Vandaag is het al twintig jaar geleden dat schrijver en cineast Frans Buyens is overleden (op bovenstaande foto wordt hij geflankeerd door Annick Rooms en Lydia Chagoll, rechts Luc De Ryck).

Zijn hele oeuvre wordt gekenmerkt door een rechtlijnig sociaal engagement, dat zijn wortels heeft in zijn jeugdjaren in Temse. De kunstenaar is inderdaad een ‘product’ van zijn geboorteplaats. Zijn persoonlijkheid werd gevormd door het radicale socialistische arbeidersmilieu waarin hij opgroeide ‑ een voedingsbodem, die het natuurtalent Buyens ontwikkelde tot wie hij is geworden: een eigenzinnig, geëngageerd kunstenaar, met kritisch‑maatschappelijk, vrijdenkend, marxistisch ideeëngoed, zonder partijpolitieke binding. Zijn (inter)nationale erkenning wint aan waarde en betekenis, als men weet dat hij een autodidact van het zuiverste water is. Op vrijdag 20 februari 2004 werd hij nog naar aanleiding van zijn 80ste verjaardag gehuldigd in de feestzaal van het gemeentehuis van Temse, een viering waarop ruim 200 belangstellenden aanwezig waren, onder wie talrijke prominenten uit de wereld van film en literatuur. Die nadrukkelijke hulde is uiteindelijk een waardig afscheid gebleken.
Persoonlijk ken ik Frans van uit de tijd dat ik bij De Batselier werkte. Die had toen als minister van economie samen met Patrick Dewael (cultuur) de film onder zijn hoede. Frans was overigens de enige met wie ik in die periode eens ben mogen gaan eten op kosten van ’t ministerie. Ik vrees trouwens dat dit voor Frans betekende dat hij De Batselier zijn botten kon kussen, als ik het zo schoon mag zeggen, want anders was wel één van de twee kabinetschefs (Leo Victor en Bruno Neels) met hem gaan eten…
Het ging toen al zeer slecht tussen De Batselier en mij (het was reeds in de periode dat hij niet meer tegen me wilde spreken) en wellicht heb ik evenzeer tegen Frans over mijn problemen liggen zagen dan hij over de zijne. Feit is dat hij me nadien een job heeft aangeboden, namelijk perschef voor zijn film “Minder dood dan de anderen”. Ik heb dat toen echter beleefd van de hand gewezen, want het was niet eens zeker dat hij de financiering van de film zou rondkrijgen, waarom zou hij dan nog een perschef betalen? En gratis wilde ik het niet doen, daar had ik geen zin voor.
Het voorval deed me een beetje denken aan een gesprek in de lift van Hotel Amigo toen ik The Doors ging interviewen. Dat interview was gearrangeerd door Herman Schueremans die toen nog bij de platenfirma WEA werkte, maar die zich fulltime met Torhout-Werchter wou gaan bezighouden. Hij vroeg me of ik zijn job wou overnemen. “Hoeveel betaalt dat?” vroeg ik. “’t Is al niet meer nodig,” antwoordde Schueremans. “Als dat het eerste is dat je wil weten…”
In werkelijkheid had ik het erg naar mijn zin bij de Rode Vaan, alleen was mijn toenmalige echtgenote altijd maar aan ’t zagen dat ik te weinig verdiende. De enige reden dat ik dus bij de Vaan zou weggaan, zou een financiële reden geweest zijn. Maar in deze beide gevallen lijkt het dus alsof ik alleen maar op geld belust ben…
Maar ik ben wel nog naar de persvisie van “Minder dood” gaan kijken, naar de huldiging die Luc De Ryck rond die tijd in de Scala heeft georganiseerd en ik ben hem zelfs nog gaan interviewen over de problematiek van euthanasie. Ik was daarbij vergezeld door prof.Van den Enden en die heeft eigenlijk vooral het woord gevoerd, zoals uit de tekst elders op mijn blog blijkt.
Ik moet wel toegeven dat ik nogal geschrokken ben van de agressieve toon die ik heb aangeslagen in mijn brief naar Frans. Het natrappen naar Patrick Dewael is zelfs helemààl ongepast: hij heeft persoonlijk, dus tegen het advies van de filmcommissie in, voor de financiering van Frans’ film gezorgd.
Die zaak over de gebroeders Suy, daar herinner ik me daarentegen niets meer van, behalve inderdaad het feit dat ik in het toenmalige BRT-archief naar iets van Buyens ben gaan kijken. Maar ik weet echt niet meer waarover dit ging. Dat staat dus in schrille tegenstelling tot Buyens die al die zaken uit zijn jeugd vertelt alsof het pas gisteren was…
Dit gezegd zijnde, ik heb altijd gedacht dat de benaming ’t Foort afkomstig was van Wilford, maar in Buyens zijn boek zegt Albert Wilford zelf: “Gij woont in ’t Foort” (p.233). Nu is dat wel geen bewijs van het tegendeel, maar het heeft me wel aan het denken gezet.
Buyens heeft me ook een en ander verteld over Karel Aubroeck. Ik geef toe dat ik met een beetje tegenzin aan diens biografie was begonnen. Destijds heeft Frans Buyens al geprobeerd mijn vooroordelen wat weg te nemen, maar ik vrees dat die bij wijze van spreken met de paplepel zijn ingegeven (zie verder).
Maar het viel dan uiteindelijk toch goed mee, ook al omdat het een mooie aanvulling vormde op Buyens: niet alleen in de tijd (Aubroeck gaat uiteraard nog een halve eeuw vroeger terug), maar ook in de “ruimte”. Hoe gek het ook mag lijken bij een dorp dat Temse (met al mijn excuses) toch nog altijd is, Buyens beschreef eerder het “stedelijke” aspect (zoals men dat in de “citeetjes” in Gent bijvoorbeeld ook zou kunnen terugvinden), terwijl Aubroeck de nadruk legt op de natuur. Bij mezelf beperkt mijn interesse voor de natuur zich tot de konijnen die destijds in onze hof in Ledeberg rondhuppelden, maar ik moet zeggen dat ik onder de indruk kwam van de passie van Aubroeck.
