De Gentse componist Johan De Smet viert morgen zijn 65ste verjaardag.

Johan De Smet zat op jeugdige leeftijd reeds bij de Mannen van den Dam aan de drums, zodat hij zich eigenlijk altijd beter in het theatermilieu dan in de muziek heeft thuis gevoeld. Zeker veel meer dan in de “ernstige” muziek, ook al is zijn broer Mark dirigent en cellist. Een andere broer is echter decorbouwer.
Toch is ook Johan zelf heel klassiek begonnen bij het koor van de Sint-Baafskathedraal met elk jaar de Mattheuspassie. Klassiek was eigenlijk vanzelfsprekend omdat Mark voortdurend de cellosuites van Bach zat in te studeren en de radio altijd op BRT 3 stond. Maar hij was daar niet echt in geïnteresseerd. Dat werd hij pas door Bob Dylan, The Beatles en The Rolling Stones. Via Frank Zappa ontdekte hij de hedendaagse klassieke muziek. “En nu luister ik naar alles. Eddy Wally en Helmut Lotti vind ik heel goed, maar Johan Verminnen en Bram Vermeulen vind ik heel slecht.”
Dat hoor je ook aan zijn eersteling “Het rattenkasteel”, oorspronkelijk een toneelstuk van Arne Sierens, gebaseerd op het stripverhaal van Marc Sleen, maar Arne vond dat men er net zo goed een opera kon van maken: “Ik was met Johan De Smet in Keulen naar Bob Wilson gaan kijken en we hadden een manifest opgeduikeld van George Antheil, een Amerikaanse componist uit de jaren dertig die als eerste symfonieën maakte met het lawaai van vliegtuigmotoren en dat soort grappen. Heel schoon. Opera moet gemonteerd worden als film, is de theorie van Antheil. Ik zat met Johan op een terras, en ineens kregen we het idee om een opera te maken vanuit de punkgedachte.”
Dat deed Johan dan maar “ook al kende ik het verschil tussen een tenor en een bariton enkel uit de boekjes. Het was ook de eerste keer dat ik voor een heus orkest – al waren het dan maar 15 man – schreef.”
FRANKENSTEIN
Het succes van “Het Rattenkasteel” indachtig (*), waren de makers (componist Johan Desmet, dirigent Vincent D’Hondt en librettist Arne Sierens) het aan zichzelf wel verplicht om een jaar later opnieuw met een komische opera voor de dag te komen. Dat werd nogal voorspelbaar “Frankenstein” (Marc Sleen zal allicht dit boek van mevrouw Shelley ook wel hebben gelezen), maar daar meteen uit concluderen dat het een “doordruk” is van een jaar eerder is nogal voorbarig, je zou je haast afvragen of de geachte confraters die dit woord in de mond nemen wel de ogen hebben opengehouden tijdens de “avant-première” in het Nieuwpoorttheater, aangezien de Gentse Feesten toch wel erg veel van hun krachten vergen.
Want de vervanging van Arne Sierens door Dirk Liefooghe kan niet zomaar worden afgedaan “omdat Sierens met iets anders bezig was”. Liefooghe is heel bewust afgestapt van de “opera povera”-idee van Sierens en heeft het geheel – al beweert hijzelf bij hoog en bij laag een “amateur” te zijn – veel professioneler aangepakt. Dit onder meer omwille van een noodzakelijke commerciële reflex. Het kan immers zeer romantisch zijn in de quasi-anonimiteit een meesterwerk te creëren (“Het Rattenkasteel” werd bij ons weten slechts een paar keer hernomen), waarbij de “incrowd” er zich kan op beroepen het te hebben gezien, dit is in wezen een erg ondemocratische opstelling. Daarom werden er onder meer met de Opera voor Vlaanderen duidelijker afspraken gemaakt. Vorig jaar deden ook reeds geruchten de ronde dat “Het Rattenkasteel” daar zou worden opgevoerd, maar het zeer armtierige decor (dat nog niet eens de avant-scène zou hebben gevuld) stak daar een stokje voor. Nu heeft ontslagnemend OVV-directeur Van Impe echter zijn volle medewerking toegezegd wat decor en kostuums betreft en de uitvoerenden (Ebau, Willy Plompen en Betty) hebben er dan ook prachtig werk mee afgeleverd. Wie potdoof is, maar van kitscherige kunst houdt, die kunnen we dit spektakel al aanraden.
Maar een opera, daar mag men ook al eens naar luisteren en ook hier zal de liefhebber niet bedrogen uitkomen. De muziek van Johan Desmet blijft heerlijk eclectisch (wat onder andere maakt dat ze niet snel gaat vervelen), zij het met minder jazz- en rock-invloeden ten voordelen van wat meer smartlap-parodieën omdat het monster … Maar dat verklappen we liever niet. De voornaamste toevoeging is echter een koor, wat deze “Frankenstein” meer tot een “traditionele” opera maakt, zonder tegelijk de spotters te verliezen. Tegen de echte première (19/9, Gent, Vooruit) mogen we ons ook nog aan een ballet verwachten. Indien dit hetzelfde niveau haalt dan genoemd koor (nochtans amateurs!) dan staat niks meer een opvoering in de Muziektempel in de weg.
