletechniek.
Spijtig dat rond zoveel moois een sfeerloos en log decor getimmerd werd dat met Falstaff en zijn omgeving weinig of niets te maken heeft. Lluis Pasqual bracht nochtans een levendige personenregie die even (of zelfs meer !) genietbaar zou zijn zonder dit kostbare bouwwerk. Verspilling is toch niet altijd te ontkennen…
Het speeljaar 86/87 blaast hiermee zijn laatste adem uit, maar 87/88 staat reeds voor de deur met een herneming van Don Giovanni (première 8 september 1987), Jenufa (27 oktober 1987), Otello (3 december 1987), een herneming van Les Contes d’Hoffmann in het Circus (25 december 1987), Lulu (30 januari 1988), een herneming van Boris Godunov in het Circus (9 maart 1988), Elektra met afwisselend Gwyneth Jones en Janis Martin in de titelrol (15 maart 1988), Orfeo ed Euridice (27 april 1988) en een interessante nieuwigheid : Der Ferne Klang van Franz Schreker (1878-1934) op 21 juni 1988. Opvallend is dat Schreker ook herdacht wordt in de Deutsche Oper am Rhein met « Die Gezeichneten » (première te Dusseldorf op 18 december 1987) en te Tourcoing met « Das Weib des Intaphernes » (première 10 mei 1988).
O.V.V.: O.V.
De Opera voor Vlaanderen van zijn kant sluit het seizoen traditiegetrouw af met een Requiem (deze keer van Verdi), maar het lag voor de hand dat flauwe grappenmakers dit zouden aangrijpen om de O.V.V. vroegtijdig ten grave te dragen. Voorlopig is echter niets minder waar en, daar waar wij op de persconferentie slechts de voorstelling van een half seizoen verwachtten (zoals minister Dewael had beslist), werd er uiteindelijk dan toch een volledige programmatie samengesteld, zij het vanaf 1 januari o.v. (onder voorbehoud).
Dewael had er verder ook nog op aangedrongen om zoveel mogelijk receptief te werken en verder ook vooral met hernemingen uit te pakken. Terecht merkte artistiek directeur Silveer van den Broeck op dat dit laatste eigenlijk maar een kleine besparingsmaatregel is (enkel het decor spaart men uit en daar springt men sedert de crisisjaren toch reeds uiterst zuinig mee om in de O.V.V.), zodat hij hier en daar toch nog een nieuwe productie naar voren durft te schuiven. Bovendien permitteert hij zich soms ook nog een wijziging bij een herneming (zoals het duo Xenia Konsek en Rolande van der Paal dat we vorig jaar tijdens de belcanto-wedstrijd leerden kennen en waarderen en die resp. Mimi en Musetta vertolken in « La Bohème ») en brengt hij Antwerpse producties van dit seizoen in de herfst naar Gent en vice versa, iets waarop wij reeds met klem hadden aangedrongen.
Al bij al kunnen wij ons dus met dit noodprogramma verzoenen, al blijft het natuurlijk wel degelijk een noodprogramma. Zakelijk directeur De Meester maakt zich zelfs sterk volgend seizoen met een sluitende balans te kunnen uitpakken… de cumulerende intresten (180.000 fr per dag !) uiteraard niet meegeteld. Het is wellicht niet onnodig van er nog eens op te wijzen dat deze schulden voornamelijk zoniet uitsluitend voortkomen uit het feit dat de Vlaamse gemeenschap sedert 1984 haar verplichtingen terzake niet meer nakomt…
Tot 27 december staat het seizoen dus wél vast. Men opent met een concert i.s.m. het Festival van Vlaanderen (Elgar) en Europalia (Mahler) en met de creatie van een componistenopdracht die minister Dewael aan Rafael D’haene heeft gegeven. Daarna volgt de enige nieuwe productie, namelijk « La Forza del Destino » in Gent, terwijl in Antwerpen de productie van « Il Trovatore » wordt hernomen, zoals die dit seizoen in Gent is te zien geweest. Daarna volgt de herwerkte « La Bohème » en dan wordt er nog uitsluitend receptief gewerkt met drie bijdragen van het Ballet van Vlaanderen (Me and my girl, Don Quichote en het zogenaamde « winterprogramma »). In Antwerpen wordt dit laatste vervangen door « My fair lady » met (interessant) het orkest van de O.V.V. Indien ook de tweede seizoenhelft uiteindelijk de zegen van Dewael krijgt, zal deze nieuwe versie trouwens nadien ook Gent aandoen. Buiten het BVV ontvangen zowel Antwerpen als Gent dan nog in het kader van Europalia de Junge Oper Wien met « Die Lustige Witwe ».