Zijn cursus kunstgeschiedenis daarentegen was minder aan mij besteed. Niet dat het niet goed zou zijn, maar ik ben nu eenmaal niet zo’n grote fan van plastische kunst. Wat mij wel opviel is dat sommige zinsneden letterlijk terugkeren. Een beetje zoals een epitheton ornans bij Homeros. Alhoewel collega Christel Mertens wellicht een prachtjob heeft afgeleverd (ik kan me zo voorstellen hoe dat handschrift er moet hebben uitgezien!), moet ze dat even over het hoofd hebben gezien. Net als “D’Haeses Dood” van Grieg (p.181). Nu zal Aubroeck als flamingant wel meer dan ene mijnheer D’Haese hebben gekend (en zeker Jan D’Haese van ’t Pallieterke), maar ik denk toch dat het hier om de Scandinavische naam Ase gaat, niet?
Mijn moeder heeft nog foto’s van zichzelf, genomen door Karel Aubroeck aan het zwembad. Hij wilde haar namelijk als model, maar het mocht niet van mijn vader. Die noemt Aubroeck “ne vuile filou”. Wat hij daarmee ook moge bedoelen… Misschien wilde Aubroeck mijn moeder hare kousenband wat hoger optrekken? (p.33)
JEUGD
Maar goed, we gaan terug naar Frans Buyens en vanaf hier laat ik het woord aan Luc De Ryck:
Frans Buyens werd geboren in Temse op 2 februari 1924 als oudste van de twee zonen van Jozef Buyens, mandenmaker, en Joanna De Bock. Zijn broer Armand kwam in tragische omstandigheden om het leven (1960). Tijdens een carnavalbal in De Belgische Vlag (Kasteelstraat) vatte zijn kledij vuur, waarbij hij zware brandwonden opliep. Hij bezweek aan zijn verwondingen.
Het gezin woonde in de Vlietstraat (huidige Philemon Haumanstraat) alias ’t Foort, een volksbuurt. Z’n vader was actief in zowat alle takken van de socialistische beweging. Hij was vaak werkloos. Om rond te komen deed moeder thuiswerk. En toen haar twee kinderen groter werden, startte ze een groentewinkeltje. Het bleef echter vechten om de touwtjes aan elkaar te knopen.
Frans Buyens volgde lager onderwijs aan de gemeenteschool in de Schoolstraat. Zijn leraars waren Rik De Ryck (die een belangrijke invloed op hem uitoefende), Jules Augustynen, Louis Nonneman, Louis De Man, Benoit Tersago, Jozef Van Damme, Baziel Van Lemmens en Edward Van Cotthem.
Frans was een begaafd leerling, die o.m. opviel door zijn schrijftalent. De leraar van de hoogste klas, Edward Van Cotthem, was overtuigd van zijn capaciteiten en hielp hem bij de voorbereiding voor zijn examen voor het Fonds der Meestbegaafden. Frans slaagde en dankzij de studiebeurs kon hij in september 1937 middelbaar onderwijs volgen aan het atheneum in Sint‑Niklaas. Doordat zijn thuis het niet breed had, werd hij echter gedwongen zijn studies voortijdig stop te zetten en te gaan werken. Van oktober 1938 tot mei 1940 was hij bediende op de socialistische metaalvakbond in Temse. In diezelfde periode begon hij artikels te schrijven voor het regionale socialistische weekblad De Volksstem.
Zijn jeugd werd gekleurd door muziek en voetbal.
Op jonge leeftijd werd hij lid van de socialistische harmonie Willen is Kunnen, waarvan zijn vader secretaris‑penningmeester was. Hij kreeg er les van Peer Soet, Oscar Engels, Oscar Van Bunderen en Omer De Ryck. Zijn instrument was de piccolo. De harmonie stond onder leiding van de gereputeerde Frans Babusiau. Hij maakte ook deel uit van het Melodyorkest (1940‑1942) van Achiel Vermeiren (viool) en Filip Aertgeerts (drums), dat de beste liefhebbersmuzikanten van Temse verenigde; Frans hanteerde er de piccolo en was ook conferencier en zanger.
Voetbal speelde hij ‑ als midvoor ‑ bij de scholieren en de juniores van SK Temsche. Een longontsteking deed hem in 1943 de schoenen aan de haak hangen.
Frans Buyens groeide op in het radicale socialistische arbeidersmilieu van Temse. De werkloosheid van zijn vader, het voortdurende gevecht met de schaarse middelen, de onbereikbaarheid van comfort en luxe, de onverdraagzaamheid. drukten een diepe stempel op de opgroeiende knaap. Die was bovendien uit geen gewoon hout gesneden. Hij was een natuurtalent met een sterke persoonlijkheid en een heel eigen(zinnige) aard. Hij evolueerde tot een geëngageerd kunstenaar, een radicale en consequente pleitbezorger van armen en minderbedeelden, een ijveraar voor rechtvaardigheid, gelijkheid, solidariteit. Mijn wortels liggen in mijn jeugd en in mijn straat, heeft hij het later ooit kernachtig samengevat. En die wortels en het daaruit voortgroeiende sociaal engagement zouden zich vertakken doorheen z’n hele leven en werk.
Toen de mobilisatie een feit was en de leiders van de socialistische jeugdbeweging De Rode Valken (waarvan Frans géén lid was) onder de wapens waren geroepen, verzocht socialistisch voorman Lambert De Maere hem om leider te worden van De Rode Valken, wat hij ook deed. Eens België bezet, waren de activiteiten van de jeugdvereniging verboden.
Bij het uitbreken van de oorlog ging hij opnieuw naar school om toch nog zijn lager middelbaar te voltooien. In juni 1941 had hij het getuigschrift op zak. Ook in het atheneum viel zijn schrijftalent op en stimuleerden zijn leraars hem om in die richting verder te gaan.
Frans had intussen al één en ander geschreven. Hij was bovendien in contact gekomen met August Vermeylen, aan wie hij het manuscript van zijn eerste boek(je) had laten lezen: Dwaze droomen. Vermeylen corrigeerde de tekst en Buyens gaf het boekje ‑ in eigen beheer ‑ uit in de zomer van 1941. Hij was toen 17.
