Het is vandaag 135 jaar geleden dat de eerste aflevering van Eline Vere, de debuutroman van Louis Couperus, als feuilleton is verschenen in het dagblad Het Vaderland. Op 4 december 1888 zou de laatste aflevering verschijnen. In maart 1889 werd het verhaal in boekvorm uitgebracht. (Bandontwerp L.W.R. Wenckebach 1898, “Eline Vere”, uitgever: P.N. van Kampen & Zoon.)

Het is een werk dat mij reeds mijn ganse leven vergezelt en vaak uit de kast gehaald wordt. En vaak betekent: bijna jaarlijks, en dan steevast in de duistere periode rond kerst en oudjaar. Heeft het iets te maken met een passage waar het sinterklaasfeest en de vallende sneeuw zo romantisch beschreven wordt? Of een andere waarin, bij storm en ontij het hoofdpersonage wanhopig door de nachtelijke stad stormt? Geen idee.

Hoofdpersoon is Eline Vere, een jongedame van nobele afkomst die na de dood van haar ouders tijdelijk bij haar tante inwoont. Wij vinden haar evenwel, na het overlijden van ook deze tante, in het riante huis van haar oudere zus Betsy, schoonbroer Henk van Raat en hun peuter Ben. Het ganse gebeuren speelt zich grotendeels af in Den Haag, en dan meer bepaald in de kringen van de gegoede burgerij en de aristocratie. In een ‘geestdodend’ Den Haag. Waar conventies hoogtij vieren. Waar men op de toppen van de tenen loopt. Maar waar ook genoten wordt, gevoeligheden sterk spelen, relaties opgebouwd worden (zeer subtiel). Zodat Couperus die hier duidelijk een psychologische roman neerzet, meteen een zedenschets meegeeft. Want er defileren nogal wat families in dit lijvige boekwerk, de gezinnen de Woude, van Rijssel, van Erlevoort, Verstraeten, Ferelijn, telkens met kinderen, schoonfamilie, kleinkinderen…

Centraal blijft natuurlijk Eline Vere, is zij egoïstisch, neurasteniek, overspannen, gewoon overgevoelig, gekunsteld, neurotisch… draagt zij de kiemen van haar vader, een kunstschilder, ook zo’n weemoedig type in zich mee? Zij dweept met een in de stad optredende Belgische bariton Theo Fabrice, een bizarre verliefdheid. Die even bruusk afgeremd wordt als zij, onlogisch, begon. Dan breekt, een poos, de enige rustige periode van haar leven aan: zij verlooft zich met Otto van Erlevoort, een rustige natuur, iemand op wie zij kan steunen, in wie haar getormenteerde natuur kalmte weet te vinden. Tot haar neef Vincent Vere ten tonele verschijnt – draagt ook deze in zich de vloek van het geslacht Vere, de zwaarmoedigheid, de onontkoombare depressie? – en zij op hem verliefd wordt of veeleer met hem dweept analoog met haar verhouding tot de zanger. En zij haar verloving verbreekt.

Opgemerkt: tussendoor beleven we mee allerlei avonturen van en binnen de andere families, steeds binnen de enge kring van de Haagse bourgeoisie. Met uitstapjes naar Scheveningen, naar hun landgoed, naar een boerderij. Met tribulaties over huwelijken die afhankelijk zijn van status, financiën en liefde, maar waarbij dan toch telkens dat laatste aspect blijkt te primeren – Couperus is niet zo genadeloos! Maar ‘zien en gezien worden’, dat staat voorop in die kringen, in die overbeschaafde wereld die de auteur onder het vergrootglas legt. De gebruiken, hoe men met elkaar omgaat, hoe ze maatschappelijk functioneren… het is een soms genadeloze ontleding terwijl er voor de individuen met een monkellach veel tederheid schuilgaat in de benadering door de schrijver omdat hij steeds naar hun gemoedsstemming en individuele achtergrond en psychologische basis peilt.

Eline Vere zelf, terug naar haar… Ten prooi aan depressies brengt zij enkele jaren door afwisselend in Parijs bij vrienden, te Brussel bij een oom en zijn jongere echtgenote, in Den Haag bij een moederlijke oude dame, om tenslotte, alleen, kamers in een pension te betrekken. Ondertussen ontmoette zij een Amerikaan, Lawrence St Clare die haar ten huwelijk vraagt – zij vraagt bedenktijd. En beseft dat in feite haar grote, enige liefde Otto van Erlevoort was met wie zij ooit verloofd was. Eline stopt een foto van hem in een medaillon dat zij om de hals draagt, het zal haar niet verlaten. Haar leven sleept zich verder, leeg, alleen weemoed en pijn resten nog. En zij kampt met slapeloosheid die zij bevecht – jarenlang – met druppels morfine. Nachtmerries, hallucinaties, ondervoeding, uitputting… verslaving. Het wordt haar fataal. In de hang naar rust neemt zij een te hoge dosis, zal zij eindelijk droomloos slapen? Of betekent dit het einde… men mag haar dan niet vinden met het portret van Otto bij haar, en zij – drama ten top – slikt het fotootje in. Geen bewuste zelfmoord, wel gezochte rust…

‘Eline Vere’ past perfect binnen het naturalisme. Daar is vooreerst het determinisme: erfelijkheid (het geslacht Vere lijkt voorbestemd met de vader, Eline, Vincent, en het kondigt zich ook aan in Ben, zoontje van Betsy zoals via details gesuggereerd wordt), opvoeding en milieu. Dan is er het fatalisme, het noodlot dat als een doem boven enkele personen hangt, onontkoombaar. Tenslotte de algemene sfeer van pessimisme die over het geheel hangt, in ieder geval waar het de hoofdpersonen betreft; want uiteindelijk keert het voor de meeste der ten tonele gevoerde figuren nog ten goede – gelukkige huwelijken; al rest de vraag of het alles uiteindelijk zo onverdeeld positief is vermits Couperus de ouderen steevast laat belanden in treurige zwaarmoedigheid, eenzaamheid… hoe fraai, leuk, frivool hun jeugd er ook uitzag!

Ook het ten tonele voeren van pathologische figuren als Eline en Vincent kadert in het naturalisme en in de psychologische roman waarvan de auteur zich een meester toont. Graag verwijs ik naar wat Lodewijk Van Deyssel, toen de belangrijkste criticus, noteerde in ‘De Nieuwe Gids’ van 20.03.1890, dat “hij Eline Vere 3x gelezen had”, het boek is “vrolijk-mooi, lief-weemoedig, rijkjes-aanminnig, heerlijk-bevallig, prachtig-lieftallig”… dat als besluit van een uitgebreide, ongemeen lovende recensie.

‘Eline Vere’ werd op het toneel gebracht in een bewerking door de echtgenote van Couperus. In 1991 was de filmversie te zien in een regie van de Belg Harry Kümel met o.m. Monique van de Ven (Betsy), Thom Hoffman (Vincent), Michael York (Lawrence), Johan Leysen, Michael Pas, Mary Dresselhuys, Koen De Bouw, en als Eline de Franstalige Belgische Marianne Basler. Deze laatste acteerde in talloze films, o.m. in ‘Midnight in Paris’ van Woody Allen, was te zien op toneelpodia en in televisiefeuilletons in Frankrijk en Wallonië. De film bleek geen kassucces. De Avro zond in 1993 in drie delen van elk 60 minuten een feuilleton uit, op basis van de filmbeelden aangevuld met bij de montage ongebruikt materiaal.    

Johan de Belie

(fragment uit de 36ste aflevering van “Het hoekje van Opa Adhemar”)

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.