In februari 2005 verscheen dan “De mysterieuze vlam van koningin Loana”, de vertaling van “La misteriosa fiamma della regina Loana”, dat Umberto Eco een klein jaar eerder in Italië had laten verschijnen.
De hoofdfiguur in Eco’s nieuwe roman is de zestigjarige Giambattista Bodoni, die na een beroerte bijkomt en ontdekt dat hij zijn geheugen heeft verloren. Gedeeltelijk toch. Zo herkent hij zijn vrouw en dochters niet meer, maar hij weet wel nog de naam van de hoofdstad van Japan. Om zijn episodisch geheugen op te frissen, krijgt de man van zijn neuroloog de opdracht een dagboek bij te houden en reist hij af naar zijn oude familiehuis in Solara, waar hij als kind opgroeide.
In die enorme woning bevindt hij zich als het ware in het centrum van zijn eigen geheugen en laat hij zijn jonge jaren terugkeren met behulp van de talloze voorwerpen die hij in de woning aantreft. De boeken die zijn grootvader verwoed verzamelde b.v. en de strips die hij als kind verslond. Vandaar ook dat het boek tal van illustraties bevat uit Flash Gordon, Felix de Kat en Popeye. Dat is uiteraard geen toeval, want als wetenschapper houdt Eco zich bezig met populaire cultuur, massacommunicatie en de consumptiemaatschappij. Zijn roman lijkt op die manier wel een illustratie om de wereld van semiotiek en literatuur te verenigen. Toch hebben deze beelden ook een functie binnen de roman zelf. Ze vormen samen een beeld van een wereld die dreigde verloren te gaan en leiden tot weer andere herinneringen, die blijken te maken te hebben met pijnlijke gebeurtenissen uit het fascistische Italië van de Tweede Wereldoorlog. In het begin van het boek worden daarop trouwens reeds allusies gemaakt, als de ik-persoon jeugdboeken uit de fascistische periode terugvindt. Het merkwaardigste is wel een speciale uitgave van de avonturen van Buffalo Bill, waarin werd benadrukt dat Bill Cody eigenlijk Domenico Tombini heette en afkomstig was uit Romagna.
Het boek werd niet overal even goed ontvangen, maar dat werd dan weer goedgemaakt door het didactische plaatjesboek “De Geschiedenis van de Schoonheid”, dat niet toevallig op het einde van datzelfde jaar verscheen.
Drie jaar na “De geschiedenis van de schoonheid” komt Umberto Eco in 2007 met “De geschiedenis van de lelijkheid” aandraven. En die lelijkheid vindt hij in het lijden, de horror en ook de industriële revolutie.
Umberto Eco werd al na het verschijnen van “De naam van de roos” als één van de vaandeldragers van het postmodernisme beschouwd. Zelf begreep ik toen niet waarom, maar Jan Braet tracht het in Knack (26/6/1985) uit te leggen: “Umberto Eco gaat ervan uit dat alles al gezegd en geschreven is, zodat niemand zich nog met goed gezag origineel mag noemen. Schrijven wordt bijna herleid tot het bijeenbrengen en groeperen van citaten, die dan wel op een ironische manier gebruikt worden. In dit licht is het individu eigenlijk begrensd tot een sceptisch commentator van al het denken dat vóór hem is ontwikkeld.”
“De mysterieuze vlam van koningin Loana” is als het ware een illustratie (maar dan wel één van meer dan 400 pagina’s) bij dit citaat. De titel zelf is tot p.231 nog niet helemaal duidelijk, maar de uitdrukking “de mysterieuze vlam” keert wel telkens terug als de ik-persoon iets “herkent”. ’t Is te zeggen: “herkennen” is niet het juiste woord, want in tegenstelling tot het Madeleine-koekje van Proust “herkent” hij de associatie niet die het bij hem oproept, hij wordt alleen “een warm gevoel dat je naar de keel stijgt” (p.91) gewaar.
