Vandaag is het 35 jaar geleden dat Oliver North werd veroordeeld voor zijn aandeel in de zogenaamde “Iran-Contra-affair” (niet te vroeg juichen: later zullen zijn straffen ingetrokken worden). Ik schreef daar destijds een artikel over in De Rode Vaan onder de titel “Is het persoonlijke politiek?”. Ik vind het nog altijd één van de merkwaardigste artikels die ik ooit heb geschreven. Ik weet nog dat ikzelf het onderwerp heb aangebracht, het was dus zeker geen opdracht van hogerhand. Dus, waarom heb ik dit in godsnaam in mijn hoofd gehaald? Ik weet het nog altijd niet. Ik kan alleen maar zeggen dat we al een heel eind in 1987 zaten en dat we dus al in volle crisis zaten, wat het conflict tussen redactie en partij betreft. Ikzelf kreeg het daarbij nogal te verduren omdat de partij enkel maar mijn proza in aanmerking nam (en, dat wil ik graag toegeven, dat paste vaak nauwelijks of niet binnen een partijblad), maar niet mijn eigenlijke functie als een soort van redactiesecretaris (officieel was Lode De Pooter dit, maar die had op dat moment al last van zijn gezondheid, hij zou trouwens kort nadien met pensioen gaan en niet lang daarna overlijden, anders zou hij uitgerekend vandaag zijn 94ste verjaardag vieren), en dat hield in kopij van en naar de drukkerij dragen, de opmaak mee helpen verzorgen, proefdrukken nalezen enz. Allemaal zaken waar “echte” journalisten zich te goed voor voelden, maar ik deed dat graag en vond het dus zeker niet “beneden mijn waardigheid”, integendeel. Maar tegelijk hengelde ik wellicht toch naar een zekere vorm van erkenning, gewoon als journalist. En vandaar dus…
« Het persoonlijke is politiek ». Dit adagium van het ik-tijdperk van de jaren zeventig mag dan oorspronkelijk een heel andere betekenis gehad hebben, de jongste tijd zijn we er in de wereldpolitiek op een totaal verschillende manier mee geconfronteerd. We hadden er al mee leren leven sedert een minderwaardig acteur uit B-films het tot president van de Verenigde Staten had kunnen schoppen (« voor de komende verkiezingen kunnen we alleen maar hopen dat de demokralen met Gregory Peck uitpakken », zoals iemand het heel kernachtig samenvatte), maar toen al vlug bleek dat de rol van Reisa alleen in de oppervlakkige States belangrijk was om de Glasnost-idee te verkopen, dat elders wel degelijk de politieke inhoud van dit begrip de kerndiscussie vormde, dan waren we het alweer even vergeten. Het fameuze Irangate-proces met kolonel Oliver North in een dubieuze hoofdrol heeft ons echter nog eens duidelijk met de neus op de feiten gedrukt: in een wereld waarin de media niet meer gewoon het nieuws brengen, maar het veeleer mede bepalen, is het image nog altijd enorm belangrijk.
Niet wàt North heeft gezegd, heeft sporen nagelaten (tenzij bij een denkende minderheid), maar wel dat-ie zo’n telegenieke kop heeft en zo goed de rol van clean cut soldier kan spelen. Bijna zou je kunnen begrijpen, dat de « misstap » van de progressieve, democratische presidentskandidaat Gary Hart inderdaad zware politieke gevolgen heeft gehad. Zijn misstap is immers niet dat hij zich aan een flirt heeft gewaagd met een bevallige mannequin (want waar zouden we dan met al die luxe-bordelen moeten blijven, die toch alleen maar kunnen draaien op de salarissen van topambtenaren en business-tycoons), maar wel dat hij zo onvoorzichtig is geweest dat het is kunnen uitlekken in de pers. Het persoonlijke wordt dan politiek…
HARTSRUBRIEK…
Ex-radio-d.j. (« West side, west end ») en huidig buitenlandcommentator van De Standaard, Hans Muys, vatte het niveauverschil van de dagbladverslaggeving en de reactie erop door het grote publiek uitstekend samen door de volgende vergelijking. « Zo’n kwarteeuw geleden, » schrijft Muys, « in 1963 om precies te zijn, kreeg een Amerikaans journalist opdracht om post te vatten in een Newyorks hotel waar John F. Kennedy verbleef en te kijken welke politici hem daar opzochten. De verslaggever zag geen politici maar wel een bekende filmactrice op bezoek gaan. Toen hij dat op de redactie vertelde kreeg hij te horen dat zoiets geen nieuws was en er verscheen geen woord over. » (*)
