Enkele jaren geleden heb ik de autobiografie van Paul Jambers “Ik heb het gedaan” (*) gelezen. En zo ontdekte ik dat Jambers zowaar nog voor landbouwkundig ingenieur had gestudeerd en dan nog wel in het Gentse “Boerenkot” aan de Coupure, wat voor een Antwerpenaar toch wel merkwaardig is.

Aangezien ik zelf vier jaar lang mijn studentenleven heb gedeeld met “boerenkotters” en “peerdepieten” (de veeartsenij lag aan de overzijde) vroeg ik me af waar hij dan wel op kot zou kunnen hebben gezeten. En jawel hoor: “Ik had een kamertje gevonden in een volksbuurt niet ver van de Coupure, waar de Rijkslandbouwhogeschool was gevestigd. Het kamertje maakte deel uit van de achterbouw van een herenhuis in de Brugsepoortstraat, een pand dat verder uitgaf op een oud pakhuis met een achteringang in de volkse Akkerstraat. De eigenaar van het huis was een politieman en ik heb nooit begrepen hoe een politieman eigenaar kon worden van zo’n indrukwekkend pand. Ik vermoed dat zijn vrouw, die van betere komaf was, de zaak had geërfd. In ieder geval speelde ze de baas over de politieman en over de studenten.” (p.55) Paul Jambers had dus verdomme dezelfde kotbaas als mij (het echtpaar Rigoir-Faes)! Uit zijn tekst leid ik weliswaar af dat het gedeelte waar ik mijn onderkomen zou vinden toen nog een “pakhuis” was (Jambers is zes jaar ouder dan ik), maar toch… Want het is nog niet alles: Jambers werd daar bevriend met Vesa Liukku, de oudere broer van Erkki, die in Gent zou blijven plakken en tegen de tijd dat ik student was, woonde hij (Vesa dus) in de Jozef Platteaustraat, in hetzelfde gebouw als mijn collegevriend Marc Riebbels. Ik kwam hem daar dus geregeld tegen, zeker omdat hij op de koop toe in die tijd verkeerde met een germaniste uit het Waasland. Jammer dat ik dit allemaal nog niet wist, toen ik Pieken Paultje telefonisch interviewde voor De Rode Vaan in 1985, dan hadden we nog wat herinneringen kunnen ophalen…

Op de televisiepagina kon u reeds lezen dat Paul Jambers voor zijn Panorama-reportage « Dag, Emirdag », de prijs van de Radio- en TV-critici mocht in ontvangst nemen. Dat is goed zo, want op die manier kunnen we deze inleiding kort houden. En dat is meer dan noodzakelijk want Jambers blijkt zo weer een van die BRT-spraakwatervallen te zijn die deze lijntjes doen uitgroeien tot omslagverhalen (denken we maar aan Jan Wauters of Rik De Saedeleer). Het antwoord op onze eerste vraag — om in twee woorden de inhoud van die reportage te schetsen — volstond reeds ruimschoots om dit gesprekje te vullen. Aangezien we ook nog andere, belangrijker vragen in onze mouw hadden, beroerden we hier meer de schaar dan de toetsen van onze schrijfmachine…
Paul Jambers : Een jaar of vijf geleden heb ik een eerste reportage gemaakt over de tweede generatie gastarbeiders (**). N.a.v. de terugkeerpremie ben ik die meisjes vijf jaar later dan weer gaan opzoeken en na wat discussie ben ik er dan in geslaagd om met die familie mee te mogen naar het bergdorp waar zij vandaan komen. Het was ook voor mij een verrassing te zien in welke primitieve maatschappij ze leefden. Aangezien ik het vertrouwen van die mensen had gewonnen, kon ik ook van binnenuit de discussies meemaken over de problemen die migratie nu eenmaal met zich meebrengt. De verschillende generaties staan daar immers in een conflictsituatie tegenover elkaar. En daar ter plekke was er ook een heel aparte sfeer want in een stadje in de buurt zat het vol met mensen die naar België geëmigreerd waren, wat goed door het camerawerk van Luc Reusens werd gevat. En dat heeft blijkbaar bijgedragen tot succes.
— Men heeft inderdaad deze reportage zowel om inhoudelijke als om vormelijke kwaliteiten bekroond, laten we daar wat dieper op ingaan zonder ons daarvoor tot deze ene reportage te beperken. Zo loofde men vooreerst uw « objectieve » kijk, u trad niet « belerend » op…
P.J. (bloedernstig):
Ik ben daar geweldig tegen, hé, tegen alle betweterigheid van onze kant. Daarnaast vind ik het ook verkeerd om over eender welke problematiek « specialisten » aan het woord te laten. Het is mijn principe om mensen alleen over zichzelf te laten praten, nooit over anderen. Ik vind dit de essentie van een interview. En verder zoveel mogelijk de informatie laten ontstaan door de gebeurtenissen, door de kijker te laten zien, wat-ie normaal niet kan zien, met daarbij een commentaar die niet los te maken is van het beeld.
— Dan zal ik u nog maar wat over uzelf laten praten : u heeft op de uitreiking gepleit voor een nieuw soort beeldjournalistiek…
P.J.:
Inderdaad, ik vind dat eens men het dossier, dus het inhoudelijke, onder de knie heeft, het pas begint. Dan moet je uitzoeken hoe je dat gaat vertalen naar de televisie toe. Het beeld is daarbij uiteraard belangrijk, maar ook de montage, het geluid enz., een heel gamma van instrumenten die andere journalisten niet hebben. En toch stel ik vast dat tal van televisiejournalisten op dit ogenblik daarvan geen gebruik maken, meer zelfs, ze misprijzen ze soms. Begrijp me goed, ik wil daarmee de mensen van het journaal geen verwijt maken, want ik versta zeer goed dat als je alle dagen de actualiteit zo op de voet moet volgen, dat je dan geen tijd hebt om je daarmee bezig te houden. Al vind ik dat ieder dat wel « in zijn vingers » moet hebben, dat men bij iedere situatie zich onmiddellijk moet afvragen : hoe brengen we dat in beeld ?
— En daarom pleit u ervoor dat afgestudeerde regisseurs zich wat meer met reportagewerk zouden bezighouden in plaats van al meteen « dat grote meesterwerk » te proberen maken ?
P.J. :
Ik kom zelf ook uit de filmschool en heel wat afgestudeerden daar zien als enige doel het maken van een speelfilm. Als ze dan toch op de BRT terecht komen dan is het steeds als producer of regisseur, bijna nooit als journalist. En toch heb ik ondervonden dat men op die manier heel autonoom kan werken. Kijk, in mijn tijd wilden ze allemaal « politieke films » draaien. Uiteindelijk is het dat toch wat men op televisie doet ? In een eigen productiesysteem, met bepaalde regels, dat geef ik graag toe, maar toch beantwoordt het daar een beetje aan, of niet soms ?
Waarop wacht je nog, Robbe ? Op de dag dat Gaston en Leo naar Emirdag trekken misschien ?

