Johan de Belie las “Dans le café de la jeunesse perdue” van Patrick Modiano

In ‘Dans le café de la jeunesse perdue’ (2007) (‘In het café van de verloren jeugd’, Querido, Amsterdam, 2008) van Patrick Modiano, komen vier vertellers aan het woord, in vier hoofdstukken. Zo moet de lezer inzicht verkrijgen in de raadselachtige figuur van Louki. Een roman die als een detective, of een thriller ons door Parijs laat dwalen – zonder ooit echt misdaden te reveleren noch enige oplossing te suggereren. Het zoeken en dolen is de essentie zoals steeds bij Modiano.

Louki – haar echte naam is Jacqueline Delanque – zou een eerste maal opduiken op 23 januari om 23 uur in café Condé, een bar waar verdoolde zielen samentroepen. Zo stond het genoteerd in het schrift waarin één der klanten het komen en gaan van iedereen gedurende drie jaar noteerde als tegenwicht voor de anonimiteit van de stad, om de nachtvlinders aan de vergetelheid te ontrukken. Maar volgens de verteller van dit eerste luik, een student – meteen een buitenbeentje tegenover de reguliere klandizie – klopt dit niet: hij had Louki reeds in oktober in de Condé zien arriveren. Zij viel op: schuchter, trage bewegingen, haar glimlach, haar zwijgen… Het was in het café dat zij haar bijnaam kreeg, plots noemde één der bohémiens haar Louki, en zo zou zij bekend blijven en de geschiedenis ingaan. Misschien was dit voor haar een tweede geboorte! 

Zij zat stil in het café met een boek waarin zij nooit las ‘De verloren horizon’, het verhaal van een groep mensen die naar een klooster in Tibet trekt om ingewijd te worden in de geheimen van het leven en de wijsheid. Pas langzaam krijgt zij aansluiting met al die bizarre figuren die de Condé bevolken, het merendeel 19- tot 25-jarigen; enkele zijn ouder, zo’n 50 jaar. Schimmige personen, soms met een duistere achtergrond. Twee van hen zijn schrijver. Tussen Louki en de student groeit wel een intense vriendschappelijke band. Samen zullen ze door Parijs dwalen, boulevards, straten, pleinen… Halt houden in café’s, restaurants. Zij toont hem de adressen waar zij ooit woonde, alleen, rue Fermet 16, en rue Cels 8, beide in het arrondissement XIV. IJkpunten. Terwijl zij haar theorie uitvouwt over de hellingen waarin Parijs verdeeld is en die ze telkens beklimmen, afdalen. Urenlang palaveren in de kamer van de jongen. Dan daagt in de Condé een fotograaf op die types als deze barhangers wil vereeuwigen, veel belangstelling blijkt te hebben voor Louki, ene Caisley. Een raadsel. Niet lang… Want in het volgend hoofdstuk is het deze Caisley die aan het woord komt. Geen fotograaf, hij is privédetective en hij werd ingehuurd door de echtgenoot van Louki/Jacqueline Delanque, Jean-Pierre Choureau. Een man van zesendertig, beduidend ouder dan Louki, ze waren één jaar gehuwd toen Louki er twee maanden geleden vandoor ging. Zij liet geen spoor van haar achter, nam alle kleding mee maar ook alle foto’s waar zij op stond, alles wat aan haar herinnerde – alsof zij haar bestaan wou uitwissen. Het enige concrete dat Choureau, een nogal saaie burgerman, van haar rest zijn twee pasfoto’s in zijn portefeuille en hun trouwboekje. 

Louki/Jacqueline zou ‘op zoek gaan naar het ware leven’. Waar komt zo iemand terecht, waar moet hij haar zoeken in een stad als Parijs? In de bars waar de verdoolden samentroepen. Zo belandt hij o.m. in de Condé: hij herkent Louki. En ook het boek dat zij koestert en dat haar gegeven was door de Vere, een man die zich bezighoudt met esoterie en het occulte, een kennis van Caisley. In feite zou hier zijn opdracht kunnen eindigen, maar hij is geïntrigeerd – Louki boeit hem. En… zij wil niet gevonden worden, zal niet terug willen naar dat saaie leven, waarom zou hij haar verraden aan die saaie onsympathieke echtgenoot. Hij kan de zoektocht beter zogezegd als zijnde hopeloos opgeven. Een handigheidje speelt hem een voor haar bestemde brief in handen: een afspraak, Roland, garage La Fontaine, een telefoonnummer… het zijn aanknopingspunten in wat nu voor hem die vreemde figuur moet ontraadselen. Een connectie bij de politie bezorgt hem verdere inlichtingen, haar strafblad! Zij werd tweemaal gearresteerd wegens ‘landloperij’, er staan twee adressen genoteerd die we nog niet kennen, ook het feit dat zij eerst bij haar moeder woonde, Geneviève Delanque. Deze was ouvreuse in de Moulin Rouge en had een vriend, Guy Lavigne, eigenaar van garage La Fontaine… de garage vermeld in de brief die hij onderschepte. Haar geboorteakte: °Fontaines-en-Sologne, vader onbekend. In de beste traditie van Modiano gaat ook Caisley door Parijs dwalen, alles wat naar Louki verwijst opzoeken. Maar haar zal hij nooit meer ontmoeten en dat verheugt hem, voor hem houdt het hier op. 