Na nieuwjaar (en dus o.v.) noteren we voor Antwerpen nog hernemingen van « La Cenerentola », « Rigoletto », « Die Walkure », « Jesus Christ Superstar » en « Evita ». Buiten het winterprogramma zal dan ook het lenteprogramma van het BVV te zien zijn en als eventuele creaties staan « Het operabal » van Heuberger (in een vertaling van Silveer van den Broeck, echter niet wat de liederen betreft), « Marouf » van Rabaud, « Madame Butterfly » van Puccini en « Ein Deutsches Requiem » van Brahms op het getouw. En er is ook nog het traditionele nieuwjaarsconcert, wat eveneens voor Gent geldt, waar men eindelijk de Antwerpse « Walkure » en « Don Giovanni » zal te zien krijgen (enfin, hopelijk) en waar naast « Butterfly », « Marouf » en « Operabal » ook nog « Les pêcheurs de perles » van Bizet zou worden gecreëerd. Ook hier brengt het ballet zijn lenteprogramma en zijn er hernemingen van de twee rock-opera’s van Andrew Lloyd Webber. De succesrijke « Fledermaus » komt nog eens terug en ook in Gent wordt het seizoen met het requiem van Brahms afgesloten. En we zullen eens zien of er dan nog flauwe grappenmakers zullen zijn !
OPERA DICHT
De Gentse Feesten zijn voorbij, maar niet voor iedereen zijn ze zo feestelijk verlopen als kon worden verhoopt. De kinderen die dachten in de Gentse opera een rommelmarkt en zelfs een playbackshow (o heiligschennis!) te kunnen meemaken kwamen bedrogen uit. Het personeel van de Opera voor Vlaanderen hield immers de deuren gesloten uit protest tegen het feit dat zij moesten feesten met lege portemonnees. Inderdaad, het loon voor juli, dat normaal vooraf wordt betaald, zal pas nu, op het einde van de maand worden gestort. Voor augustus ziet de toestand er zelfs nog dramatischer uit. De oorzaak ligt bij de banken die, wegens de moeilijkheden van de jongste maanden, meer garanties wensen vooraleer de 16,88 miljoen fr loonkosten uit te betalen. De aanleiding hiervoor is dat in navolging van Antwerpen nu ook het Gentse schepencollege zijn aandeel van 63 miljoen niet ineens wil volstorten, maar wel in schijven van 21 miljoen. Het ministerie van cultuur daarentegen maakt zelfs nog niet eens aanstalten om met zijn bijdrage van 140 miljoen over de brug te komen. Dit zal pas gebeuren, aldus het cabinet van Patrick Dewael, in het najaar nadat die som als bijblad is goedgekeurd op de begroting van ’87. Het kabinet wijst er anderzijds op dat er wel 150 miljoen is gestort om de fiscale schuldenput te delven, maar dat de banken daar geen genoegdoening mee nemen, omdat dit geen provisie verschaft. Maar dat is nu juist het probleem van onze subsidiëringspolitiek « in a nutshell »: alleen de banken kunnen er rijker van worden en als dat niet zo is, dan draaien zij de kraan toe!
Referenties
Ronny De Schepper, Wie de jeans past, trekke ze aan, De Rode Vaan nr.17 van 1987
W.M., R.D.S. & R.D.V., Verwend door Mortier, De Rode Vaan nr.21 van 1987
Ronny De Schepper, Opera in driekwartsmaat, De Rode Vaan nr.22 van 1987
W.M. & R.D.S., O.V.V.: O.V., De Rode Vaan nr.27 van 1987
Ronny De Schepper, De Rode Vaan nr.31 van 1987