Ronny De Schepper

(*) Op het einde van zijn boek (Meulenhoff/Manteau 2009) geeft Jambers een soort verklaring voor zijn titel. Hij wil er eigenlijk mee zeggen: “Wat ik gedaan heb, heb ik gedaan” (p.717). Ik had het zowaar ook als slogan voor mijn blog kunnen meegeven, als André Posman mij al niet aan het gevatte “Dagelijks iets degelijks” had geholpen. Wil dit nu ook zeggen dat ik mij op de een of andere manier met Jambers vergelijk? Zeker niet. Ik heb ongetwijfeld af en toe uitgehaald naar de man (al vind ik op mijn blog enkel de geweigerde recensie voor Dag Allemaal terug en dan nog…), maar ik heb zijn autobiografie met genoegen gelezen, precies omdat hij dat principe hanteert: “Wat ik gedaan heb, heb ik gedaan“. Hijzelf voegt het er niet aan toe, maar voor mezelf wil ik nog eens duidelijk stellen: “for better or for worse”, dat doet er niet toe. Wat geweest is, is geweest. Men kan het licht van de zon niet ontkennen.

(**) Op een bepaald moment schrijft Jambers in zijn boek dat Paul Muys na “zwarte zondag” een reportage maakte over de Seefhoek, waarin een aantal exemplaren van “white trash” werden opgevoerd die racistische praat uitslaan. Daarna draait Jambers dus zelf een reportage over vier Marokkaanse meisjes die een deftig beroep hebben (lerares, verpleegster, bejaardenverzorgster en de vierde ben ik vergeten). Zij spreken beter Nederlands dan de autochtonen van Muys, hebben make-up aangebracht en dragen minirokjes. Van hoofddoeken was in die tijd zelfs niet eens sprake. En dan schrijft de pers (o.a. Willy Courteaux) dat dit “een evenwichtige reportage” was. Zo werd er in die tijd tegen “racisme” aangekeken. Je moet je eens een Panorama-uitzending voorstellen met daarin een reportage over de “kutmarokkaantjes” van Yves Desmet, gekoppeld aan een reportage over “deftige” autochtonen. De pers zou RACISME geschreeuwd hebben in alle toonaarden! Overal hoor je trouwens “racistische” opmerkingen. Behalve in “Thuis”. Enige tijd geleden vond Leo het toch maar “zus en zo” dat Adil ook nog ’s avonds rondliep in de “Zus & Zo”. Hij werd streng terecht gewezen, vooral door Waldek, maar ook door de zussen Verbeeck. (En als je zou zeggen: door Waldek natuurlijk, dan breng ik nog eens in herinnering hoe de ene groep vreemdelingen de andere groep haat.) Kort daarna was het prijs in “De wereld draait door” met hun gezaag over de uitspraak van Geert Wilders over meer of minder Marokkanen. Dan was de uitzending de dag daarvoor véél leuker. Toen was die uitspraak ook al bekend en men ging de straat op om migranten daarmee te confronteren. En wat bleek? Die vonden dat allemaal goed! Want de Turken willen de Marokkanen buiten. En de Marokkanen willen de Bulgaren buiten. En de Bulgaren willen de Roma’s buiten of wat weet ik al. Maar racisten? Nee hoor, dat zijn alleen de Vlamingen! Maar terug naar “Thuis”, want daar was het weer wat anders met Adil. Die zei tegen Bram: “Als ik één ding heb geleerd, dan is het dat je geen vrouwen mag slaan.” Dat zegt een MOSLIM! En Bram die staat daar dan met zijn mond vol tanden. In de realiteit zou hij wel weten wat hij moet repliceren!

Referentie
Jan Draad, Paul Jambers aan het lijntje, De Rode Vaan nr.27 van 1985

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.