Zoals ik gisteren al heb geschreven: ook het festival van Werchter (vroeger Torhout-Werchter) keert dezer dagen steeds weer in mijn overzicht van verjaardagen. Zo ook vandaag dus het festival van 35 jaar geleden. Op zoek naar eens een andere invalshoek dan enkel maar het voorstellen van de geprogrammeerde vedetten (en ook wel om te beantwoorden aan de politieke verzuchtingen van De Rode Vaan) had ik het dat jaar over “rock als business”.

Op 4 en 5 juli heeft voor de elfde keer het dubbele rockfestival van Torhout en Werchter plaats. Tweemaal zestigduizend mensen zullen zich daarvoor verplaatsen. Dat kunnen we nu al schrijven omdat er méér dan 120.000 gegadigden zijn, maar de organisatoren (Herman Schueremans en zijn staf) hebben beslist dat het onverstandig zou zijn, qua veiligheid en qua comfort, om meer dan zestigduizend mensen op de respectievelijke weiden van Torhout en Werchter los te laten. 120.000 kaarten van 800 fr, dat maakt een omzet van 96 miljoen en dan hebben we het uiteraard nog niet over de verdiensten in de horeca-sector die daar onvermijdelijk mee gepaard gaan. Daartegenover staat natuurlijk dat de technische voorzieningen en niet in het minst de gages van de artiesten zelf ook aan de zeer hoge kant liggen. Dankzij negen grote sponsors (waarbij opvalt dat de twee weiden elk op hun eigen bier en frisdrank kunnen rekenen) wordt er echter voor gezorgd dat niet enkel de staat voor geen centiem moet tussenkomen (voor zover die dat bij popmuziek al zou willen doen), maar dat er bovendien nog een centje overblijft om een wielerploeg te sponsoren, grotendeels in samenwerking met firma’s die daarnaast óók in de muziekwereld bedrijvig zijn. Kortom, zo’n rockfestival is een heel bedrijf, net zoals popmuziek zelf ook een bedrijf is. En daarover willen we het in deze bijdrage even hebben.
Laten we vooreerst even wel wezen : zo’n rockfestival mag dan nog een reusachtige onderneming zijn, tegenover een wereldtournee van een superster zoals b.v. Prince, die op 29 juni het Antwerpse Sportpaleis aandoet, is dit nog klein bier. In het herfstnummer 1982 van «Kapitaal» rekent Piet De Baets ons even voor wat de grote Rolling Stones-tournee uit dat jaar zowat heeft opgebracht: « Uitgaande van in totaal circa 4 miljoen bezoekers die gemiddeld 650 frank voor een kaartje betaalden, moet er zowat 2,6 miljard frank aan entreegelden zijn binnengekomen. Het kan gerust 20 miljoen schelen. Voeg daarbij de souvenir-koopjes, die volgens Amerikaanse waarnemers op gemiddeld 500 frank per bezoeker mogen worden becijferd (petjes, t-shirts, posters, platen, enz…). Dat maakt nog eens 2 miljard frank, weer bij benadering.
Verder hebben de Rolling Stones zich tijdens Amerikaanse concerten laten filmen door enkele tv-stations die de opnamen doorzonden naar hun pay-tv-abonnees. Er werden voor ettelijke miljoenen contracten afgesloten met sponsors, die in ruil daarvoor hun firmanamen op de entreekaartjes en in de stadions mochten vermelden.
Tenslotte moet in het rijtje der geschatte ontvangsten de grote post “platenverkoop” nog worden meegerekend. Zoals voor iedere grote artiest doet een tournee de verkoop van zijn elpees immers de lucht ingaan.
Ruw geschat moet men aldus tot een totale omzet van circa 10 miljard frank komen. Hiervan dienen dan nog de onkosten afgetrokken. Deze zijn echter niet te schatten. Zo is onder meer niet geweten of de directies van de stadions een vast bedrag eisten of zich met een bepaald percent van de recette tevreden stelden. En per land werden niet alleen andere impressario’s gebruikt, allen volgens een ander keihard bedongen tarief, bovendien gold in Europa naargelang van de bezochte landen een ander tarief aan BTW, loon- en inkomstenbelasting. Zeker is alleen dat de Stones hun financiële zaken geniaal onder controle hebben.