Verrassend wie de derde verteller is: Louki zelf! Wat zet haar aan een en ander op schrift te stellen? Wanneer zij over zichzelf vertelt, over de voorbije jaren, het op schrift gesteld wordt, kan zij het achter zich laten, het uitwissen – het heeft niet bestaan. Wat zal het voor de lezer betekenen, zullen raadselen onthuld worden, komen we de achtergrond van wat er zo mysterieus achter het zwijgen en de glimlach van Louki schuilt te weten? We leren dat ze reeds heel jong ’s avonds, ’s nachts zelfs, alleen op stap ging terwijl haar moeder aan het werk was. Zo werd zij tweemaal door de politie opgepikt voor ‘landloperij’, dat verduidelijkt al iets. En belandde zelfs gedwongen in een tehuis waaruit zij dadelijk ontsnapte om een poos te gaan zwerven. “Mijn enige goede herinneringen zijn herinneringen aan vluchten en weglopen”. Nachtelijke omzwervingen, een tijdlang leven op straat… voor Louki zijn straten, pleinen, alle locaties, namen, belangrijk. Essentieel is het feit dat zij geen echte band blijkt te hebben met haar moeder, er is geen liefde, geen genegenheid tussen hen. Ze leven als vreemden naast elkaar, een moeder die noodgedwongen voor een minderjarige zorg draagt. 

Er daagt een voor Louki belangrijke figuur op. Jeannette Gaul helpt haar wanneer zij in een apotheek niet kan betalen, en uit dit eerste contact groeit snel een vriendschap tussen het oudere meisje en de nog jonge Louki. Ze trekken maandenlang samen op. Wandelen, praten, plannen maken… Hun vaste stek is een ander café waar verdoolden elkaar treffen, de Canter; de eigenaar Mocellini is een duister persoon.. Bovendien trekken ze vaak naar party’s in de Cabassud, een gelegenheid in de buurt van Parijs. Rest er nog één ijkpunt voor haar, waar zij telkens alleen te vinden was: boekhandel Mattei aan boulevard de Clichy, gespecialiseerd in werken over esoterie en magie. Onderwerpen die haar interesse hadden gewekt dankzij Guy de Vere, van wie we weten dat hij haar het boek schonk dat zij steeds bij zich had in de Condé, een vriend ook van detective Caisley. Deze de Vere – hij is geen goeroe want hij houdt er geen theorieën op na, laat geen filosofie los op zijn toehoorders – verzamelt wekelijks mensen om zich heen aan wie hij verhaalt over, soms voorleest uit werken betreffende esoterie en magie. Louki heeft hem meermaals privé bezocht, boeken geleend, advies i.v.m. lectuur gekregen. De laatste keer dat zij in de boekhandel was vond zij het boek ‘Reis in het oneindige…’; toen zij wou betalen weigerde de eigenaar haar geld met de betekenisvolle woorden “U krijgt het cadeau. En ik wens u een goede reis…”. Zij besluit haar tekst met een herinnering: in een boek dat zij van de Vere leende, ‘Louise du Néant’ (Louise van het Niets… – een 17de-eeuwse mystica Louise de Bellère du Tronchay die een groot deel van haar leven in het Parijse gesticht voor geesteszieken La Salpêtrière sleet) verving zij op het omslag de voornaam – het werd Jacqueline du Néant… 

De laatste tekst is van Roland, een naam die voorkwam op het briefje met de afspraak dat Caigny zo slinks in handen kreeg. Niet dat Roland zijn echte naam is, bekent hij, die was hem te exotisch-opvallend. Zelfs wanneer iemand verder niets te verbergen heeft, zal hij zich op een of andere wijze verstoppen bij Modiano – niemand is helemaal wie hij lijkt. Louki ontmoette hem bij de Vere. Toen praatten ze soms met elkaar. Waren we met Jeannette Gaul nog in de periode voor de Condé, nu is het vanuit de Condé dat Louki contact zoekt met Roland. Zij vertelt over de bar, ze hebben het over boeken – het valt hem op dat zij het steeds moeilijker heeft om iedere avond naar haar echtgenoot terug te keren. Een huwelijk van nog geen jaar, waarom? Niet uit liefde. Omdat zij daar een ontsnappingsroute zag. ‘Vluchten, weglopen’, herinneren we ons, op welke wijze ook. Tenslotte zal Louki haar man verlaten, haar sporen bij hem zo definitief mogelijk uitwissen. Zij trekt voortdurend op met de oudere Roland die, naast haar theorie van de hellingen, de zijne heeft: het Parijs der neutrale zones. Het zijn de plaatsen waar het veilig is, overgangen tussen drukke, gewone wijken. Daar wonen talloze ‘onvindbare’ personen, die geschrapt zijn uit de administratie, dood verklaard nadat ze tientallen jaren nergens meer opdaagden. Daar vinden zo’n figuren een onderkomen, zijn ze onzichtbaar. Samen maken zij en Roland – zoals ze, nog jonger, graag deed – nachtelijke tochten door de stad. 