Dwaze droomen is autobiografisch en beschrijft de liefde tussen een jongeling en zijn liefje met een voor die tijd ongekende openheid. Het stuitte op verzet van de geestelijke overheid, die het onzedige boekje van op de kansel boycotte. Werner Michiels, zaakvoerder van boekhandel Techniek en Kunst, die Frans Buyens van meet af aan steunde, maakte het mee dat zijn hele voorraad werd opgekocht door… de clerus.
Op de frontpagina van het boekje stond het portret van Frans’ lief, een buurmeisje uit ’t Foort: Hélène Cant, getekend door kunstschilder‑glazenier‑academieleraar Gerard Huyben (die met Hélènes zuster getrouwd was). Frans huwde met Hélène Cant (°Temse, 12/11/1922) op 15 december 1944. Eerder dat jaar, op 23 april, was hun dochter, Yvette, geboren. Zij woonden in bij Frans’ ouders, die intussen verhuisd waren naar de Pastoor Boelstraat.
Van november 1941 tot december 1944 was Frans Buyens werkzaam op de Boelwerf; hij was verantwoordelijk voor de organisatie van het magazijn.
Tijdens de oorlog werd hij actief bij de weerstand, waarbij hij soms zware risico’s nam. Op het einde van de oorlog vreesde hij door de Gestapo te worden gearresteerd, vandaar dat hij onderdook bij beeldhouwer Karel Aubroeck, bij wie hij kind aan huis was. Frans had een speciaal schuilplaatsje in het atelier van de kunstenaar: binnenin een sokkel, die een deurtje had.
Na de bevrijding was hij binnen de weerstand gelast met de controle op de incivieken. Een incident met een overste tijdens de woelige bevrijdingsdagen, waarbij hij weigerde een uiterst riskante opdracht uit te voeren en het leven van zijn manschappen op het spel te zetten, inspireerde hem later om de officiële erkenning als weerstander te weigeren (de opdracht werd aan een andere groep gegeven en verscheidene verzetslieden kwamen om het leven.). Ook was hij ontgoocheld, omdat de weerstanders na de oorlog plotseling met zeer velen bleken te zijn, terwijl ze tijdens de oorlog beperkt in aantal waren.
Na de Bevrijding bleef hij bekommerd om de effecten van de oorlog. Hij verzette zich tegen het onrecht dat de kleine zwarten werd aangedaan. In zijn tijdschrift De Zwarte Leeuw (1948) kwam hij op voor amnestie voor de kleine incivieken, de idealisten en de misleiden. De Zwarte Leeuw eiste wél strengere straffen voor verraders en economische collaborateurs. Na het tweede nummer werd de uitgave onmogelijk gemaakt: Buyens kreeg voortdurend de B.O.B. op zijn dak.
Met de jaarwisseling 1944‑1945 verliet hij de Boelwerf en werd hij opnieuw bediende bij de socialistische vakbond in Temse. Binnen de socialistische beweging werd hij beschouwd als een potentieel politicus en de vraag om in de politiek te stappen, werd hem dan ook meermaals gesteld, toen en later. Maar Buyens begreep dat de wereld van de politiek een wereld van compromissen was ‑ en dat lag hem niet. Hij hield aan zijn zelfstandigheid en wees partijpolitieke gebondenheid af.
Vakbondsbediende was de eerste van een reeks elkaar snel opvolgende beroepsactiviteiten gedurende 13 jaar. Hij werd opvoeder, daarna boekenverkoper. Toen hij het aanbod kreeg om propagandist te worden van de Volksgazet in Antwerpen, verliet hij Temse en vestigde hij zich in Borgerhout (1946). Daarna werd hij werkzaam op de redactie van De Rode Vaan. Periodes van werkloosheid werden afgewisseld met zeer uiteenlopende jobs: demonstrateur op de Vogelmarkt in Antwerpen, schoenenleurder, verkoper van nep‑juwelen, van valse gebitten, pikante foto’s, kruisbeelden., verkoper op de afdeling elektrische apparaten in de Grand Bazar.
Als piccolo zette hij zijn muzikale activiteiten verder bij de vooraanstaande Antwerpse socialistische harmonie De Werker.
Intussen vierde hij ook zijn culturele passies bot, vooral op het vlak van de literatuur en het toneel. Dat leidde tot talrijke initiatieven, die evenwel alle van korte duur waren (zie verder onder de titel: Schrijver).
Frans Buyens was op zoek naar zijn ware roeping.
CINEAST
Aan die zoektocht kwam een einde via de Wereldtentoonstelling in Brussel in 1958. Hij was er aan de slag als vertegenwoordiger van een bedrijf dat elektronische microscopen aan de man bracht. Toevallig kwam hij in contact met medewerkers van de Belgische televisie. Het betekende de start van zijn filmcarrière. In 1959‑1960 was hij als freelance medewerker verbonden aan de BRT: als reporter, scenarist en realisator.
Zijn eerste film, “Glimlach moeder”, een documentaire over het nut van de mutualiteiten, dateert uit 1958.
Vanaf 1960 (en tot zijn dood) was hij beroepsmatig hoofdzakelijk actief als cineast en onafhankelijk producent.
“Schietschijf”, speelduur 13 minuten, gaat over kinderen die oorlog spelen, waarin hij reeds een moraliserende ondertoon legt. Het is nog “amateuristisch” die het gebrek aan technische vaardigheid toont, terwijl in zijn prozawerk de geboren vlotte verteller aan het woord is. In deze periode brengt hij ook een literaire hulde aan deze andere beroemde Scheldezoon ” Emile Verhaeren” (1962).
Van 1963 tot 1971 was hij docent film aan het Rijksinstituut voor Toneel‑ en Cultuurspreiding in Brussel. Uit deze periode dateren twee kortfilms, die overduidelijk zijn interesse tonen voor figuren die een strijdbare plaats hadden in de politieke of artistieke wereld, met name de Franse politieker Jean Jaurés en de tekenaar, graficus Frans Masereel. Dat deze laatste hem steeds heeft gefascineerd bewijzen zijn latere werken: “Frans Masereel” (25 minuten), en “Onderhoud met Frans Masereel” (45 minuten) en “Dialogen met Frans Masereel” met volgende thema’s “De exemplarische mens”, “Over de held en het geweld” en “Jeugd en toekomst”, deze films dateren uit 1969.