Hoe die verandering in de politieke zeden dan wel heeft kunnen plaatsgrijpen, daarover heeft Muys zo zijn eigen idee. Volgens hem had het verzwijgen van het seksleven van de Kennedy’s (typisch is dat dit later wel in het lang en het breed werd uitgesmeerd) eerder te maken met de gezagsgetrouwheid van de Amerikaanse pers. Het is dus maar één stap om te verklaren dat het openbaar maken van het privé-leven van politici daarentegen een « rebelse » of « progressieve » daad zou zijn. Op het eerste gezicht een merkwaardige stelling, maar Muys weet ze toch enigszins hard te maken. « Tot voor kort was de gezagsgetrouwheid, » zo schrijft hij, « zo diep ingebakken dat ervan uitgegaan werd dat leiders mannen van formaat waren, maar ook mensen die recht hadden op privacy en een eigen leven. Ze werden beschouwd als eerbaar tot het tegenovergestelde werd bewezen, maar naar die bewijzen moest zeker niet worden gezocht door middel van valstrikken. Toen kwamen de roemruchte trauma’s van de jaren zestig en zeventig. President Johnson bleek het Congres te hebben bedrogen om de oorlog in Vietnam te kunnen opvoeren. President Nixon bleek complotten tegen en inbraken bij tegenstanders actief te hebben aangemoedigd en het bewijsmateriaal daarover te hebben willen vernietigen ( … ) Al die voorvallen hebben de figuur van de president van het voetstuk gehaald waarop hij zolang vertoefde. »
De « agressievere » aanpak door de pers, die in het verlengde hiervan ligt, kunnen we dus weliswaar goedkeuren, maar het extreme voorbeeld van het bespioneren van Hart, noemt Muys toch ook « bedenkelijk ». Hij voegt er trouwens onmiddellijk aan toe dat hij met die opvatting blijkbaar niet alleen staat, want uit een opiniepeiling blijkt dat de Amerikanen voor 60% van oordeel zijn dat het seksleven van een presidentskandidaat geen punt van discussie mag zijn (druggebruik, belastingfraude en psychische problemen daarentegen zouden wél in rekening mogen worden gebracht). Belangrijker lijkt voor ons evenwel dat, opiniepeiling of niet, Hart toch maar is moeten terugtreden omwille van zo’n akkefietje. Vergelijkbaar hiermee (maar dan in omgekeerde zin) is trouwens het resultaat van een andere peiling die uitmaakt dat ongeveer hetzelfde gros van de Amerikaanse bevolking van oordeel is dat president Reagan in de Irangate-affaire heeft gelogen, maar dat dit blijkbaar geen aanleiding geeft tot „impeachment„. Alweer blijkt hieruit dat niet zozeer van belang is wat de meerderheid van de bevolking echt denkt, maar wat een bepaalde pers diezelfde bevolking voorspiegelt te denken!
BENNY THE BULLSHITIER
De rol van de boulevardpers als politiek instrument wordt dus (ondanks een fenomeen als Bild b.v.) nog al te vaak onderschat. Nochtans biedt volgens Hans Muys Groot-Brittannië al veel langer dan vandaag daarvoor tal van voorbeelden. Hij geeft er echter zelf geen en daarom gaan wij van onze kant maar eens in op een recente gebeurtenis, namelijk de avonturen van ene Monica Coghlan.
Of Monica Coghlan in Londen ook zo’n luxueus bordeel openhoudt, is nog de vraag. Omdat in besparingstijden snoepreisjes zeldzaam zijn (en de gemakkelijke woordspeling, die hier voor de hand ligt, nog zeldzamer) kunnen wij het niet bevestigen noch ontkennen, maar we hebben zo het gevoelen van niet. Dat komt omdat mevrouw Coghlan zich de bijnaam Benny the Bullshitter heeft op de hals gehaald. Ook hiervan kennen we de oorsprong niet, maar, geef toe, liever zij dan wij! Benny the Bullshitter heeft er dan echter toch maar voor gezorgd dat de conservatieve partij van Margaret Thatcher in opspraak werd gebracht.
