Het operaseizoen 1987-88 in Gent is begonnen met… vijf minuten stilte. In de toespraak van Laurette Muylaert namens het gemeenschappelijk vakbondsfront, die daaraan én aan wat een feestelijk openingsconcert had moeten worden voorafging, werd gesteld dat deze stilte « slechts een verwitting » was. Het werd dus niet met zoveel woorden gezegd, maar harde acties hangen in de lucht, dat is duidelijk.
Nochtans heeft het O.V.V.-personeel al genoeg lankmoedigheid vertoond bij het nastreven van zijn doeleinden (behoud van twee volwaardige gezelschappen, van het openbaar statuut en tijdige uitbetaling van de wedden). Was de datum van het openingsconcert immers niet vooruitgeschoven als een ultimatum voor minister Dewael om zijn plannen voor de toekomst te ontvouwen ? Iets wat hij tot nu toe niet heeft gedaan. Bovendien richtte men zich rechtstreeks tot de minister, zodat men mag veronderstellen dat hij had toegezegd aanwezig te zijn in de zaal, maar ook daaraan heeft hij zich bij ons weten niet gehouden.
Toch werd de wel zeer onderkoelde reactie door sommige toeschouwers in de zaal luidruchtig als « ongepast » afgedaan. Het gehoon werd weliswaar overstemd door een overdonderend bijval-applaus, maar toch was de spanning voelbaar, de feestelijke atmosfeer weg. Temeer daar het eerste werk dat de beide orkesten van Gent en Antwerpen onder de leiding van directeur Silveer van den Broeck zouden uitvoeren juist een creatie was van een werk van een jonge Vlaming (Rafael D’Haene) dat in opdracht van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap was geschreven. Kan men de broek nog verder laten zakken als de respons onverschilligheid alom is ? Overigens was deze « Lettres Persanes, symfonische schetsen naar Montesquieu » zeker geen meevaller over de hele lijn omdat de componist het (moderne én romantische) cliché zeker niet schuwde. Daardoor werd het majestueuze dat de compositie wel in zich droeg, vaak omgebogen naar bombast. De ontvangst door het publiek was aanvankelijk wat lauwtjes, maar toen van den Broeck de componist in de zaal aanwees, laaide het enthousiasme toch wat hoger op. Ja, in tegenstelling tot onze noorderburen zijn wij een beleefd en hartelijk volkje.
Echt (én terecht) enthousiasme was er echter na de vertolking van het concerto voor cello en orkest op. 85 van Edward Elgar door France Springuel, ook iemand van bij ons, maar zonder twijfel van internationaal gehalte. Het valt niet gauw voor, maar de perstekst die spreekt van « natuurlijke muzikaliteit, briljante virtuositeit en warme, intense sonoriteit » kunnen wij deze keer zonder enige reserve onderschrijven. Ook het orkest verdient hier trouwens alle lof. Er werd duidelijk « met engagement en strijdlust » gespeeld, zoals Muylaert had aangekondigd, net alsof hun leven ervan afhing — en misschien was dat ook wel zo…
Dat was ook het geval na de pauze, ook al kwam de zevende symfonie van Gustav Mahler niet echt uit de verf. Sommigen wijten dat aan Silveer van den Broeck die « geen romanticus maar een keihard realist » zou zijn. Nou ja, precies daarom vinden wij hem op het huidige ogenblik de geschikte leider voor de O.V.V. en bovendien dirigeerde hij zich het snot uit de neus, wat wil je dan nog meer? Wijzelf zijn dan ook eerder geneigd de « schuld » bij Mahler zelf te zoeken. Tien jaar geleden hielden wij van de man en over tien jaar zal het misschien opnieuw zo ver zijn (*), maar de nuchtere jaren tachtig lijken ons niet Mahler-fähig. We waren dan ook ongelukkig met de keuze van dit programma-onderdeel dat in het kader van Europalia-Oesterreich werd geplaatst, net zoals Elgar moest gezien worden in het « Bridges to Britain »-thema van het Festival van Vlaanderen, dat ook al patroneerde. Heel persoonlijk (maar dat is uiteraard voor discussie vatbaar) zouden wij dan ook de voorkeur hebben gegeven aan een programma dat nauwer aansloot bij de echte aard van deze twee samengevoegde opera-orkesten…
Tussen haakjes, juist in het kader van Bridges to Britain hoorden wij enkele dagen daarvoor in diezelfde Gentse opera het City of Birmingham Symphony Orchestra onder de gepassioneerde leiding van de jonge Simon Rattle, dat een voor Vlaamse normen wel erg « progressief » programma bracht met werk van Stravinsky, Ravel, Nielsen en dan ook nog Berlioz, maar dat door de uitstekende afwerking toch op grote bijval van een beter bezette zaal mocht rekenen. Een bedenking hierbij is echter wel wat zo’n « thema’s » eigenlijk waard zijn als je dan ziet dat zo’n Engels orkest hoegenaamd geen werk van eigen bodem brengt…
Het O.V.V.-operaseizoen opende met twee Verdi-opera’s. In Gent met de creatie van «La Forza del Destino », maar in Antwerpen met een herneming van de reeks « Il Trovatore »-voorstellingen die te Gent gegeven werden in december 1986. Niet denderend als openingsstuk, maar de problemen van de O.V.V. in acht genomen, is het voornaamste toch wel dat het seizoen van start gáát.