»
Dit laatste mag o.m. blijken uit het feit dat de financiën van de Stones al zo’n veertien jaar worden beheerd vanuit Nederland. In de loop der jaren heeft ’s wereld grootste rock’n’rollgroep een waar netwerk van zgn. «besloten vennootschappen» (B.V.’s) opgericht in Amsterdam, om optimaal te kunnen profiteren van het voor buitenlandse ondernemingen vriendelijke Nederlandse fiscale klimaat.
« De Rolling Stones maken gebruik van de zogenaamde deelnemingsvrijstelling in Nederland. Hun BV’s zijn zogenaamde holding-BV’s die deelnemen in het kapitaal van in het buitenland gevestigde ondernemingen, die bijvoorbeeld hun platen verkopen. De winsten van deze bedrijven worden als dividend uitgekeerd aan de Nederlandse BV’s waar ze vervolgens geheel onbelast blijven.
De winsten die de ondernemingen in het buitenland maken, worden in de betreffende landen wel belast, maar bij overheveling naar Nederland aanzienlijk minder dan wanneer het geld bijvoorbeeld naar Engeland, hun land van geboorte zou gaan
». De Baets geeft zijn artikel dan ook de titel mee «The Rolling Tax Evaders» (de rollende belastingontduikers)…
The Rolling Stones zijn duidelijk geen uitzondering in de business. Iedereen weet wel waarom Rod Stewart, John Lennon en zovele andere Engelse rockvedetten de Verenigde Staten verkozen boven hun vaderland om er zich te vestigen, om dan nog te zwijgen van de populariteit van Monaco, waar we ook wel tennissers en moto- en autorenners bij bosjes aantreffen. Merkwaardig is wel dat de rockvedette wiens inkomen het grootst wordt geacht, namelijk Paul McCartney (2,5 miljard frank per jaar), zeer bewust de Engelse staatskas blijft spijzen.
CRISIS
Deze mastodonten zijn echter niet typisch voor de hele muziekbusiness. Daar laat de crisis zich nog altijd gevoelen.
Op ons debat over de « muziekbusiness in crisis » op het rv-feest van 1980 zat genoemde Herman Schueremans overigens ook aan tafel, zij het dan vooral in zijn toenmalige functie als public relations-man van de platenfirma WEA. Dat wil zeggen: als zodanig hadden we hem uitgenodigd, maar Schueremans wou integendeel enkel uit zijn persoonlijke naam als concertorganisator spreken. Maar spreken deed hij dan toch. Dat in tegenstelling tot de vertegenwoordigers van een andere belangrijke firma (*) EMI, Guy Brulez en Els Wolfs , die zich op de vlakte hielden. In ons nieuwjaarsnummer van 1981 waarin we het verslag van dit debat brachten, noteerden we dan ook : « Volgens ons is dit precies een duidelijk voorbeeld van de crisis in de platenindustrie: mensen in dienst van multinationals zijn erg voorzichtig in hun uitlatingen. ».
Nu, zeven jaar later, wordt er niet meer zo druk gedaan over die crisis (Brulez heeft zelfs een belangrijke promotie gehad), maar dat is dan toch uitsluitend omwille van de opkomst van de compact-disc. Dat wordt nog eens overduidelijk bewezen door de cijfers van SIBESA, het Syndikaat der Belgische Nijverheid van Geluids- en Audio-visuele Opnamen) voor het jaar 1986 die weliswaar een vooruitgang van 3,8% laten vaststellen t.o.v. 1985, maar het totale verkoopcijfer ligt nog altijd onder dat van… 1979, terwijl de gecumuleerde inflatie over die periode reeds bijna 50% bedraagt ! En, zoals gezegd, die lichte vooruitgang is dan nog volledig op rekening te schrijven van de verkoop van CD’s en dan meer bepaald die met klassieke muziek (de platenverkoop van dit genre loopt daarentegen sterker terug dan de CD’s dan weer kunnen compenseren).
