Vijftien jaar geleden besliste het provinciebestuur van Antwerpen dat er géén tentoonstelling mocht plaatshebben van de “Fenomenale Feminatheek” van Louis Paul Boon. Gedeputeerde Ludo Helsen (CD&V) vond dat vele van de uitgeknipte prentjes geen artistieke waarde hadden en dat een aantal ervan wel heel jonge meisjes toonde. Uiteraard heeft hij gelijk: Boon verzamelde prentjes die hem op een of andere manier opwonden of op z’n minst toch z’n aandacht trokken. De artistieke kwaliteit van de foto’s was daarbij zeker van nul en generlei waarde. Maar of ze daarom niet ten toon mogen worden gesteld, dat is een heel andere vraag.
Ikzelf bijvoorbeeld ben zeer benieuwd naar de manier waarop Boon de prentjes heeft gerangschikt en welke criteria hij daarvoor heeft gebruikt. Ik zou dus zeker zijn gaan kijken. Zeker omdat ik verdomme al eens de kans heb gehad ze te bekijken, mét commentaar van de meester erbij, maar dat ik die kans heb verkeken door met kleinzoon David in de tuin te gaan “sjotten”.
De tweede reden van Helsen is iets ingewikkelder. Het is zonder meer duidelijk dat Boon een meer dan gewone belangstelling had voor het Lolita-motief. De beroemdste briefschrijver van Vlaanderen, Staf De Wilde, heeft daarover zelfs zijn licentiaatsverhandeling geschreven. Dat was in de gelukzalige tijd vóór Marc Dutroux, toen auteurs nog zonder enig probleem en zelfs met een zekere onschuld over jonge meisjes konden schrijven. Die man heeft uiteindelijk meer kapot gemaakt dan we ooit zullen beseffen. Het zal allicht nog decennia duren vooraleer we tot dat stadium van ongedwongen erotiek zullen kunnen terugkeren. Ik denk alleszins niet dat ikzelf het nog zal meemaken. Dus in die context begrijp ik de reserve van Ludo Helsen wel.
Erotiek wordt door L.P.Boon gezien als een drijvende kracht in het menselijk bestaan. Ten onrechte wordt hij hierdoor vaak louter als naturalist beschouwd, vooral in de eng-katholieke betekenis van het woord, wat o.m. lange tijd verbanning uit de christelijk geïnspireerde bibliotheken inhield, grosso modo tot “Daens” verscheen. Daarom schreef hij nadien het uitbundige “Mieke Maaike” om ‘de pastoors van zijn deur weg te houden’ en ook wel om zich af te reageren omdat er in “Daens” zelf geen “meiske” voorkwam, zoals hij opbiechtte tegen Julien Weverbergh en Herwig Leus. Hij hield echter niet alleen pastoors weg, zelfs het Nederlandse communistische dagblad “De Waarheid” stuurde het recensie-exemplaar verontwaardigd terug naar de uitgeverij.
Met “Eens, op een mooie avond”, waarin een bisschop, een generaal en een bokser – symbolen voor de kerkelijke, de wereldlijke en de louter fysieke macht – zich te buiten gaan aan een resem jonge meisjes, zou hij Mieke Maaike nog “overtreffen”, maar hij liet het boek, dat duidelijk verwijst naar “Les 120 journées de Sodome” van Markies de Sade, wijselijk in zijn lade, tot enkele jaren na zijn dood, met name in 1992, zijn erven er wel brood in zagen. Documentaire waarde heeft het boekje uiteraard wel, al was het maar omdat de naam van de generaal, Van Der Missen, ondubbelzinnig verwijst naar de bestaande generaal Van Der Smissen, die Boon aanhaalt in 1974 in een gelegenheidsstukje voor het negentigjarige bestaan van Vooruit, en wel als zijnde in die tijd, 1884 dus, bevel voerende officier die de opdracht gaf op Gentse arbeiders te schieten.
Dit boek belicht ook reeds veel meer de duistere kracht van de erotiek, die vooral in het ook al postuum gepubliceerde “Eros en de eenzame man” tot uiting kwam. In het Boonjaar 1999 werd dit verhaal gedramatiseerd zowel door een man (Tom Van Dijk) als door een vrouw (Miet Braem, zij het als onderdeel van een overkoepelende voorstelling met de suggestieve titel “Eet me”), waardoor het verhaal vanuit de beide standpunten wordt gepresenteerd.
Hiermee komen we ook aan de aparte plaats die het Lolita-syndroom in zijn werk bekleedt. Vele literaire critici hebben zich hierover gebogen, niet in het minst Staf De Wilde, die er zijn licentiaatsverhandeling aan heeft gewijd. En niet alleen de literaire wereld trouwens, want Boon is ook zeer actief geweest als grafisch kunstenaar. Met name in zijn schilderijen duikt het Lolita-thema dikwijls op.
Dat belet echter niet dat Boon reeds vroeger met dat onderwerp bezig was. Zo mag men “De liefde van Annie Mols” (1959) gerust als een soort vingeroefening voor “Het nieuwe onkruid” beschouwen. Boon schreef deze roman bewust in een soort van Courths-Mahlerstijl en gebruikte dan ook een pseudoniem: Lew Waitmas. Dat deed hij wel meer, zo schreef hij o.a. ook onder de naam Bertha Peelman-Loth.