Tenzij… De zangers hebben nog steeds problemen om met hun stem tot achteraan in de zaal te geraken en dan hebben we het nog over het kleine Nieuwpoorttheater (of zou het aan de akoestiek liggen?). Door de opstelling van het orkest (en zoals gezegd minder slagwerk) was de verstaanbaarheid wel reeds veel beter. Dus toch een pluim voor Guido Naessens, Marc Van Malderen, Gini Veld, Danny Sinclair en Lieven Deroo. (De Rode Vaan nr.31 van 1985)
DE LIEFDE VOOR DE DRIE MANEN
Het heeft een tijdje geduurd (bijna drie jaar), maar uiteindelijk is hij er dan toch : de derde komische opera van het duo Arne Sierens (libretto) en Johan De Smet (muziek). Misschien omdat er in de voorgeschiedenis zoveel « drieën » voorkomen, heeft hij de titel « De liefde voor de drie manen » (naar Carlo Gozzi) meegekregen, maar het had net zo goed « Kuifje op Lunar 7 » of « Blake en Mortimer in de vallei van de stilte » kunnen zijn, want het scenario heeft net zoals bij « Het rattenkasteel » en « Frankenstein » weer veel weg van een stripverhaal. Wij hebben deze oversimplificatie (ook in de dialogen die eerder tekstballonnetjes zijn) steeds als een onderdeel van de parodie beschouwd, al moeten we er eerlijkheidshalve wel aan toevoegen dat een aantal toeschouwers precies hierop afhaken.
En dat is dan jammer, want deze nieuwe productie van De Sluipende Armoede, verdient toch wel een beetje meer aandacht. Eerst en vooral omwille van de muziek uiteraard. Hier dient weliswaar toegegeven dat de eigenlijke schriftuur van De Smet toch wel erg voorspelbaar is (de recitatieven kan men haast bij voorbaat inschatten), maar anderzijds blijft zijn ecletische aanpak (een beetje rock, een beetje jazz, een vleugje exotisme, een flard gezellige parodie op de « grand opéra ») toch charmeren. Vooral als de partituur zo voortreffelijk wordt vertolkt door een aantal jonge muzikanten, geleid door de beloftevolle Nederlandse dirigent Hans Rotman.
Een derde aantrekkingspunt — en hierover is trouwens iedereen het eens — is het majestueuze decor van Willy van Sompel. Majestueus én knus tegelijk (wat je met een fauteuil en een namaak-houtkacheltje al niet kunt aanvangen!), dat de behaaglijke warmte van het ruimteschip aardig laat contrasteren met de lege « chaos van de kosmos » (laat dit, terloops gezegd, uw enig aanknopingspunt voor het « verhaal » wezen, want dit is zo graatmager dat een « korte inhoud » totaal overbodig is).
Rest ons dan tenslotte nog de prestaties van de zangers. De verstaanbaarheid is hier altijd al het grote probleem geweest, maar dankzij de sobere teksten en ook de discrete opstelling van een aantal microfoons valt het deze keer nog mee (men zou ook nog kunnen aanvoeren dat een tekstbrochure wordt aangeboden — uitgegeven door Dedalus uiteraard — maar dan moet je je toegangsgeld wel met 200 fr verhogen…). Alleen de meisjes (Annemarie Rogiest, Françoise Vanhecke, Miet Bolssens) hebben er nog wat moeilijkheden mee, wat ongetwijfeld met hun stemsoort te maken heeft, eerder dan met de kracht van hun stem (al zorgt De Smet af en toe voor een muzikale fond — vooral door slagwerk en elektronische effecten — waarbij eender welke zanger het moeilijk zou hebben om er zonder mechanische middelen bovenuit te komen).
Van de vijf jongens zijn het vooral de vertrouwde geluiden van Marc Van Malderen en Guido Naessens die ons weer wisten te charmeren, al dient gezegd dat het kwintet van Star Moderne (Van Malderen met « de vier grootheden ») wellicht het aantrekkelijkste muzikale moment is, waaruit dus mag blijken dat ook John Dur, Johan Van Keirsbilck en Chris De Becker hun verdiensten hebben. Hilde Geirnaert tenslotte mimeert op een uiterst charmante manier het Star Wars-robotje Plutocorrectie-Plato. (De Rode Vaan nr.18 van 1988)
ANDERE SAMENWERKINGSVERBANDEN MET ARNE SIERENS
Daarna volgden nog meer “samenwerkingsverbanden” met Arne Sierens, zoals “Je pleure des bananes” (opera-bewerking van “De reis naar het donkere continent”) en “Ambetango” (liederencyclus, Vooruit 1992). Daarnaast schreef hij ook toneelmuziek voor “Ubu” (NTG), “Rosalie Niemand” (NTG), “Sirene” (Nieuwpoort), “Rode Oogst” (Sluipende Armoede), “De duivel” (Malpertuis), “Slot Wetterstein” (Toneelgroep A’dam), “De tuin” (Speelteater), “Midzomernachtdroom” (Noordnederlands Toneel) en “Vaudeville” (KVS).