Die populariteit van de CD heeft natuurlijk te maken met de betere weergave (vandaar het grote aandeel van de klassieke muziek waarbij de ruis op vinylplaten vaak erg groot is) en de quasi-eeuwige duurzaamheid, maar ook met het feit dat de industrie er in de gewone platensector vaak met de pet naar smijt. Heb je b.v. al eens nagegaan in je platenkast hoeveel van die toch ook niet zo goedkope juweeltjes zo slecht geperst zijn dat ze eigenlijk niet om aan te horen zijn? Of waarbij de minste tik van de naald al fataal is (vroeger werd er meer vinyl gebruikt en konden op die manier platen beter tegen een “stootje”).
Anderzijds heeft de technologie echter niet enkel de platenindustrie een goede dienst gewezen, ook andere ontspanningsbranches (die bijgevolg ermee in concurrentie staan, aangezien zakgeld niet onuitputtelijk is) floreren bij de gratie ervan. Denken we maar aan video- en computerspelletjes b.v.
Alleszins wordt een frank nu nog steeds twee keer omgedraaid vooraleer hem uit te geven. Zo waren we b.v. ten zeerste verbaasd toen we een artiest interviewden tijdens een (overigens zeer sober) etentje en dat na afloop de aanwezige promotiejongen vroeg of wij soms de rekening niet wilden betalen… (Just for the record en voor wie denkt dat wij met geld smijten : de rekening werd uiteindelijk netjes in twee gedeeld).
KOOPGEDRAG VAN JONGEREN
Ook aanwezig bij dat debat was Gust De Meyer die toen recent een sociologische verhandeling over popmuziek had gemaakt voor het Centrum voor Communicatiewetenschap van de KUL. Daarin had hij o.m. het koopgedrag van jongeren onderzocht en daaruit bleek verrassend dat geld besteden aan popmuziek (platen, optredens…) niet zo’n groot deel van hun budget uitmaakt als algemeen gedacht. Er is dus geen saturatie van de markt, zoals wel eens wordt gedacht, maar integendeel nog «een groot gat». Daarbij is het echter juist opvallend dat vele van die jongeren niet tot het aanschaffen van platen overgaan omdat… ze gewoon niet over eigen afspeelmateriaal beschikken. En hier is dan wel de weerslag van de economische crisis te vinden: dit materiaal is immers gewoonweg te duur om het zich aan te schaffen. Dan mogen er nu reeds CD-installaties van 10.000 fr op de markt zijn, dat blijft toch nog steeds een kaap die moeilijk te nemen is.
Vandaar dat de grootste concurrent van de platenfirma’s nog steeds de goedkope blanco cassettes zijn, wat we ook reeds in ons omslagverhaal over SABAM (r.v. nr. 22) hebben aangestipt. De verkoop van blanco cassettes bedroeg in 1986 b.v. 11 miljoen stuks. Met een gemiddelde duur van 90 minuten komt men op 16 miljoen uren muziek die kunnen worden getaped, terwijl de muziekindustrie zelf slechts 5,8 miljoen uren omzet!
Daar staat echter tegenover dat de ter compensatie geëiste taks op dergelijke cassettes toch niet helemaal terecht is. Er is namelijk aan het licht gekomen dat een aanzienlijk percentage van de hometapers een bandje maakt van de plaat die ze eerst gekocht hebben. Voor gebruik in de wagen, bijvoorbeeld, of om alleen die tracks te moeten horen, die men graag hoort.