Echte bekendheid, in bredere kringen, verwierf Frans Buyens met zijn “Vechten voor onze rechten”, een lange reportage over de grote stakingen, tegen de eenheidswet in 1962. Het is wat een recensent zal noemen “rechtstreekse cinema” (cinéma direct) verrijkt met actualiteitsopnamen. In deze documentaire die geen neutrale weergave wil zijn van de dramatische gebeurtenissen, die het land dagenlang in zijn greep hield, maar waar zijn hoofdbekommernis overduidelijk wordt “een niet aflatend bevragen over de ethische en sociale problematiek”.
Ook hier is embryonaal, zijn bevoorrechte werkmethode te bespeuren: een ver doorgedreven onderzoek, minutieus opzoekingswerk op de plaats van het gebeuren en lange conversaties met de bij het gebeuren betrokken personages. Soms kan dit wel uitdeinen en doet het dan afbreuk aan de dramatische spankracht en dit is niet steeds ongewild, want de cineast wil niet alleen toeschouwers maar deelnemers, die naar het woord van een geestesgenoot L.P.Boon “een geweten geschopt moet worden. Toenmalige interesse drijft hem naar de DDR, waar hij de gelegenheid krijgt de film “Deutschland, terminus Ost” te realiseren. Het wordt geen louter verheerlijken van deze maatschappij, maar een waarneming, niet van kritiek gespeend. Hij ontwijkt ook niet de vraag, naar het waarom van de onderwerping van de enkeling aan het sociale systeem. Deze inspanning tot betrokkenheid van de toeschouwer manifesteert zich overduidelijk in “Ieder van ons” (1971) en “Open dialoog” waar de dialogen gestimuleerd worden, om een duidelijke stellingname te bewerkstelligen. De tweede wereldoorlog heeft een diepe indruk op hem nagelaten, niet in het minst de geestelijke wonden die deze catastrofe als nasleep heeft gekend. In het reeds geciteerde “Open dialoog” het bezoek van studenten en ex gevangenen aan het concentratiekamp is de aanleiding van gesprekken die volgende thema’s aansnijden: school en publieke informatie, weerstand en contestatie, patriotisme, politiek engagement, racisme, geweld en anti geweld.
Deze bekommernis om niet te vergeten wordt nog duidelijker beklemtoond in 1979 “Mechelen/Auschwitz” en “Een dag zullen er geen getuigen meer zijn”. Met de jaren luwt zijn belangstelling niet voor de gewone mens en van 1975 tot 1979 kan hij dit waarmaken in een reeks van zeven portretten van ieder vijftig minuten, waar de titels overduidelijk zijn: Rita de ballonverkoopster, Garcia herenkapper, Jan Suy een persoonlijk leven (de gebroeders Suy waren met een stuk of vijf in W.O.II, één van hen was de beruchtste bij de repressie, hij liep met een revolver rond, dié Suy is nog in leven, maar niet in Temse; zijn oudere broer Jan was ‑ benevens communist ‑ beeldhouwer, door Frans zeer hoog geprezen), Gil Ricardo, Harry conservator in blauwe kiel, Nanny wint 25 miljoen en Leo Erickx en zijn gezin.
In 1973 waagt hij zich dan aan een lange fictiefilm “Het dwaallicht” over de nachtelijke tocht van drie matrozen en een Antwerpenaar naar een roman van Elsschot, waar hij slechts in enkele scènes een dramatische, soms irreële sfeer weet te scheppen. In 1974 waagt hij zich nog aan een nieuwe fictiefilm “Waar de vogeltjes hoesten” een mislukt experiment, om interesse te wekken voor de ecologische gevaren, in de schoot van de vooruitgang (*). Even later begint hij aan “De goden moeten hun getal hebben” naar het boek van Hubert Lampo. Eerst betrekt hij Jef Van der Heyden bij deze opnames als assistent, maar uiteindelijk zou hij het hele project aan hem overlaten. De film zal in 1977 verschijnen als “Kasper in de onderwereld”. Het is duidelijk, de loutere fictie ligt Buyens zeker niet. Maar het best is hij in wat men gemakkelijkshalve, als docudrama kan omschrijven.
Van grote betekenis voor zijn persoonlijk leven én zijn artistieke prestaties was zijn ontmoeting in 1973 met de internationaal bekende danspedagoge‑choreografe‑schrijfster, later ook cineaste Lydia Chagoll (°1931), die als kind de Japanse concentratiekampen had overleefd en wiens familie was omgekomen in de concentratiekampen van Auschwitz en Sobibor. Frans leefde toen al jaren gescheiden van zijn echtgenote. Zij leerden elkaar kennen bij de realisatie van Frans’ film “Waar de vogeltjes hoesten”. Lydia Chagoll leidde de choreografie voor de film. Van meet af aan klikte het wonderwel tussen beiden. Buyens was onder de indruk van Chagolls kunnen en leiding, en verzocht haar nog tijdens de film zijn regie‑assistente te worden. Spoedig vormden zij een paar en vanaf 1974 deelden zij dezelfde woning in Brussel. Het koppel Buyens‑Chagoll zou de geschiedenis ingaan als een uitzonderlijk duo, ook op artistiek vlak: hun wederzijdse beïnvloeding en bevruchting was van een ongewoon allooi en niveau, en leidde tot meesterlijke resultaten.
Vooral vanaf zijn kennismaking met Lydia Chagoll vormde Wereldoorlog II een rode draad doorheen Frans’ oeuvre, meer bepaald de veroordeling en bestrijding van het nazisme en zijn uitwassen.
Van 1979 tot 1999 zal hij zich samen met Lydia Chagoll aan een reeks wijden onder de titel “Weten waarom” een historische evocatie vanaf 1918, die een antwoord wil brengen, over het hoe en waarom der gebeurtenissen die dit avondland op zijn grondvesten hebben doen daveren, maar en dit wordt wellicht het belangrijkste die een echte “revolutie” hebben bewerkstelligd in leven en denken.