Johan de Smet

Later schreef hij voor The Simpletones (foto) ook liederen in het Duits. Oorspronkelijk was dit een louter instrumentale groep (minimalistisch net zoals Simplefonic of New Vivola), maar toen al waren de titels in het Duits. En toen hij op een bepaald moment besloot om er ook liederen voor te schrijven, waarvan hij zelf de tekst wou schrijven, was dat dan ook in een nep-Duits à la Jean-Marie Pfaff.
Het requiem dat hij voor Kamagurka’s “Tante Euthanasie gaat achteruit” schreef, klonk wel ernstig maar in deze context leek dit natuurlijk ironisch. Toch beweert Desmet, die deze korte introductie ondertussen tot een heus “Requiem Euthanasia” heeft bewerkt, dat het heel ernstig gemeend is. Zo houdt hij zich b.v. strict aan de Latijnse tekst.

81 marc van malderen

Alhoewel, volgens Véronique Rubens in de Gazet van Antwerpen, waren er toch “een aantal stoorzenders en komische elementen die het geheel moeten persifleren” toen het in november ’95 werd uitgevoerd door vier solisten (w.o. Chris De Moor), het koor Ex Tempore en het Goeyvaerts Consort (accordeon, elektrische gitaar, bas, klarinet, twee slagwerkers). Zo was er “overdadige wierook, discobollen, een koekoeksklok en een charmezanger die de tenorpartij naar eigen believen vertolkt.” Dit laatste is bedoeld op Marc Van Malderen, ondertussen wereldberoemd in Vlaanderen door X-Factor (foto).
SAMENWERKING MET KAMAGURKA
In samenwerking met Radio 3 verscheen er ook een CD. In 1994 was er ook al een CD verschenen met liederen op tekst van Kamagurka en gezongen door Guido Naessens (zie bovenstaande foto). Of dat ook het geval zal zijn met de kinderopera “Raponsel” (libretto Wim De Wulf) die tijdens de Gentse Feesten 1996 in première ging, is nog maar de vraag. Zelf heb ik er mij geen gefundeerd oordeel kunnen over vormen, aangezien het ook de bedoeling is dat telkens een andere tekenaar de opera “illustreert” en ik de première meemaakte, waarbij het de beurt was aan Kamagurka. Die vestigde zozeer de aandacht op zichzelf dat de opera zelf nauwelijks nog belangstelling kon wekken.
Met “Raponsel, de pornoversie” zette Kama al van bij het begin de toon. Al heel vlug liet hij opmerken dat hij dit “kindermishandeling” vond, dat hij “dacht dat er hier muziek zou gespeeld worden” en na verloop van tijd begon hij ook opzichtig zijn horloge in beeld te brengen. Johan Desmet kon er niet écht mee lachen. Ook de opmerkingen die Kama maakte over sopraan Ingeborg Lamote die als moeder van Raponsel aan boelemie leed, waren soms op het randje, om nog te zwijgen over zijn reactie op het feit dat de prins naar “harmonie” zocht (“ik dacht dat die verongelukt was,” aldus Kama met een toespeling op de luchtramp met een Nederlandse “harmonie” een paar dagen tevoren). Maar soms was hij ook gewoon heel goed. Toen de “gitarist” b.v. met de oplossing kwam aandraven (Kama: “Eén adres: Eric Clapton”) of de prins die door Kama als hij zich aan de haren van Raponsel omhoog hees werd vergeleken met Bjarne Riis. Het mocht echter niet baten voor André Posman: bij het uitdelen van de bloemen “vergat” hij Kama. Echt vergeten of boos omwille van de “porno”?
Dat de opera concertant werd uitgevoerd, is gewoon omwille van het gebrek aan voldoende subsidies. Daarom is ook het orkest zo klein en zingen de zangers dubbelrollen. Anderzijds is het voor Johan Desmet wel een opsteker dat Hugo Claus hem heeft gevraagd zijn afgewezen project voor de Vlaamse opera (“Borgerocco of de Dood in Borgerhout”) op muziek te zetten. Alhoewel. Volgens Herman Jacobs in De Morgen van 19/11/1998 is het “een dieptepunt in zijn (d.i. Claus’) oeuvre. (…) Dit stuk heeft immers de diepgang van een bierviltje en is even oninteressant als karikaturaal.” Als conclusie vraagt hij zich af: “Is de auteur van dit lamentabele Medea in ’t Stad werkelijk dezelfde die Thyestes geschreven heeft?”
FESTIVAL VAN VLAANDEREN ZOEKT VOLKSE BUURTEN OP
Het was ondertussen al gedurende een tiental jaar dat het Festival van Vlaanderen met de jaarlijkse Happening de drempel tracht te verlagen. Met succes, al bleef het voornamelijk een aangelegenheid van de typische cultuurtempels in het centrum. Daarom trekt men sinds het midden van de jaren negentig naar de wijken en de randgemeenten. Johan De Smet schreef toen als “vooropening” een moderne Johannespassie in het Gents, gratis mee te maken in De Groene Vallei.