De voornaamste conclusie die we uit dit alles wellicht dan ook kunnen trekken is dat voor het eerst in de geschiedenis hei koperspubliek van rockmuziek niet langer op de eerste plaats de jongeren zijn. Vooraf is er trouwens reeds het demografische verschijnsel van de veroudering van de bevolking. Er zijn relatief gewoonweg minder jongeren dan vroeger, zij kopen dus ook minder platen. Dan is er ook nog de verlenging van de leerplicht, met als gevolg een latere onafhankelijkheid op financieel gebied. En als die er dan al komt, dan wordt men geconfronteerd met een grote werkloosheid onder de jongeren, dus alweer vermindering van koopkracht. Voeg daarbij de dure afspeelapparatuur en de alternatieve ontspanningsmogelijkheden en het is vrijwel logisch dat b.v. de CD-hitparade opnieuw door The Beaties wordt gedomineerd. De jeugd die met hun muziek is opgegroeid, is nu immers wellicht het meest kapitaalkrachtige segment van de maatschappij.
EN BIJ ONS?
Het spreekt vanzelf dat als het slecht gaat met de platenindustrie in ’t algemeen, dat de Belgische producten dan daaronder dubbel lijden (want wat in het buitenland reeds goed verkoopt, zal zonder de minste promotiekosten ook hier wellicht wel goed verkopen). Zo bedroeg het aandeel van de Belgische producties in de verkoopcijfers voor 1986 slechts 2,9% en dat ondanks het succes van Sandra Kim, die op haar eentje bijna de helft van die omzet realiseerde. Als je dan als vergelijkingspunt nog maar alleen 1985 neemt met 4,7%, dan weet je het wel.
Platen op zeer kleine labels uitgebracht of « in eigen beheer » vallen weliswaar niet onder de SIBESA-cijfers, maar de formulering alleen al laat al vermoeden dat ook hier geen schatten te verdienen vallen. Anderzijds moeten deze firmaatjes zeker hun pionierswerk kunnen blijven verrichten, aangezien de grote firma’s niet meer specifiek “Belgisch” denken, maar wel «Benelux». En iedereen weet natuurlijk dat onze lieve Noorderburen aan protectionisme doen, wat slechts door hoge uitzonderingen zoals Raymond van het Groenewoud kan worden doorbroken.
Tel daarbij dat een studie (weliswaar van een kleine tien jaar geleden, maar zelfs mits een zekere “indexaanpassing” is het nog steeds ontzettend) heeft uitgewezen dat een beroepsmuzikant zonder vast statuut (dus geen lid van een opera- of BRT-orkest b.v.) gemiddeld een kleine 12.000 fr per maand verdient. Dan lijkt het wel evident dat er om maatregelen wordt geschreeuwd. Reeds op een debat over het statuut van de artiest zovele jaren geleden kondigde Jan Corbet aan dat binnen SABAM er reeds een vereniging op poten stond (Belgamex) die van zodra de regering het sein op groen zou zetten, uitvoeringsrechten zou beginnen innen voor uitvoerende kunstenaars (we hebben het hier dus niet over componisten en tekstschrijvers, waarvoor dat uiteraard al lang gebeurt), maar dat sein is er nog niet gekomen.
« Sommigen kijken jaloers naar Nederland waar de overheid systematisch concerten van Nederlandse rockgroepen subsidieert, maar Walter Grootaers van De Kreuners vindt dat sponsoring alvast een beter beeld van de realiteit geeft dan subsidies dat zouden kunnen. Hij is het ermee eens dat rock’n’roll in wezen een toonbeeld van vrije economie is en stelt dat de politisering ervan (die onvermijdelijk met subsidiëring gepaard gaat) moet worden vermeden ». Zo schreef Dirk Dauw in Het Nieuwsblad maar eenieder die Walter bij Mike Verdrengh aan het woord heeft gehoord, weet dat de zaak toch iets gecompliceerder is dan dat.
Ondertussen heeft er een tour van jonge groepen plaatsgevonden onder het etiket “Vlaanderen leeft”, maar volgens ingewonnen informatie kleefde daaraan echter geen geld van het cultuurministerie en op de koop toe was de slogan blijkbaar geen aansporing om de mensen vooralsnog naar de concertzalen te lokken…

