Het is ook al vijf jaar geleden dat de Amerikaanse komiek Jerry Lewis is overleden.
Mijn vader was destijds een grote fan en als klein jongetje ging ik dan altijd mee kijken, meestal naar cinema’s in Antwerpen. In die tijd vond ik die slapstickhumor fantastisch, vooral dan in “The Patsy”, als hij erin slaagt zijn zangleraar zo te doen brullen van de pijn dat het hele huis instort (zie foto). Later heb ik als volwassene echter de meeste van die films herbekeken, of beter gezegd: ik heb daar een poging voor gedaan, maar meestal heb ik ze niet tot het einde uitgezeten.
Jerry Lewis werd als Joseph (“of Jerome”, zo zegt Wikipedia, maar wat is het nu eigenlijk: Joseph of Jerome?) Levitch geboren in Newark (New Jersey) in een gezin van Joodse komieken. Zijn vader trad op onder de naam Danny Lewis, in het vaudeville-circuit van de Catskills, New York. Zijn ouders waren veelvuldig op tournee en een groot gedeelte van zijn jeugd bracht Jerry dan ook door bij familieleden. De zomers bracht hij met zijn ouders door in de Catskills, en vanaf zijn vijfde jaar zong hij in hun optredens af en toe solo een liedje. Hij zat slechts een jaar op de middelbare school, waarna hij ging werken wat resulteerde in twaalf stielen en dertien ongelukken, zodat hij op achttienjarige leeftijd al veel ervaring had als komiek. In zijn eerste nummer synchroniseerde hij op platen en spreidde daarbij een talent voor trekkebekken tentoon dat hem later wereldberoemd zou maken. (Later zou André Van Duin op krak dezelfde wijze debuteren.)
Hij trouwde in ’44 met Patty Palmer, een zangeres uit de Jimmy Dorsey Band. Met Palmer heeft hij zes zoons: Gary (1945), Ronald (1949), Scott (1956), Christopher (1957), Anthony (1959) en Joseph (1964-2009). Zijn oudste zoon, Gary, was de leadzanger van Gary Lewis & the Playboys, een popgroep die enkele successen had in de jaren zestig. Zijn jongste zoon, Joseph, overleed in 2009 aan een overdosis slaapmiddelen.
Twee jaar later – Jerry was toen nog altijd maar twintig – maakte hij kennis met zanger/acteur Dean Martin en ze besloten samen op te treden in nachtclubs en kleine theaters. Martin speelde meestal de serieuze man, die een liedje probeerde te zingen, Lewis de dwaze gek die hem steeds onderbrak. Tijdens hun optredens werd er veelvuldig geïmproviseerd. Het eerste optreden van het duo in Atlantic City was een succes en de populariteit van het duo steeg gestaag: aan het einde van de jaren veertig waren Martin & Lewis het populairste komische duo van de Verenigde Staten.
In 1949 tekenden ze bij Hal Wallis een contract bij Paramount Pictures en maakten ze hun filmdebuut in “My Friend Irma”, waarin ze voor de komische afwisseling zorgden. In het vervolg op de film hadden ze een grotere rol. Na deze twee films zouden nog veertien films volgen, o.a. “Sailor beware” met ook een klein rolletje voor James Dean en “That’s my boy”, allebei van Hal Walker uit 1951, “The caddy” van Norman Taurog uit 1953 – waarin Dean Martin “That’s amore” zingt – “Pardners”, opnieuw van Norman Taurog, “Hollywood or Bust” van Frank Tashlin, beide uit 1956, en Artists and Models met Shirley MacLaine). In 1957 kwam er een einde aan de samenwerking omdat Martin het gevoel had dat hij door Lewis op de achtergrond werd gedrongen.
De eerste film van Jerry Lewis zonder Martin was “The Delicate Delinquent” uit 1957. Later zou Lewis zijn eigen films produceren en uiteindelijk zelfs regisseren. In 1960 maakte hij zijn regiedebuut met de film “The Bellboy”. Andere door Lewis geregisseerde films zijn “The Ladies’ Man” en “The Errand Boy” (beiden 1961), “The Nutty Professor” (1963), een komische versie van “Dr.Jekyll and Mr.Hyde” en het reeds genoemde “The Patsy”. Verder waren er nog films die ofwel door Norman Taurog (“Don’t give up the ship”, 1959) ofwel door Frank Tashlin (“The disorderly orderly”, “Who’s minding the store?”) geregisseerd werden. Ook solo was Lewis zeer succesvol, en tot 1964 gold hij als de populairste filmacteur van de Verenigde Staten. Maar het ging echter steeds bergaf met als dieptepunt het door hemzelf geregisseerde “The Family Jewels” uit 1965, waarin hij op een bepaald moment gewoon een clipje reclame inlast voor “This diamond ring” van zoon Gary. De Amerikaanse kritiek, die terecht nooit erg mals was geweest voor Jerry, werd vernietigender dan ooit. Het Europese publiek was echter dankbaarder dan het Amerikaanse, want met zijn show in de Parijse Olympia oogstte hij heel veel bijval. Hij speelde in 1971 in totaal zestien keer voor een uitverkochte zaal.
In 1969 begon hij een bioscoopketen, Jerry Lewis Cinemas, georiënteerd op vermaak voor het hele gezin. Door mismanagement en een veranderende smaak hield de keten slechts enkele jaren stand. In 1972 regisseerde en speelde Lewis in “The Day the Clown Cried”, een controversiële film over een clown die door de Nazi’s werd gedwongen Joodse kinderen naar de gaskamers te leiden. Deze film is nooit uitgebracht.
Na een lange afwezigheid, onder andere door een verslaving aan pijnstillers (*), speelde hij in 1979 weer in een film, “Hardly Working”. Eind 1982 kreeg Lewis een zware hartaanval. Hij werd klinisch dood verklaard, maar wist deze uiteindelijk te overleven. Voor zijn rol in “The King of Comedy” van Martin Scorsese uit 1983, waarin hij een presentator van een komische latenight-talkshow speelt die geplaagd wordt door een obsessieve fan en would-be stand-up comedian (Robert de Niro), kreeg hij enkele zeer goede recensies, waarschijnlijk de beste uit zijn carrière. De titel is een citaat uit “The Patsy”, waarin Lewis zichzelf (weliswaar niet ernstig bedoeld) “the king of comedy” noemde. Veertien jaar later (1996) is Lewis te zien in een gelijkaardige film, “Funny bones” van Peter Chelsom met Oliver Platt, Leslie Caron en Oliver Reed. Hierin keert Jerry Lewis als mislukte komiek uit Amerika terug naar Blackpool.
Ronny De Schepper
(*) Jerry Lewis leed sinds 1965 aan een constante rugpijn. Tussen 1974 en 1978 was hij verslaafd aan de pijnstiller Percodan, die hij slikte om de pijn te verlichten. Een elektronisch apparaat, dat de pijn in zijn rug verlicht, is tegenwoordig in zijn ruggengraat geïmplanteerd. In latere jaren kreeg Lewis meer kwalen, waaronder diabetes en prostaatkanker.