Alhoewel hij “op een rustige wijze” ongelovig is geworden, blijft Johan De Smet iets hebben met religieuze muziek. “Godsdienst is een goed onderwerp voor muziek. En dan bedoel ik niet het verhaal als dusdanig, dat neem ik voor wat het is. Maar het is meer dan dat: het is een constant oproepen tot troost, tot vergiffenis, tot verzoening met de dood. En er is natuurlijk het idee van het offer: de dood om de mensheid te bevrijden.”
In zijn jeugd maakte hij zoals gezegd deel uit van het Schola Cantorum-koor van de Sint-Baafskathedraal: “De beste stemmen moesten dagelijks na school repeteren. Ik hoorde daarbij. Ik heb ooit nog het War Requiem gezongen, gedirigeerd door Benjamin Britten zelf!”
Maar ook als hij in zijn jonge jaren debuteert als drummer bij de Nieuwe Scène, is dit in “Mistero Buffo”, een passiespel in het (Antwerps) dialect, jawel. “En met melodieën uit de Italiaanse volksmuziek, het heeft mij wel degelijk geïnspireerd bij het schrijven van deze Johannespassie, heel zeker!”
Een Johannespassie in het Gents, uiteraard wekt dat een beetje de lachlust op, maar eigenlijk is het een beetje te vergelijken met dat “Requiem Euthanasia”: binnen de context van het Kamagurka-stuk dacht iedereen dat het een grap was, maar De Smet hield zich heel strikt aan de religieuze tekst. Ook hier is dat het geval. “Het is zeker niet spottend bedoeld. Waarom zou ik? Ik koester geen wrok.”
Nee, maar als bij de woorden “Den onderpaster (d.i.hogepriester Kaiafas) gaaft ‘em (d.i.Christus) nen trok op z’n muile” een fragmentje uit een tekenfilm van Tom & Jerry wordt getoond, dan kan ik me wel voorstellen dat gelovigen gechoqueerd kunnen zijn. Of bij de kruisdood: “Hij bloasde z’n keirse uit”. Hij zou het alleszins niet met Mohammed of zelfs niet met Lady Di moeten proberen. (Anderzijds kunnen we natuurlijk ook blij zijn dat we in een land leven waar dit inderdaad kan.)
Toen het werk een paar keer werd uitgevoerd in Nederland vergat men na vijf minuten dat het in het Gents was. Maar dan kan men zich ook afvragen waarom het nu juist in het Gents moest? “Omdat het nogal een brutaal taaltje is en dat is het passieverhaal eigenlijk ook wel. Ik denk aan de passage dat de massa om Barabas schreeuwt. Maar het Gents is ook uiterst geschikt om ontroering op te roepen. Het zijn vooral die ommezwaaien die me interesseren: nu eens is het verhaal kolderesk, dan macaber, dan weer als een thriller.”
“Bovendien zijn mijn twaalf zangers uiteraard geïnspireerd op de twaalf apostelen, al is het niet zo dat er een soort van rolverdeling is, elk van hen is op een bepaald moment wel eens Christus bijvoorbeeld. Maar die apostelen waren ook geen doetjes. Dat waren ruige volksmensen (“Pilatus scheet ost in z’n broek van de schrik”). Alhoewel de contratenor meer het nichterige vertegenwoordigt (“Petrus volgde hem samen met ne jonge gast”). En Mark Van Malderen doet nog eens zijn Elvis-imitatie.”
Er zijn twaalf zangers maar ook twaalf musici (als men dirigent Daniel Gazon meetelt): “Muziek is wiskunde, hé! Er zijn ook twaalf tonen. Ik speel graag met getallen. De kern van het orkest wordt gevormd door drie slagwerkers, die naast de traditionele slaginstrumenten ook keyboards spelen, waardoor gesampelde geluiden gaande van een kerkorgel tot een kraaiende haan kunnen worden opgeroepen.”
Er waren ook videobeelden van Harry Schreurs. “Ik heb hem leren kennen tijdens die Reinaert De Vos-productie in Zeeland samen met de Vieze Gasten, het Goeyvaerts Consort en de amateurrockband The Young Ones. Hij is diegene die de video met Jacob Beks had gemaakt. Ik wou altijd al eens met video werken, maar dan wel om het effect te versterken, niet om de aandacht af te leiden. De videobeelden moeten de muziek dienen.”
“Ik heb het werk op aanvraag moeten inkorten tot één uur en twintig minuten, waardoor bijvoorbeeld het breken van de benen en het balsemen zijn weggevallen, maar in de versie waarmee we later langs theaters gaan touren, ga ik die er weer in verwerken. Het is trouwens goed je composities af en toe te herwerken. Daar worden ze altijd beter van.”