Dit bondig overzicht moet dan ook de nadruk leggen op het belang dat Lydia Chagoll in het leven van de cineast heeft gehad Zij was niet slechts zijn gezellin, maar zijn actiefste medewerkster en assistente en het is niet onverantwoord te verklaren dat zonder haar, vele Buyensfilms, niet dergelijke impact zouden hebben.
Een hoogtepunt is dan “Minder dood dan de anderen” een pleidooi voor verantwoorde euthanasie, geïnspireerd door de dood van zijn naaste familie, met een van de mooiste rollen van topactrice Dora Van der Groen en ook van Senne Rouffaer (1992). Hier is er geen sprake van enig sentimentalisme, van decor’s die de aandacht kunnen afleiden. Een recensent uitte zijn enthousiasme in volgende bewoordingen: Hier nadert Buyens twee Noordse cineasten die het best over de dood hebben gefilmd: Dreyer en Bergman. Hij is zeker niet onwaardig voor dit vergelijk. Ook het publiek heeft “Minder dood dan de anderen” gewaardeerd. Maar niet iedereen. Toen Buyens een scenario op basis van zijn eigen verhaal indiende bij de Selectiecommissie van de Culturele Film, besloot men hem géén subsidie toe te kennen, omdat men van oordeel was dat Frans Buyens niet de geschikte regisseur was om zijn eigen scenario te verfilmen. “Uiteindelijk werd de film tóch gesubsidieerd,” schrijft Erik Van Looy in Panorama “na een persoonlijke tussenkomst van minister Dewael, maar ik vrees dat de heren van de commissie gelijk hadden. Dat wil zeggen: ‘Minder dood dan de anderen’ is een krachtige en aangrijpende film, maar als er iemand met meer stijlgevoel en filmische know-how achter de camera had gestaan, was er misschien wel een meesterwerk uit de bus gekomen. (…) ‘Minder dood dan de anderen’ is een fascinerende meditatie over leven en sterven, maar het is géén film. Hou het maar op een geënsceneerde documentaire.”
Een jaar later zal Buyens zich aan een ander, sociologische verwant thema wagen “Tango, Tango”, een muzikale komedie van het toneelgezelschap Stap, waar alle protagonisten mentaal gehandicapten zijn. Het wordt een mengeling van absurde humor en poëzie, waar de artistieke bekommernis van Buyens tot één van zijn beste realisaties leidt, met als leidraad “mentaal gehandicapten zijn anders, maar volwaardige mensen”.
Frans Buyens, auteur en cineast, heeft niet altijd de aandacht gekregen, die hij verdiende, al was zijn rebelse aard hier dikwijls niet vreemd aan maar zijn artistieke veelzijdigheid en zijn volledig oeuvre wettigen een hernieuwde kennismaking en een ereplaats in de rangen der filmkunstenaars, die het veelzijdige gelaat van de film, hier te lande hebben geboetseerd. Typisch voor hem was dat hij meerdere belangrijke films maakte op eigen financieel risico. Frans Buyens gold dan ook terecht als de minst commerciële, de meest productieve, de hevigst geëngageerde en de hoogst consequente cineast.
Naast regisseur, producent en scenarist was hij gedelegeerd bestuurder van Iris Films Dacapo (1959‑1984) en van films Lyda PVBA (1975‑2004). Hij was ook secretaris van de vzw “Voor een glimlach van een kind”, die in de jaren ’80 de eerste grote informatiecampagne over kindermishandeling organiseerde.
In 1999 realiseerde Gerrit Messiaen een 50′ durend filmportret van Frans Buyens onder de titel “Tot mijn laatste adem”. De titel van die biografische prent ‑ een citaat van Frans Buyens uit de film ‑ is werkelijkheid geworden: de kunstenaar heeft inderdaad gewerkt tot zijn laatste adem.
AUTEUR
Ook als auteur geniet Frans Buyens nationale bekendheid. In grote lijnen kan worden gesteld dat een eerste schrijversperiode gaat van 1948 tot 1958, een tweede van 1983 tot 2000. Hij heeft zowat alle literaire watertjes doorzwommen, maar niet al zijn geschriften zijn bewaard. Zijn gedichten beschouwde hij als een jeugdzonde en een realistische roman over zijn periode op de Boelwerf gooide hij ‑ later zeer tot zijn spijt! ‑ in de papiermand.
Tijdens de oorlog, toen hij werkzaam was op de Boelwerf, kwam hij geregeld in contact met August Vermeylen. Die was bereid zijn literaire teksten te corrigeren. In zijn jeugdige overmoed had Frans Buyens zijn allereerste publicatie “Dwaze droomen” (1941) verstuurd naar o.m. August Vermeylen, Lode Zielens, Gerard Walschap e.a. en op die manier was de speciale band tussen Vermeylen en Buyens ontstaan. Vermeylen, over wie hij later een film zou maken, bestempelde hij als mijn geestelijke vader.
Na de oorlog was Frans Buyens, zoals reeds aangestipt, hoofdredacteur van De Zwarte Leeuw (1948) en stichtte hij het links geëngageerde cultuurtijdschrift Voorpost (1948/49), een progressief maandblad voor kunst en cultuur. In 1950 startte hij De Nevelvlek, een culturele (vooral literaire) vereniging die kaderde in de opkomst van de kamertoneelbeweging in Vlaanderen in de jaren vijftig en die in 1951 was gesticht door Frans Buyens. De Nevelvlek was links, antimilitaristisch, antiburgerlijk en volgens sommigen ronduit communistisch. Naast Buyens waren ook nog Jan Christiaens, Walter Tillemans, Hugo Raes, Fernand Van der Auwera en Lode Rigouts, die o.m. Ionesco vertaalde en “Antigone” van Jean Anouilh in het Nederlands creëerde, van de partij. Interne strubbelingen leidden al na enkele maanden tot het ontslag van Buyens.