Uit statistieken in Nederland – en ik neem aan dat dit niet veel zal ver­schillen voor Vlaanderen – blijkt dat, wat de maandelijkse inkomsten betreft op het einde van de jaren zeventig: een amateur-muzikant gemiddeld 480 fr. verdiende, een semi-prof. 5.535 fr. en een prof, die dus eigenlijk geen andere inkomsten zou mogen hebben, 11.750 fr. Dat zijn dus zeer lage cijfers. Toch blijkt uit interviews met artiesten dikwijls dat zij hun beroep beschouwen als een struggle for life. Wie het niet kan rooien, die moet er maar mee ophouden. Staats­steun wordt als nefast voor de creativiteit ervaren. Is het dan zo dat de muziek­industrie het gebied bij uitstek is voor de vrije markt­econo­mie?

Wiet van de Leest: “Neen, maar ik vind niet dat er zoiets gelijkaardigs moet gebeuren als bij het theaterdecreet, want dat heeft alle creativiteit gedood. Zie ook wat er destijds in de DDR is gebeurd: als men drie liedjes had gespeeld, was er tien minuten syndicale pauze. En dan blijft men daar gewoon op de scène zitten en geen seconde eerder zal men opnieuw beginnen. Vreselijke toestanden zijn dat.”

Paul Evrard: “Ik staar me misschien een beetje blind op Neder­land, maar ik heb daar toch al de ervaring opgedaan dat het systeem misschien niet perfect is maar dan toch efficiënt verloopt. Tot tevredenheid van de muzikanten zelf. Ik bedoel dat zij beroep kunnen doen op werklozensteun en dat zij in­stellingen hebben waar zij terecht kunnen, wat bij ons niet het geval is. Een ander belangrijk verschil is dat dit voor alle soorten muziek geldt, terwijl bij ons 95% van de subsi­dies van het ministerie van Nederlandse Cultuur naar klassieke muziek e.d. gaat, terwijl het juist de ontspanningssector is die veel meer mensen bereikt.”

De vzw ZAMU brengt dan ook nogal zware kritiek uit aan het adres van SABAM wat de “repartitie” van de geïnde gelden betreft (omdat deze verdeling gebeurt via een puntensysteem dat de zogenaamde “ernstige” muziek bevoor­deelt), maken bijna uitsluitend artiesten uit het “lichte” of het “populaire” genre deel uit van de vzw. Alhoewel de kritiek op dat achterhaalde normensysteem terecht is, zou men er o.i. beter aan doen de banden met freelance klassieke muzikanten aan te halen en, waarom niet, eveneens met andere freelance artiesten (bv. akteurs). De problemen zijn immers grosso modo dezelfde en samen staat men nu eenmaal sterker. Maar integendeel vechten rockers en klassieken nu een robbertje uit in de kolommen van De Morgen. Rudy Vandendaele reageert verontwaardigd in “Humo” (31/3/98) n.a.v. een televisieuitzending over de privatisering van de geneeskunde: “Het remgeld stijgt ongehinderd, en in klinieken kunnen artsen nog steeds naar eigen goeddunken en niet door de wet gehinderd supplementen eisen, terwijl een beetje mens toch hoort te denken dat geneeskunde tot ieders beschikking moet staan, en vooral betaalbaar moet blijven, zeker voor de kleine inkomens. Ik dacht dat het beschavingspeil van een land daarvan afhing, maar onze regeerders zullen, met hun hoofd bij de Maastricht-norm, veeleer denken: ‘Beschavingspeil? Wat kopen we dààrvoor?’ Ondertussen subsidieert de staat popgroepen.”

Moderator Frans Boenders vroeg zich af of een financieel comfortabele positie niet contra-productief werkt als het om kunst gaat. Guido De Neve, muzikant bij het Filharmonisch Orkest van Vlaanderen, replikeerde heel gevat dat men moeilijk een sociaal labiele situatie als artistiek ideaal naar voren kan schuiven. Volgens hem komt men dan zelfs niet meer aan kunst toe (hij zei het niet, maar in dat geval wordt het inderdaad een variante van “Erst das Fressen und dann die Moral”). Anderzijds is het inderdààd zo dat een vast inkomen iemand in slaap kan sussen, maar is dat niet in elk beroep zo? Moet men niet steeds nieuwe uitdagingen vinden? vroeg De Neve zich af. En is dan juist in het beroep van musicus die kans om in te dutten niet veel kleiner dan elders? Tenslotte is elke nieuwe creatie een nieuwe uitdaging…

Ook Robert Groslot trok de parallel met de hele maatschappij: “Het totale liberalisme is ondenkbaar en het communisme is ook failliet. Naar mijn gevoel moet het een liberaal systeem zijn met sociale correcties. Het is daarom duidelijk dat orkesten met mensen die benoemd zijn voor het leven, afstevenen op een financieel en artistiek faillissement. Dat is een model dat niet meer kan worden gehandhaafd. Als daar echter tegenover staat dat iedereen een gans leven op hetzelfde keiharde niveau moet presteren, zoals dat in de Amerikaanse orkesten het geval is, dan vind ik dat ook overdreven. En onze orkesten evolueren in de praktijk in die richting, ook al neemt men op papier niet die beslissing. Aan de freelance-markt kan men trouwens niet veel veranderen. Daarvoor zijn er organisatoren, en er zijn er heel wat in Vlaanderen, elk dorp dat zich respekteert heeft er één, en die vragen wie zij wensen. Punt andere lijn.”