Johan De Smet staat bekend om zijn “eclectisme”, dat wil zeggen dat hij allerlei muziekstijlen vermengt, eigenlijk een kenmerk van… postmodernisme! “Er zitten sitargeluiden in, Corsicaanse en Joodse muziek, flamenco (alweer Mark Van Malderen), repetitieve muziek en ook barok. Van Bach tot Eddy Wally, inderdaad. Trouwens in zijn choralen gebruikte Bach ook volkse melodieën opdat het publiek zou kunnen meezingen. Nu gebeurt dat niet meer natuurlijk, al heb ik er wel een paar meezingers in gestoken.”
“Nee, die liefde voor Eddy Wally is niet als provocatie bedoeld. Al zit er natuurlijk wel een zekere ironie in. Maar ik heb nog muziek geschreven voor de man in Lava en daaruit is een echte vriendschap gegroeid.”
Niet boos zijn, maar ik heb ook wel eens aan… “Jesus Christ Superstar” gedacht: de humor van Herodes, de kitsch van Maria Magdalena, zelfs het atonale van de kruisiging zelf. “Jaja, ik heb er ook eens naar geluisterd. En ’t zit er allemaal in, dat is waar, maar toch… Het is anders. Ik weet echt niet wat ik daar anders over kan zeggen.”
Is het verstaanbaar? “De grote lijnen van de tekst worden geprojecteerd en soms wordt er ook wat verduidelijking gegeven in een soort van Sprechgesang, maar ik zie mezelf eerder als een theaterman dan als een componist. Dat betekent dat ik altijd in functie van de tekst componeer. De tekst dicteert de melodie. En ook de stijl staat telkens in functie van het theatrale effect. Ik tracht zelfs de nuances in de spreektaal weer te geven. En dat verhoogt de verstaanbaarheid natuurlijk in grote mate.”
“Daarom ook dat ik het liefst een beroep zou doen op zangers die echte Gentenaars zijn. Ten tijde van de Opera voor Vlaanderen was Herman Bekaert bijvoorbeeld een geliefde zanger in Gent. Ik zou hem dan ook ten allen prijze in mijn passie hebben. Ik kan hem echter niet meer localiseren. Wie weet waar Herman Bekaert uithangt, kan steeds met mij contact opnemen.” (**)
“Als ik echter zeg dat ik een theaterman ben, bedoel ik wel muzikaal theater. Ik geniet altijd meer van een opera dan van een toneelstuk, al moet ik toegeven dat er de laatste tijd beter theater wordt gemaakt dan opera. En dan heb ik het over de regie, niet zozeer over het schrijven.”
“Zelf ben ik nu bezig een operette te schrijven op tekst van Laurens De Keyzer. Ook hier wordt het geen pastiche, maar anderzijds ook geen nostalgie. Maar het zal wel op rijm zijn, er zal in gedanst worden, kortom het zal lichtvoetig zijn. Een intrige hebben we nog niet, alleen losse zinnetjes.”
“En eerst ga ik nog een opera afwerken met Wim De Wulf, die Decap zal heten naar die orgelfabriek in Antwerpen. Zowel het orkest als het decor zal dan ook uit zo’n orgel bestaan en er zal ook een amateurgezelschap van salondansers meedoen, want die sfeer willen we oproepen.”
“En dan is er dus nog het libretto van Borgerocco van Hugo Claus dat destijds door de Vlaamse Opera werd afgewezen. Naar het schijnt zou Claus zelf gezegd hebben dat hij dit Medea-verhaal in Borgerhout graag door mij op muziek zou gezet zien. Wel, met veel plezier! Dat het afgewezen werd is voor mij nog een stimulans!”
(***)
De dood van Claus op 19 maart 2008 maakte echter definitief een einde aan speculaties hieromtrent. Een maand eerder kon men bij De Vieze Gasten in de Gentse Reinaertstraat gaan kijken naar “Confidenties aan een ezelsoor” van Frank Adam, een productie van De Werf uit Brugge. De muziek voor deze absurde fabels werd geschreven door Johan De Smet en uitgevoerd door zijn eigen Johnny Smet String Quartet.