In 1950‑1952 was hij actief binnen het door hem opgerichte kunstgenootschap Pompei. In 1952 startte hij het satirische theater De Koperen Haan. Frans was directeur, conferencier en liedjeszanger. Na het eerste seizoen moest hij echter zijn medewerking staken wegens ziekte. Op die manier maakte hij niet van nabij mee dat De Koperen Haan fusioneerde met De Nevelvlek, die eveneens in Theater op Zolder speelde. Toch bleven de moeilijkheden zich opstapelen, zodat De Nevelvlek op 28 april 1957 werd ontbonden. De Koperen Haan van zijn kant werd opgevolgd door het Fakkeltheater.
In 1956‑1957 was hij oprichter en hoofdredacteur van het satirisch‑politiek tijdschrift De Satan, tegenhanger van ’t Pallieterke; er verschenen 16 nummers. Kort daarop stichtte hij het weekblad Links, dat hijzelf ‑ nadat hij alle voorbereidend werk had gedaan ‑ onmiddellijk na de echte start verliet.
Intussen was hij literair doorgebroken, meer bepaald in de eerste helft van de jaren ’50 met de publicatie van essays over Willem Elsschot, Achilles Mussche, Andreas Latzko e.a.
In 1956 publiceerde hij “Over alle grenzen heen”. Lydia Chagoll vertelt hierover: “Het zijn korte verhalen die Frans voor zijn dochter, geboren in april 1944, geschreven heeft. De reden dat het niet gesneden is: waarschijnlijk omdat er nogal wat drukfouten in zitten. Maar ik weet niet of hij het nadien opnieuw heeft uitgegeven. Het zijn zeer mooie ontroerende sprookjes, opzettelijk in ouderwetse stijl geschreven… Er straalt een liefde voor de medemens uit en een aanklacht tegen domheid, onverschilligheid. Jammer dat ik toen niet met hem leefde dan zouden sommige slordigheden niet door mij zijn toegelaten! Frans wist dat en gaf mij al zijn schriftuur te lezen. Hij wou altijd verder creëren en gunde zichzelf geen tijd om nauwkeurig na te lezen. De volgende creatie was voor hem belangrijker! Maar het was wederzijds, Frans met even veel strengheid als ik, keek ook altijd mijn werk na en zo waren we beide gelukkig dat we elkaar konden helpen. Er was een wederzijdse constante en constructieve aanmoediging.”
Als romanschrijver debuteerde hij in 1957 met de SF-roman “Na ons de monsters”, waarin hij wilde waarschuwen voor de vervlakking en de massale domheid. Dat boek was tegelijk een pamflet tegen de oorlog. Frans Buyens schreef essays, cultuursprookjes, verhalen, toneelstukken, boeken over films en romans. Zijn proza bevat fantastische elementen: hij was de pionier van de Vlaamse science-fiction.
Frans Buyens geniet meer bekendheid als cineast dan als schrijver. Als auteur wordt hij verwaarloosd, zelfs genegeerd in de literatuuroverzichten: als literair buitenbeentje past hij in geen enkel artificieel schema.
Een plaats apart wordt ingenomen door zijn autobiografisch werk, meer bepaald twee ‑ schitterende! ‑ boeken met Temse als plaats van het gebeuren. In 1985 publiceerde hij de autobiografische familiekroniek Zij is minder dood dan de anderen. Daarin beschrijft hij nauwgezet de dood van zijn broer (Armand, 1927‑1960, bezweken aan brandwonden), zijn vader (Jozef, 1885‑1966, kanker) en zijn moeder (Joanna De Bock, 1891‑1976, euthanasie).
Dit boek valt in drie delen uiteen. In het eerste deel verliest de auteur zijn broer wanneer deze het slachtoffer wordt van een carnavalgrap. Na een pijnlijke strijd sterft Armand Buyens ten gevolge van de opgelopen brandwonden. Deel twee verhaalt het aftakelingsproces van de vader van de schrijver : kanker ondermijnt een sterk man. Het afscheid is slepend, tergend… De moeder van Buyens tenslotte zal zelf kunnen ingrijpen in haar stervensproces, zij kiest bewust voor euthanasie en wordt daarin professioneel bijgestaan; haar verhaal vormt het derde deel van de roman.
« Ze is minder dood dan de anderen » is vast geen literair boek. Het is zeer rechttoe geschreven, beschrijvend, verhalend. Wanneer daaruit de personages (sic) opduiken als scherp omlijnde figuren, danken we dat aan de wijze waarop Buyens hen heeft neergezet, zonder franje, met goede en kwade kanten; daaruit spreekt zijn menselijke betrokkenheid. Zonder sentiment verhaalt de auteur over zijn ontroering, zijn ontreddering, en toont zich kwetsbaar in de dood van zijn drie familieleden.
Buyens gaat nooit op de filosofische toer. Wanneer dit boek een pleidooi is voor euthanasie, danken we dat enkel aan de trefzekere beschrijving van drie sterfgevallen, aan een nauwelijks uitgesproken voorkeur voor de bewuste dood. Buyens laat het verhaal, en de drie mensen die hij ten tonele voert, voor zichzelf spreken. De auteur komt daarin enkel aan bod in zijn relatie tot de drie verwanten; hij moraliseert niet, hij theoretiseert niet. De conclusie vind je in de titel.
Dit boek is zeer geschikt om de discussie die bij ons, in tegenstelling tot Nederland, slechts zeer moeizaam op gang komt, weer op te trekken en zeer verduidelijkend vanuit de realiteit voor iedereen open te stellen. Later verfilmde hij het boek onder de titel Minder dood dan de anderen, waarbij heel wat opnamen plaatsvonden in Temse (zie verder).
Tot eind jaren ’60 gaf hij zijn boeken in eigen beheer uit. Van dan af werden zij gepubliceerd door bekende uitgeverijen als Manteau, Kritak en EPO.
Frans Buyens was lid van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en van de P.E.N.‑club, de internationale organisatie die dichters, toneelschrijvers, uitgevers, essayisten en romanschrijvers verenigt.
TEMSE
Frans Buyens is Temse nooit vergeten. De liefde voor zijn geboorteplaats heeft hij steeds ‑ en in toenemende mate ‑ nadrukkelijk betoond. Hij had een geweldig geheugen en herinnerde zich onwaarschijnlijk veel van zijn jeugdjaren: figuren, gebeurtenissen, omstandigheden, achtergronden. tot in de kleine details. Temse bezoeken, was voor hem als met vakantie gaan. De Temsese vlaai bleef een uitverkoren lekkernij.