Op p.231 blijkt “De mysterieuze vlam van koningin Loana” dan één van de vele stripverhalen te zijn die hij in zijn jeugd heeft verslonden (zie illustratie bovenaan). Het is een flutverhaaltje, zo zegt Eco zelf, maar het is verbazend dat hij, die het als semioloog voortdurend over “topoi” heeft, niet door heeft dat het hier om hetzelfde verhaal gaat als dat van Ayesha, zoals Rider Haggard dat neerschreef in “She (who must be obeyed)”. Zelfs niet op het moment dat hij “L’Atlantide” koopt (p.354) – dat andere boek over hetzelfde “topos”, deze keer van de hand van Pierre Benoit.
Alhoewel hij zegt dat “Loana (…) niets aantrekkelijks of verbijsterends” had (p.232), moet ze blijkbaar toch een diepe indruk op hem hebben gemaakt, niet alleen omdat het uiteindelijk toch de titel van zijn boek is geworden, maar ook omdat hij enkele tientallen pagina’s verder (p.260 om precies te zijn) zucht, als hij zich wanhopig het onderwerp van zijn eerste liefdesgedichten probeert te herinneren: “ik voelde geen mysterieuze vlammen, alleen omdat koningin Loana me had teleurgesteld.” (*)
Met “She” en “L’Atlantide” zitten we bij de canonwerken van het magisch-realisme. Het is dan ook bijna “normaal” dat Yambo (zoals de roepnaam van de ik-persoon luidt) dankzij zijn “Dark Lady” (p.275) de zeldzame Shakespeare-foliant uit 1623 vindt, die zijn medewerkster Sibilla vroeger reeds “voor de grap” (om te zien of hij de drukproeven grondig nalas, p.241) bij de catalogus van hun antiquariaat had gevoegd. Zo’n geluk is te geweldig voor de nog niet herstelde geest van de ik-persoon en hij valt opnieuw in een soort van coma (of is het al nà de dood?), waarbij hij deze keer zich echter wél de gebeurtenissen uit zijn jeugd kan herinneren, zodat hij het ervaart als een gelukzalige toestand.
Ronny De Schepper
(*) Opvallend is dat hij over Loana ook nog zegt: “ze deed me eerder denken aan bepaalde parodiefiguren van het ouderwetse variété waarover ik pas iets op de televisie had gezien” (p.232). In een verfilming van “L’Atlantide” wordt getracht een verklaring te geven, waarom een blanke vrouw aan het hoofd zou staan van een Afrikaanse stam en die “verklaring” (for what it’s worth) is dan precies dat ze in haar vroegere leven een revue-ster is geweest. Actrice Brigitta Helm beantwoordt trouwens helemaal aan de foto (p.230) van de filmvedette die de ik-persoon niet kon weerstaan te kussen, tenzij dan dat ze (als Italiaanse?) zwartharig is: “bij eentje is mijn hart ineengekrompen alsof een likkende vuurtong het verzengde” (p.229). Dat het zwartharig zijn, irrelevant is, blijkt trouwens later als hij erachter komt wie het Opgesloten Wezen is, waaraan hij zijn eerste liefdespoëzie heeft gewijd. Over Lila Saba (want zo heette ze) wordt wel gezegd (door zijn jeugdvriend Gianni) dat ze “de mooiste van haar klas” was (p.264), maar over de kleur van d’r haar wordt met geen woord gerept, ook al komt het op een bepaald moment ter sprake, namelijk als hij bij een toneelvoorstelling “twee uur lang naar haar nek (heeft) gestaard. Bijna een orgasme” (p.267). Dit herhaalt zich zelfs nog een tweede keer (p.381) en weer geen woord over de haarkleur. Veel belangrijker is dan ook dat Lila (die overigens – buiten zijn medeweten – niet lang daarna in het buitenland is overleden) de afkorting is van Sibilla, tevens de naam van zijn mysterieuze langharige blonde boekenverkoopster, waarvan hij zich voortdurend afvraagt of hij nu met haar een verhouding heeft gehad of niet. Sibilla beantwoordt m.a.w. aan zijn ideaalbeeld dat zich in zijn jeugd heeft gevormd aan de hand van Loana (of Aurora, of Dragon Lady, of Gemmy, alle op p.227, afbeeldingen op p.228). Slechts in de LSD-achtige “gran finale” ontdekken we dat Lila inderdààd blond was (p.410).