Referentie
Ronny De Schepper, Johan De Smet in Passage, Het Laatste Nieuws, 19 oktober 1994

(*) Volgens Arne Sierens waren alle kritieken nochtans negatief. Niet alleen telde mijn eigen kritiek dus weer eens niet mee, maar één van ons beiden moet het dus duidelijk verkeerd “gepercipieerd” hebben.
(**) In december 2008 kwam er een antwoord van Herman Bekaert zelf: “Als U mij zocht dan hebt U mij gevonden. Adres: Herman Bekaert, Neerhofweg 15, 2222 Wiekevorst, E-Mail: herman.bekaert@live.be.”
(***) In januari 2009 werd bekend dat ook Henny Vrienten kandidaat is om het libretto alsnog op muziek te zetten.

(Zeer selectieve) bibliografie
M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, De postmodernisten, in Nieuwe muziek in Vlaanderen, Brugge, 1998, p.134-135

Een gedachte over “Johan De Smet wordt 65…

  1. Dag Ronny

    Heb jij de gegevens van Henny Vrienten?ik heb een telefoonnummer van hem maar dat is oud ,er neemt niemand op .of e-mail adres?
    Ik ben wel eens benieuwd of dat waar is ? Zou kunnen natuurlijk , Claus kennende.

    Veel Groetjes
    Johan De Smet

    Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.