Dit verlangen was duidelijk bij iedereen waar te nemen, zowel bij de toeschouwers (in Antwerpen was de zaal zo goed als uitverkocht en in Gent volgde een staande ovatie!) als bij de vertolkers. Silveer van den Broeck zweepte tweemaal het koor en orkest op tot het uiterst haalbare. Zo’n vaart hebben wij hem nog nooit weten nemen: het resultaat was bij « Il Trovatore » een zeer theatrale en kernachtige opvoering waar ook de vier solisten Jacqueline van Quaille, Niall Murray, Amedeo Zambon en Liljana Nejceva niet voor elkaar onder deden, terwijl in « La Forza del Destino » Maddalena Cononovici, Emil Gherman en Michael Davidson tot groot jolijt van het Gentse publiek zich tot bel canto beperkten (bovenstaande foto).
Jo Dua en An Roos gebruikten een decor dat wij al in een andere opera tegenkwamen en bleken zich ook weinig bekommerd te hebben met personenregie. Voor ons kon dit er nu door omdat er met brio gezongen en gemusiceerd werd. En daarbij… zijn de stereotiepe houdingen van voor honderd jaar niet dichter bij Verdi dan de zandbanken en de koorddansers van de Munt ? Zeker als men er rekening mee houdt dat de O.V.V. dit seizoen op een wel heel slappe koord moet dansen…
De Muntschouwburg is ondertussen ook opnieuw van start gegaan met een bijdrage tot Europalia. Drie jaar is het overigens reeds geleden dat de huidige Munt-productie van Mozarts « Don Giovanni » in première ging. Wij waren destijds niet erg enthousiast over de muzikale leiding met Sylvain Cambreling, in het bijzonder over zijn langzame tempi. De voorstelling die wij nu bijwoonden liep vlotter van de hand en was een brok sprankelende Mozart van de bovenste plank. Bij de solisten waren er enkele wijzigingen die het geheel ten goede kwamen. Barbara Madra als Elvira was vocaal zuiverder dan destijds Christiane Eda-Pierre en Johanna Kozlowska (Zerlina) is een sublieme sopraan waarvan wij beslist nog gaan horen. José van Dam, Stuart Burrows, Malcolm King en Marcel Vanaud hernamen met glans hun partijen van Don Giovanni, Don Ottavio, Leporello en Masetto. Enkel Ashley Putnam bleef beneden peil. Reeds drie jaar geleden moest zij moeizaam kampen tegen de te zware Donna Anna-partij. Onbegrijpelijk dat Mortier haar niet vervangen heeft…
Dat dit Muntseizoen zich weer beloftevol aankondigt bleek ook uit de volle zaal voor het eerste « Muntconcert » in de Singel te Antwerpen. De aantrekkingskracht van de Muntconcerten is quasi-magisch, want het programma was alles behalve populair: Passacaglia voor orkest opus 1 van Anton Webern, het dubbelconcerto voor fluit, fagot en orkest van Friedrich Cerha en tenslotte « Die Seejungfrau » van Alexander von Zemlinsky. In de eerste twee werken konden wij de virtuositeit van het orkest bewonderen, maar genietbare muziek kregen wij enkel met het opus van Zemlinsky. Na ja, het was ook een hele sprong voor het orkest en Sylvain Cambreling: van de reeks Don Giovanni-voorstellingen naar deze moderne Weense klanken.
Referentie
R.D.S. & W.M., Stilte (voor de storm?), De Rode Vaan nr.40 van 1987
R.D.S. & W.M., Dansen op de slappe koord, De Rode Vaan nr.42 van 1987
(*) Nee hoor! Zelfs 35 jaar later nog niet!