Eén van haar klanten was immers de ondervoorzitter van die partij Jeffrey Archer. (Overigens wijst ook de som die Archer haar voor haar diensten heeft betaald, namelijk 50 £, dus 3.000fr, op het feit dat het hier een redelijk gewoon bordeel betrof, ook al heeft Archer er nog 20£ aan toegevoegd omdat hij er ruimschoots de tijd voor heeft genomen.) Wat stellen wij echter vast, in tegenstelling tot wat Muys lijkt te beweren? Dat de affaire Archer de zaak van de conservatieve partij zeker niet heeft geschaad. We zullen niet zo ver gaan om te beweren dat de Britse opinie in hem een soort van « held » is gaan zien, zodat ondanks of juist dankzij het « schandaal » de partij var Thatcher versterkt uit de verkiezingen is gekomen, maar men kan toch niet ontkennen dat het blijkbaar geen negatieve rol heeft gespeeld. Anderzijds was er natuurlijk ook geen spionage-vertakking aan het verhaal verbonden, zoals in 1963 toen staatssecretaris van defensie John Profumo Christine Keeler met zijn bezoeken vereerde en de roddelpers wél de regering MacMillan ten val kon brengen.
Maar ook al hadden wij het, politiek gesproken, liever anders gezien, men kan toch wel stellen dat het goed is dat de invloed van de roddelpers op het stemgedrag blijkbaar minimaal is, juist in tegenstelling met Amerika! Of weegt een bordeelbezoek minder zwaar door dan en flirt met een fotomodel? Wij tillen uiteraard aan geen van beide erg zwaar. De verhalen die wij op café reeds mochten horen over het bordeelbezoek van nationale politici zijn we alleszins nog nooit gaan natrekken. In het geval van Archer is het immers veel belangrijker hem te bestrijden om zijn politieke blunders zoals zijn uitspraken over werklozen b.v. Al wil dat anderzijds nu ook weer niet zeggen dat er in cafépraat geen schijn van waarheid zit. Dreigden de prostituées op het zogenaamde « hoerencongres » vorig jaar immers niet met het bekend maken van de namen van een aantal vooraanstaande klanten indien aan hun eisen niet werd tegemoet gekomen?
Bij dat alles zouden we trouwens nog vergeten te vermelden dat het Britse gerecht Archer van alle blaam heeft gezuiverd. Nu ja, welke blaam ? Of is het soms gelogen dat Archer aan « the Bullshitter » 120.000fr heeft geboden om een tijdje naar het buitenland te verdwijnen? (Op aanraden van het blad News of the World aanvaardde Coghlan zogezegd het aanbod en op het afgesproken moment kwam een tussenpersoon inderdaad met de som in Victoria Station aan, « een stommiteit van mijnentwege », zegt Archer nu). Misschien heeft de Labour-klant van Monica, Aziz Kurtha, die de zaak aan het rollen heeft gebracht door de pers te tippen, dan toch nog gelijk als hij voor de rechtbank als zijn motivatie opgeeft: « ik wilde de hypocrisie van de conservatieven, die zich opwerpen als de verdedigers van de Victoriaanse waarden en deugden, aan de kaak stellen »…
In de praatshow van Terry Wogan wist een sterk op het vrouw-en-kind-imago inspelende Archer alleszins te vertellen dat hij deze gebeurtenissen, in tegenstelling tot andere uit zijn eigen leven, niet in één van zijn succesrijke stationsromannetjes zal verwerken. Overigens mocht Archer daar wel op de sympathie van het publiek rekenen (en ook van Wogan, die op anderen momenten dan weer eerder een voorkeur voor « progressieve » gasten laat blijken — het lijkt wel een even gladde paling als onze Mike Verdrengh), maar hij kwam alvast veel minder vlot over dan in een vorige uitzending, waarin hij toch ook de striemende tong van een extreem-linkse Labour-dominee moest doorstaan.
« ONZE JONGENS »
Misschien is na het « televisieoptreden » van president Reagan, waarin hij stelde dat North en Poindexter er beter aan hadden gedaan « de waarheid niet voor hem verborgen te houden » (zie rv nr. 34), de ster van Oliver North ook enigszins beginnen tanen, maar we vrezen van niet. Het geval North — als we ons zo mogen uitdrukken — kan men op twee manieren bekijken. Je kan zeggen dat wij Europeanen een ander, op het eerste gezicht: beter, rechtvaardigheidsgevoel hebben dan de Amerikanen. Het is immers een dubbeltje op zijn kant : voor hetzelfde geld had « Ollie » in onze ogen een held kunnen zijn. Maar dan wel als hij Reagan had « verklikt » als hij had gezegd tegen de congrescommissie: « Maar jazeker, beste heren, de president was wel degelijk op de hoogte van mijn wapentransporten met Iraans geld naar Nicaragua, wat hij ook moge beweren! » Nu is « verklikken » op zich wel niet populair, maar beschouwen wij Carl Bernstein en Bob Woodward van The Washington Post als verklikkers? En toch hebben zij slinkse methoden moeten aanwenden om in de jaren zeventig Nixon ten val te kunnen brengen.