Kort voor zijn dood voerde Lucienne Boon hem overigens nog dagelijks naar Dr.Lecompte om daar iets aan zijn alcoholverslaving te doen (hij had al drie implantaties gehad, maar die hielpen niet, tijdens een delirium had hij Jeanneke bijna de keel afgesneden). Dan reden ze ook vaak eventjes om naar Sluis om daar wat seksboekjes te gaan kopen.
De literaire kritiek heeft het de jongste jaren nooit erg moeilijk gehad met de sociale fresco’s die Boon schilderde, maar z’n erotische werken, dat was een ander paar mouwen. Wat vindt iemand als Paul De Wispelaere daarvan? Zullen deze tussen de plooien van de geschiedenis vallen?
Paul De Wispelaere: Ik denk dat de Boon-studie in haar verdere ontwikkeling, meer dan in het verleden het geval was, zal ontdekken dat de banden tussen die twee als verschillende soorten literatuur beschouwde werken, nauwer zijn dan men tot nog toe denkt. Ik zal daar één aspect van noemen. Het motief van het onbereikbare ideaal b.v. of de altijd weer kapotgemaakte droom. Verbonden met sociaal-economische en ideologische ideeën liggen deze motieven steeds aan de grondslag van boeken als “De voorstad groeit”, “Vergeten straat” enz. tot en met “Het geuzenboek”. In een heel andere gestalte, met name in de gestalte van die Lolita-figuur, liggen deze motieven echter ook ten grondslag van die erotische werken.
“In het werk van Boon gaan natuur en panseksualiteit altijd hand in hand,” aldus Herwig Leus. “Dat blijkt nog eens ten overvloede uit de bijdrage De betekenis der Stokken verschenen in Vooruit van 24 februari 1955: ‘De stok is dus in feite een toverstok: het is het wapen dat de fee in handen heeft. Het is de boom van alle leven, van alle goed en kwaad – en dus ook wat daarmee symbolisch wordt voorgesteld, het geslacht van de man.’
Ook de onberekenbaarbeid van de Tarot trok Boon aan,” gaat Leus verder in De Morgen van 10/5/1989. “De kaarten leiden een volstrekt eigen leven door de onverwachte en eigenzinnige wijze waarop ze vallen, met elkaar in verband staan en interfereren. Deze toevalsfactor die meerduidigheid impliceert, druist lijnrecht in tegen de eenduidige en dogmatische opstelling van het christendom, en staat borg voor vrijheid van denken en verbeelding. (…) Boon legde zelf de kaarten, schreef er een groot aantal bijdragen over in Vooruit (ook in de Boontjes komt hij er herhaaldelijk op terug) en in Thomsen’s Post, en de werken De zeventien kaarten van het verleden en De toekomst voorspeld werden er rechtstreeks door geïnspireerd. In de nalatenschap werd een nog te voltooien werk over de Tarot in handschrift teruggevonden dat ik, dank zij de Erven Boon, heb kunnen raadplegen. Wat Boon in de Tarot aansprak heeft hij uitgelegd in de bijdrage De Tarok verschenen in Vooruit van 22 februari 1955: ‘Inderdaad, veel wat in de godsdiensten in symbolen werd uitgedrukt – als een geheime taal die alleen aan de priesters mocht bekend zijn, en waar de gewone man niets van begrijpen mocht – veel van wat oude wijsgeren hebben uitgebouwd, en tevens een heleboel van wat op wetenschappelijke grondslag werd vastgelegd, vinden wij op primitieve wijze in het kaartspel weer. Ogenschijnlijk gaat het over harten en schoppen, heren en boeren, maar in werkelijkheid gaat het over het ontstaan van de wereld, over het lot van de mens, over het nooit opgeloste vraagstuk van leven en dood.’ (…) Dat de Tarot van grote betekenis is in sommige werken van Boon blijkt overduidelijk bij een aandachtige lezing van bijvoorbeeld De kleine eva uit de kromme bijlstraat (1956) en Zomerdagdroom. In het eerste werk wonen de heidense protagonisten Eva en Vogel op ‘het zeer onzedelijk nummer 101’ in de Kromme Bijlstraat. Dit is geen geintje van Boon, want het cijfer 101 is de getallenvoorstelling van de derde Tarotkaart waarop De Hogepriesteres, gezeten tussen twee fallische zuilen, het vaginaal symbool voorstelt.”
Kris Humbeeck is het daar helemààl niet mee eens: “Boon was geen kwezel – in die dagen had je er nogal wat in Vlaanderen – maar hij is evenmin ‘de pleitbezorger van de ongelimiteerde heidense seksualiteit’, zoals Herwig Leus hem ooit omschreef. Komaan zeg! Boon bleef vóór alles een moralist.” (Humo 1/4/2008)
Ronny De Schepper
Referentie
Ludo Stynen, Boons “Eros en de eenzame man” een schandelijk porno-verhaal? De Rode Vaan nr.3 van 1981
Beste,
Je wordt vriendelijk uitgenodigd tot een bezoekje aan de expo
“Louis Paul Boon: Brussel, een eiland”
van 01/04/2012 tem 29/04/2012 in Het Goudblommeke in Papier,
Cellebroerstraat 55, 1000 Brussel.
Meer info vindt u op http://www.hoedgekruid.be in de rubriek kalender 2012
Met hoedgekruide groeten,
Filip
voor
http://www.hoedgekruid.be vzw
hoedgekruid@gmail.com
LikeGeliked door 1 persoon