Ook Temse is Frans Buyens nooit vergeten. In het gemeentelijk Informatieblad van oktober 1989 kwam hij als 4de aan de beurt in de reeks Temse zendt z’n zonen uit. Op 17 mei 1991 werd hij in theaterzaal Roxy publiekelijk gehuldigd in de eerste editie van het live programma Temse zendt z’n zonen uit.
Voor de opnamen (1991) voor zijn film “Minder dood dan de anderen” kreeg hij de volle medewerking van het gemeentebestuur en het OCMW. Dankzij hen konden opnamen plaatsvinden op de authentieke sites in zijn geboorteplaats. Als blijk van erkentelijkheid bezorgde hij Temse een avant‑première in cinema Roxy op 23 februari 1992, in aanwezigheid van de hoofdrolspelers Dora Van der Groen, Senne Rouffaer en Koen De Bouw, die werden geïnterviewd.
Door al die initiatieven groeiden hechte vriendschapsbanden tussen Frans Buyens & Lydia Chagoll en schepen (sinds 1993 burgemeester) Luc De Ryck. Hij bezocht de kunstenaar geregeld in zijn woning in Overijse. Onder de indruk van het stalen geheugen van Frans Buyens en diens schat aan herinneringen aan zijn Temsese periode (1924‑1946), drong Luc De Ryck er bij de kunstenaar op aan dat hij zijn memoires zou schrijven. Frans’ levensgezellin was daarbij een fervent supporter. En zo gebeurde. Het eerste deel (1924‑1937) werd gepubliceerd onder de titel “Een jongen uit ’t Foort” en officieel in Temse voorgesteld op 9 juni 2000.
In de lente van 1998 schonken Frans Buyens en Lydia Chagoll 5 kunstwerken aan het gemeentebestuur, met name portretten van Frans Buyens van de hand van René De Lannoy en de Temsese kunstschilder Jos Van Lancker, schilderijen van Lydia Wils en René De Lannoy en een kinderportret van Jos Van Lancker. Daarnaast schonk Frans ook een aantal documenten die betrekking hebben op Temses verenigingsleven uit de jaren ’30 en ’40.
Op 2 februari 2004 werd Frans Buyens 80. Diverse instanties wilden die verjaardag aangrijpen om de kunstenaar op passende wijze te huldigen. Onder impuls van het gemeentebestuur van Temse werden de initiatieven gebundeld en gespreid over één jaar: het Frans Buyens‑jaar. De feestzitting in Temse op 20 februari jl. vormde daarvan de officiële start. Zij werd gepresenteerd door Temsenaar en mediafiguur Jan Verheyen, die op die wijze zijn waardering voor de cineast betoonde (zie verslag in het maart‑nummer van het Informatieblad, p. 13).
Ter gelegenheid van Frans’ 80ste verjaardag stelde het literaire tijdschrift Kruispunt zijn voorjaarseditie volledig in het teken van de jarige Buyens. Het themanummer, getiteld “Vergrijsd, niet verkleurd”, omvat 41 bijdragen en telt 390 bladzijden.
EUTHANASIE
Frans’ gezondheid was de jongste jaren zwaar beproefd. Hij zag nog slechts uit één oog en had in toenemende mate last van weerbarstige ruggenwervels. Hij zag af. Maar hij was een doorbijter en vocht. Zonder pijnstillers kon hij echter niet. En toch blééf hij creatief aan de slag, gedreven door artistieke ambities en nieuwe projecten. Zijn geest was onaangetast! Tot zijn allerlaatste levensmomenten!
Op maandagochtend 24 mei werd hij onherstelbaar getroffen door een beroerte. Consequent aan zijn levensbeschouwing koos hij, zoals eerder testamentair bepaald, voor euthanasie. Hij was een verdediger‑van‑het‑eerste‑uur van euthanasie, was medegrondlegger van de beweging Waardig Sterven (1985) en had de euthanasie van zijn moeder vereeuwigd in zijn literair meesterwerk Zij is minder dood dan de anderen.
Typisch ook voor Frans Buyens: hij schonk zijn lichaam aan de universiteit van Jette voor wetenschappelijk onderzoek; er was geen uitvaartplechtigheid; z’n dood mocht pas een week na zijn overlijden worden bekendgemaakt.
Het was Frans Buyens’ bedoeling een vervolg te schrijven op Een jongen uit ’t Foort en in het bijzonder uit te weiden over de oorlog, toen hij werkzaam was op de Boelwerf en actief was in het verzet. Dat boek zal er dus ‑ helaas! ‑ niet komen.
De kunstenaar en zijn oeuvre vormden ‑ in binnen‑ en buitenland ‑ het onderwerp van ontelbare publicaties, waaronder verscheidene in boekvorm. Zo verscheen op 15 juni 2011 het boek “Leven en werk van cineast en auteur Frans BUYENS”, geschreven door zijn levensgezellin Lydia Chagoll. Zij vertelt hierover: “De bedoeling een boek te schrijven over Frans Buyens, mijn levensgezel met wie ik 31 jaren intens heb samengewerkt, was een zo getrouw mogelijk portret te schetsen van de mens, cineast en auteur en zijn redenen te kennen te geven voor het zelfgekozen levenseinde. Volgens uitgeverij Houtekiet zouden hoofdzakelijk de vrienden van Frans belang vinden dieper in te gaan op zijn levensfilosofie en ideologie. Vanwege een te beperkt publiek was het voor de uitgever financieel niet haalbaar. Wel werd mij aangeraden het in eigen beheer uit te geven. Die raad heb ik opgevolgd, gesteund door het oordeel van Leo De Haes (“Een goed geschreven en soms ontroerende tekst. Van intrinsieke kwaliteit.”), Prof. Wim Distelmans (“Een uitstekend boek over een uitzonderlijk iemand.”), Luc De Ryck: “Het uitzonderlijk natuurtalent, leven en werk van Frans Buyens is uitzonderlijk weergegeven.”) en Marc Van Steenkiste (“Een mooi en aangrijpend verhaal.”). Oprecht hoop ik dat de beschreven levensloop van Frans Buyens, een strijdige humanist en blijvend lichtpunt, jullie zal interesseren. Het boek (216 bladzijden), via voorinschrijving tot en met 30 mei 2011, kost 16,50 euro. Nadien 18,50 euro. Te bestellen door storting op “Voor een Glimlach van een Kind” – BE55 4342 6726 8144 met vermelding : boek Buyens en naam en adres waar deze op te sturen.”