Ook nu dolen we, geleid door Modiano, door steegjes, over boulevards, in parken, stranden in bars. In zo’n bar ziet Louki Mocellini, de eigenaar van de Canter, het café waar zij met Jeannette vaak kwam – zij panikeert. Waarom? Wat is er toen gebeurd? We hebben het raden – wel blijft de angst voor deze man nazinderen; er moet wel iets zijn voorgevallen. Het geheim blijft bewaard. Roland, de verteller, is inmiddels een oude man die zich dit alles herinnert. Die voor de gevel van de Condé staat: het is nu een boetiek van lederwaren geworden. Nog maar pas ontmoette hij de nu ook bejaarde de Vere die hem zei dat hij nu definitief in Mexico woonde en eventjes in Frankrijk was – een schim uit het verleden. Ze herinneren zich Louki – die tenslotte bij Roland introk toen zij haar echtgenoot verlaten had. Een laatste personage verschijnt ten tonele: Louki en Roland ontmoeten Bob Storms, een Antwerps dichter en regisseur, verzamelaar van schilderijen ook. Antwerpen – Modiano smokkelt vaak in zijn romans iemand uit Vlaanderen, bij voorkeur Antwerpen, in zijn werk binnen; verwijzend naar zijn roots, zijn Antwerpse grootouders die hem een tijdje onder hun hoede namen in die warrige jeugd met zijn ouders die elk hun eigen bizarre gang gingen. Met deze Storms trekken ze een poosje op, wonen de lezing bij van een toneelstuk. Hij bezit een woning op Majorca en geeft hen de sleutels: ze kunnen daar tot rust komen. Een voorstel dat ze graag accepteren. Is dit een ultieme vlucht?

Enkele dagen later, alles is klaar voor het vertrek. Roland gaat naar de Condé, hij moet er wachten op Louki die nog iets te doen had. Er hangt een geladen sfeer, men kijkt hem aan, dan volgt de mededeling. Louki heeft zelfmoord gepleegd. Zij was op het appartement van haar vriendin Jeannette Gaul, stapte op het balkon, en zei alsof ze zichzelf moed wou inspreken: ‘Het is zover. Laat je maar gaan’. Wat was reeds eerder een bedenking geweest van Roland over haar: “Ze wilde ontsnappen. Steeds verder vluchten, radicaal breken met het gewone leven – om vrij te kunnen ademen. En dan was er van tijd tot tijd ook nog de panische angst dat de figuranten die je achter je hebt gelaten je alsnog zullen opsporen en je om rekenschap zullen vragen. Je moest je schuilhouden voor chanteurs.” 

Er wordt geen misdaad gepleegd in deze roman. Misschien worden ze wel begaan, er dagen voldoende louche figuren op, maar gereveleerd worden ze ons niet – ze zijn onbelangrijk. Essentieel is de sfeer van mysterie, de sluier van geheim die over alle gebeurtenissen hangt, over alle relaties. En centraal uiteraard de figuur van Louki. Is er in het oeuvre van Modiano een personage te duiden dat nog sterker naar hem, naar zijn jeugd verwijst. Hoe hij op jonge leeftijd ook door nachtelijk Parijs dwaalde, alleen in de metro zat, de gevels afspeurde, opschriften onthield, ijkpunten zocht. Dit soms deed samen met zijn vader, die hem meenam in bars en restaurants waar hij afspraken had met verdachte personen die de jonge Modiano angst inboezemden, die in zijn geheugen gegrift stonden. Een moeder met wie een liefdevolle band onmogelijk was, die een leven leidde in een wereld van dubieuze glamour soms, van theater, vaak marginaal. Los daarvan is Louki tussen al die andere personages die ten tonele gevoerd worden een soort lichtpunt zoals zij ons eerst verschijnt: zwijgend, mysterieus glimlachend, een boek bij de hand… Zo blijft zij leven. Het zou niet wonderlijk zijn haar te ontmoeten ergens op een straathoek in het veertiende arrondissement. Of zij op haar naam, Louki, Jacqueline, zou reageren betwijfel ik – zij zou vluchten, ons snel ontglippen, een schaduw worden. Dat is de kracht van de auteur Modiano: mensen scheppen in de literatuur en hen neerzetten in een sfeer die hen recht doet.  

Johan de Belie                                           

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.