Frans Boenders zei dat hij zich net zoals de meeste mensen verheugt over het verdwijnen van het communisme (een bewering die ik natuurlijk helemaal voor zijn rekening laat), maar hij merkte wel terecht op dat in de Oost-Europese landen heel veel uitvoerende en scheppende musici aan het werk waren, die precies omdat ze ingebed waren in de staat, die hen eigenlijk verzorgde, tot grote prestaties in staat waren.

Robert Groslot vindt dat een gevaarlijke redenering: “Ik heb heel wat vrienden die in Oost-Europa wonen of woonden en daar als muzikant actief waren. We krijgen nu toch een vloedgolf van muzikanten (en niet alleen dat uiteraard) over ons heen?”

Groslot vergeet nu eventjes voor de gemakkelijkheid dat hij het nu juist heeft over de migratie die is ontstaan nadàt het communisme ten val werd gebracht. Maar goed, Boenders merkt toch ook op of dat niet gewoon het grote geld is waar die mensen op afkomen. Groslot vindt van niet: “Zij kunnen niet functioneren. Het muziekleven bloedt daar dood. Orkesten zoals die van Moskou of Leningrad die zo’n grote naam hadden, daar gaat gewoon de kwaliteit van de instrumenten achteruit omdat men niet het geld heeft om ze te herstellen, terwijl de uitstekende strijkinstrumenten worden verkocht aan het westen.”

Joeri Serov, een pianist uit Sint-Petersburg die ik op 6/5/94 heb ontmoet ten huize van André Posman, kan dit niet bevestigen. Maar hij geeft wel toe dat er in Rusland sedert de val van het communisme geen frank meer te verdienen valt als klassiek musicus: “Men heeft ons altijd gewaarschuwd voor het lelijke gezicht van het kapitalisme, wel nu zién we het lelijke gezicht van het kapitalisme.” Daarom waagde hij zijn kans hier in België, maar zonder succes: hij zat daar in de keuken van Posman een boterhammeke te eten, want aangezien men hier in België de jongste tijd al zoveel Russen heeft gezien, komt men er niet meer op af. Organisator Posman: “Tenzij ze hedendaagse muziek brengen misschien. Maar deze jongen brengt romantische muziek en dat wordt geassocieerd met het vroegere regime.” En wat met de toekomst? Als lesgever aan het conservatorium van Sint-Petersburg is Joeri goed geplaatst: “Het ziet er slecht uit. Jongeren willen zo snel mogelijk zo veel mogelijk geld verdienen. Aangezien men daarvoor niet in ons beroep moet zijn, blijven alleen nog de idealisten over, maar die moeten dan zoveel opofferen dat ook zij er niet geraken. De kaartjes kosten immers nog altijd even weinig als vroeger, zodat de mensen weliswaar blijven komen, maar uiteraard brengt dat niet genoeg op om ons te betalen. Er is één uitzondering: de opera. Daar staan de BMW’s en de Mercedessen aan te schuiven.”

Hedendaags pianist Luk’ (alias Luk Vaes) heeft het over “de overzijde”: “In Amerika wordt muziek aan de universiteiten onderwezen, maar in de grootste democratie ter wereld kan de modale muziekstudent zonder slavenwerk of forse steun van thuis niet terecht. Aan een gewone universiteit betaal je jaarlijks driehonderdduizend frank inschrijvingsgeld. Het dubbele voor wie naar elitescholen als Harvard of Princeton wil. Met 180.000 frank is Buffalo een uitzondering, maar naar zwarten moet je er wél met een vergrootglas zoeken. Ik heb in sommige steden mensen gekend die in de voormiddag in de vishandel werken, ’s namiddags naar de les, ’s avonds weer een bijverdienste. Nu vraag ik u: wanneer kunnen die mensen met hun studie bezig zijn? En dat zijn dan nog de min of meer bevoorrechte blanken. Ik heb aan de universiteit geen enkele zwarte pianist ontmoet; geen enkele kan die opleiding betalen.” (Standaard Magazine, 12/8/94)