Maar dat is nu juist de tweede manier waarop men dit hele circus kan bekijken: de jaren tachtig zijn de jaren zeventig (laat staan : zestig) niet meer. De oorlog in Vietnam, om maar die te noemen, is niet alleen reeds lang afgelopen, de rollen van « de goede » en « de slechte » zijn opnieuw omgekeerd. Heerst er daar immers geen communistisch schrikbewind ? Komen er geen duizenden mensen om als ze met wankele bootjes het land trachten te ontvluchten? Kortom, zijn « onze jongens » die daar geweest zijn uiteindelijk toch geen heiden? En Oliver North is er geweest, reken maar! Net als Rambo… Of net als luitenant Kelly. Maar die ken je wellicht niet meer, die is vergeten geraakt (om even je geheugen op te frissen : Kelly is degene die het bevel heeft gegeven om het dorp My Lai uit te moorden).
Kwatongen beweren overigens dat North « beter bestand was tegen de jungle van Vietnam dan tegen die van het politieke Washington ». In juni ’86 had zijn overste Robert McFarlane immers reeds besloten hem over te plaatsen « of hem eens te onderwerpen aan een psychisch onderzoek ». Dat zou trouwens niet de eerste keer geweest zijn, midden de jaren zeventig was North al eens opgenomen omdat alle stoppen doorgeslagen waren en hij naakt, maar gewapend met een punt 45, luid schreeuwend « dat zijn leven nu toch geen zin meer had » werd aangetroffen.
Wijzelf zouden het zelfs zo ver niet hebben laten komen : daarvoor had hij als leraar aan jonge recruten reeds blijk gegeven van merkwaardige pedagogische methodes zoals schijnaanvallen op hen uitvoeren (met losse patronen). Wie echter voor de klas een noodlanding demonstreert door moedwillig met de neus tegen de tafel te rammen, die heeft ons inziens wel degelijk een vijs los. Maar we kunnen ons ook vergissen natuurlijk. Missen is immers menselijk, vraag dat ook maar aan North. In ’85 trainde hij een Libanese anti-terreurbrigade die het huis van twee terroristen zou opblazen. Helaas, zij vergisten zich van nummer en bliezen een appartementsgebouw omver. Tachtig doden. So what? Het waren toch ook maar Arabieren?
De conclusie bij het overlopen van deze drie gebeurtenissen kan alleen maar in één bepaalde richting wijzen: de seksuele uitstapjes van Hart en Archer worden door de bevolking blijkbaar niet afgestraft, maar een bepaalde pers zorgt er wel voor de politieke rol van beide heren is uitgespeeld; de meerderheid van de Amerikaanse bevolking meent dat president Reagan liegt als hij zegt niets te weten van het doorsluizen van Iranees geld naar de Contra’s, maar een bepaalde pers slaagt er toch in een Oliver North, die net het omgekeerde beweert, als een volksheld voor te stellen. En deze bladen zijn niet The New York Times, The Washington Post of andere Guardians, waarvan men zou kunnen verwachten dat ze door hun ernstige aanpak, inderdaad politiek gewicht in de schaal werpen, maar juist bladen die zich helemaal aan het andere eind van het journalistieke spectrum situeren. Een angstaanjagende trend, des te meer omdat hij volledig kadert in die welke de audiovisuele media (commerciële televisie, vrije radio…) ook zijn ingeslagen. Het feit dat links zich (terecht) boven dit soort journalistiek verheven acht en er weigert mee in de clinch te gaan, zou misschien zwaardere gevolgen kunnen hebben dan men op het eerste gezicht zou denken…
Referentie
Ronny De Schepper, Is het persoonlijke politiek? De Rode Vaan nr.36 van 1987
(*) Ik neem aan dat Muys zich een jaartje vergist, want anders zou Marilyn als spook bij Kennedy verschenen zijn en als zelfs dàt geen nieuws zou zijn!