Frans Buyens gaat als filmmaker internationaal de geschiedenis in als een curiosum, een unicum, als een kunstenaar van het zuiverste water, mede omdat hij ‑ koppig en radicaal als hij was ‑ nooit toegevingen heeft gedaan aan wie of wat ook. De gevleugelde woorden bij uitstek over deze notoire tegenstribbelaar (zoals dagblad De Morgen hem ooit betitelde) zijn: “Hij was de meest eigenzinnige en meest compromisloze cineast in de Belgische filmgeschiedenis.”
Deze jongen uit ’t Foort neemt een ereplaats in in de galerij van de grote filmkunstenaars. Met zijn overlijden is hij de geschiedenis én de legende ingegaan. Zijn dood is het begin van zijn onsterfelijkheid. Hij is minder dood dan de anderen.

Ronny De Schepper (inleiding)
Luc De Rijck (corpus)
Raoul Maelstaf (film)
Johan de Belie, Euthanasie: docudrama van Frans Buyens, De Rode Vaan nr.3 van 1986

FILMOGRAFIE van Frans Buyens1958 “Glimlach moeder” 13′
1959 “Jean Jaurés” 15’‑ “Frans Masereel” 20′
1960 “Schietschijf”13′ ‑ “Het land van Jaurés” 13′
1962 “Vechten voor onze rechten” 60′
1963 “August Vermeylen” 18′
1965 “Deutschland, Terminus Ost” 90′
1966 “Für das Selbstbestimmungsrecht der Völker” 60′
1967 “Plus ou moins homme” 50′
1968 “Dialogues avec Vercors” 6 x 10′
1968 “Les enfants terribles” 26′ ‑ “Dien Bien, Phou” 26′
1969 “Gaspard De Wit” 30′ ‑ “J’aime le noir et le blanc” 50′
“Frans Masereel” 45′ ‑ “Onderhoud met Frans Masereel” 45′
“Dialogen met Frans Masereel” 3 x 10′
1969 “Stad aan de Schelde” 28′
1971 “Open dialoog” 82′ ‑ “Ieder van ons” 83′ ‑ “Lodewijk De Raedt” 20′
1972 ‑ 1973 “Een mens genaamd” (reeks van 5 portretten 3 x 50′)
1972 “Open dialoog/Breendonk” 6 x 10′
1972 “Over gastarbeiders” 13′
1972 “Vrouw en arbeid” 3 x 50′
1973 “Het dwaallicht” 108′
1974 “Waar de vogeltjes hoesten” 90′ ‑ “Wondershop” 65′
1975 ‑ 1979 “Ook dit is leven” 7 portretten 7 x 50′
1976 “Ward Ruyslinck” 50′
1977 “Joseph Lacasse” 18′ ‑ “Henri De Braekeleer” 13′ ‑ “Fritz Van den Berghe” 71′
1979 “Mechelen /Auschwitz” 50′
1979 “Een dag zullen er geen getuigen meer zijn” 90′
1979 “Frans Masereel aspecten van zijn werk” 57′
1982 “Tijd om gelukkig te zijn” 100′
1983 “Sarah zegt .. Leila zegt …”
1992 “Minder dood dan de anderen” 95′
1993 “Tango, tango” 81′
1997 ‑ 1999 “Weten waarom” 9 x 60′

(*) Robbe De Hert over DDR-musicals uit de jaren vijftig en zestig in “Film” nr.98 van juni 2013: “Waarbij je duidelijk kunt zien, waar Frans Buyens zijn inspiratie gevonden heeft voor Waar de Vogeltjes Hoesten.” De vrouwelijke hoofdrol werd overigens gespeeld door Eva Kant (°23/4/1944), zijnde zijn dochter Yvette (en de mannelijke door haar toenmalige vrijer, de Duitser Klaus Jürgen Kramer). Yvette Buyens was de dochter van Frans en Helena Kant (vandaar de schuilnaam van Yvette), schoonzuster van leraar-kunstschilder Gerard Huyben. Het was a shotgun wedding, anders was Frans er (allicht) nooit mee getrouwd en had hij (allicht) ook Temse niet (zo snel) verlaten (al kort na de oorlog), zo wordt gezegd. Helena Kant is later paranoïde geworden, vandaar dat het echtpaar begin jaren ‘70 uit elkaar is gegaan (Helena is ondertussen ook al overleden). Toen Frans en Lydia elkaar ontmoetten op de set in 1973 was het love at first sight (Lydia was ook al gescheiden, haar man was een Brussels journalist) en al enkele maanden later zijn ze samen gaan wonen. Frans’ relatie met zijn dochter is geëvolueerd doorheen de jaren en was uiteindelijk niet ideaal, naar men aanneemt due to Yvettes gedrag. Na Frans’ dood heeft Lydia met haar gebroken. Yvette woonde lange tijd in Nederland. Ik heb haar nooit ontmoet al heb ik haar ooit wel een brief geschreven, waarin ik haar heb uitgenodigd om haar cabaretprogramma in jeugdclub Broebelke te brengen. We zouden dan tegelijkertijd ook de film “Waar de vogeltjes hoesten” vertoond hebben, maar aangezien ze mijn brief nooit heeft beantwoord, is dit nooit doorgegaan. Eva Kant is overleden in Amsterdam op 7/5/2018. (RDS)

Een gedachte over “Frans Buyens (1924-2004)

  1. ik ben de schoondochter van Jos Van Lancker, Jan Suy was hier een huisvriend, zo ook Frans Buyens. Jos is helaas al 22 jaar overleden maar zijn geest waart hier nog rond.

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.