Anita Daldini moet wel erg zeker geweest zijn van haar stuk (twee betekenissen). Ze wilde per sé dat de bikkelharde criticus van De Voorpost, die toch al menig poëzieprogramma heeft gekraakt (terecht natuurlijk), aanwezig was bij de première van “Maar kind toch, wat zeg je nu!”, een collage van gedachten en prozafragmenten rond het kind (1979 is het Jaar van het Kind, of wist je dat nog niet?), gebracht door haar leerlingen van de klas Voordracht van de Stedelijke Muziekacademie van Sint-Niklaas, bijafdeling Temse. En laat ik het maar meteen verklappen: het is een bijzondere meevaller geworden.

Al van bij het binnenkomen hing dynamiet in de lucht. En zo hoort het ook, zou Wim Sonneveld zeggen, al dacht ik niet meteen aan Wim Sonneveld, maar eerder aan Neerlands Hoop. Inderdaad, er was een geweldige belangstelling en er werd dan ook nogal luidruchtig gepraat, er werd met stoelen gezeuld enz. Karl Meersman, de enige jongen in het voordragend gezelschap en dus de enige wiens naam ik kon thuisbrengen, begon hierop het publiek uit te schelden. Weliswaar theatraal genoeg, zodat men zag dat dit “ingestudeerd” was, maar toch overtuigend. Meersman zou trouwens het hele programma door zeer emotioneel, zeer aangrijpend overkomen. Deze jongen heeft eerder het talent van een acteur (hij plooide zich gemakkelijk in allerlei personages) dan van een voordrachtkunstenaar, want precies bij hem ging nogal eens een gedeelte van de tekst verloren door slechte articulatie.
En dan was er ook nog Eric De Bruyne, een uitstekend slagwerker. Zijn aandeel in het welslagen van de onderneming is hazast niet te schatten. Dat er veel afwisseling (Nacht van de Poëzie!), veel vaart in het programma zat, is naast de regie van Anita Daldini zelf aan hem te wijden.
De namen van de meisjes waren Hilde Rombaut, Els Van Raemdonck en Tania Opdebeeck. Zij zaten allen gelukkig ongeveer op hetzelfde (hoge) niveau, zodanig dat ik niet hoef te discrimineren.
Een vergelijking met het professionele programma “Kinderen dromen zich een wereld” van Gie Luyten, Gerd De Ley, Noëlla Keymolen en c° drong zich natuurlijk op. En wonder boven wonder: deze jonge mensen (16 à 17 jaar) overtroffen veruit het beroepsgezelschap. Natuurlijk niet in professionaliteit, want dat vergt tijd, dat kweekt men niet op één dag, één jaar. Maar het engagement bijvoorbeeld, in de dubbele betekenis van het woord. Het engagement van deze jonge mensen zelf tegenover de (overigens zeer goed gekozen en aan elkaar gelijmde) teksten. Het enthousiasme waarmee ze hen te lijf gingen stak schril af tegen het koele understatement van de profs. The Fonz mag dan misschien cool zijn, poëzie is op zichzelf reeds zo onderkoeld, dat indien ze niet opgewarmd, opgevrijd wordt, ze gaat vervelen, zeker bij programma’s van meer dan een uur zoals dit hier.
En dan is er natuurlijk ook nog het maatschappelijke engagement. Bij Luyten en zijn bende ver te zoeken, bij deze jongeren niet alleen kwantitatief sterk aanwezig, maar vooral kwalitatief. Die graffiti op de muren bijvoorbeeld (de feestzaal van het gemeentehuis van Temse was schitterend ingericht: is dit altijd zo of was dit ook al het werk van deze jonge mensen?) met onthutsende cijfers over kindermishandeling. Grandioos.
Bij het programma zaten ook teksten van kinderen van negen tot twaalf jaar. Nog zoiets. Dat lééft, dat is écht, dat is échte kinderpoëzie (ook al is het dan proza). Kinderpoëzie is niet een oude zak die een gedicht schrijft over zijn kinderjaren, hoe mooi dat ook kan zijn. Kinderpoëzie is ook niet de rijmelarij van een gelukkige vader die zich over de wieg van Eva en Katrien buigt (*). Kinderpoëzie is een kind dat ademt, dat speelt, dat lacht, dat weent, dat angst heeft, dat biefstukfriet eet.
Men beperkte zich ook niet tot de traditionele Vlaamse en Nederlandse dichters. Kahlil zat er tussen en Prévert en Prochàzka en de Saint-Exupéry. En ook Toon Hermans (wat te veel, als je ’t mij vraagt), Ward Ruyslinck, Robert Long, Henriëtte Roland-Holst, Kamiel Top, Gerard Walschap en Louis Paul Boon. Dus niet de gebruikelijke kul. En als die er dan toch al eens bij zat (“Mijn klein klein dochtertje” van René De Clercq) dan kwam dat als een schitterend contrast met het voorafgaande (“De reis” van Rose Gronon). Of het werd gewoonweg uitstekend gebracht (“Broekzak” van Louis Verbeeck).
Het hoogtepunt was echter (verrassing!) de combinatie van “Kinderdodenzang” van Ph.A.De Jongh en “De Witte” van Ernest Claes. Hier zijn geen woorden voor. Dat moet je gaan zien en gaan beluisteren. Dit programma moet niet alleen heel het Waasland rond, dat verdient ruime bekendheid over heel Vlaanderen.

Jan Segers

(*) Een knipoog naar hoofdredacteur Wouter Vloebergh die rond die tijd vader was geworden.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.