HET PROGRAMMA, MET UW WELNEMEN
Zoals nu reeds enkele jaren gebruikelijk start het programma in Torhout en in Werchter op hetzelfde uur, nl. om 10.20 u. Op dat ontieglijk vroege uur wordt de Liverpudlian Julian Cope op de nog half slapende menigte losgelaten. Cope is pas in laatste instantie ingevallen voor The Hoodoo Gurus, maar daar zullen weinigen wellicht om rouwen. In Breekend had hij de pers reeds op zijn hand en voor zijn jongste (vijfde) elpee « Saint Julian » haalden de critici ook alweer de loftrompet boven. Er is maar één probleem (naast het ondankbare uur): de smaak van recensenten en publiek loopt niet altijd gelijk. Als Copes familienaam nu eens Lennon was b.v., dat zou al een hele vooruitgang zijn…
Onze popmedewerker Eddy De Saedeleer vond «Born Sandy Devotional» de beste elpee van 1986. En dat wil wat zeggen in het jaar van «de» box en van «Graceland». Hij stond daarmee niet alleen, want ook Marc Mijlemans dacht daar zo over. En (o.m.) ter nagedachtenis van deze laatste heeft Herman Schueremans de makers van deze elpee, The Triffids, uit Australië doen overkomen. Maar ook zij moeten nog op een vreselijk ambetant uur (11.40u.) tussen de pakjes friet en de hamburgers de planken op.
The Housemartins vinden wij persoonlijk een goede groep voor ten vroegste 22 u, maar we nemen aan dat ze er om 13.10 u. als pousse-café ook wel zullen ingaan. “Een juke-box in de namiddag,” noemt Schueremans hen en twintig jaar na «Sgt Pepper’s» mocht er eigenlijk wel eens een soort van Beatle-sound over de weide waaien, juist.
lggy Pop die verwacht je om tien voor drie ’s nachts, maar het zal wel degelijk om 14.50 u. zijn dat hij de trappen van het (weze het terloops gezegd) indrukwekkende podium bestijgt. Het is reeds sinds 1977 dat wij deze heer eigenlijk niet kunnen luchten, al is dat dan niet bepaald om zijn muziek. En daar zijn we toch voor gekomen. Of niet?
De kerktoren van Torhout (veel beroemder dan zijn confrater uit Werchter) slaat half vijf en ziedaar Echo and the Bunnymen, ook een groep uit Liverpool en backstage zal er met Julian Cope dan ook wel gehesen worden. Hun muziek laat zich erg moeilijk omschrijven en schijnt ook niet van de makkelijkste te zijn. Benieuwd wat dat geeft op een festivalweide.
Daar staan dan de lekkere deunen van The Pretenders tegenover, die uiteraard onze fotoselectie werden, ook al staat Chrissie Hynde er niet zo goed op. 18.10 u. is het en ik vraag me af wie er in zo’n omstandigheden zou kunnen zeggen : “I go to sleep”. Tenzij dan Chrissie zelf, die overigens nog de enige «échte» Pretender is. Maar «stop your sobbing », want is zij het niet waar het eigenlijk om draait?
Stilaan gaan we naar het hoogtepunt toe. Na mooie Chrissie is een ander, selfproclaimed seksidool aan de beurt: Annie Lennox van The Eurythmics. Hopelijk zijn de weergoden (ze zijn nu met vier) haar een beetje welgezind, want anders doet ze in haar rood behaatje ongetwijfeld een driedubbele longontsteking op. Als wij haar zo bezig zien, plegen wij nog wel eens terug te denken aan haar mislukt debuut als Debbie Harry-imitatie bij The Tourists, maar erg lang houden deze sombere gedachten ons niet bezig, want voor nummers als « Sweet dreams are made of this » of « Who’s that girl » gaan zelfs kniesoren als wij voor de bijl. En voor de rode kleur van haar kledij natuurlijk.
Al dat moois was te bewonderen vanaf 20 u., zodat om 22 u. stipt (T/W heeft een goede reputatie op dat gebied) Peter Gabriel voor een zonder twijfel grandioze finale kan zorgen met de lengte van een volledig rockconcert (anderhalf uur). Confraters melden ons dat hij aan een fantastische toernee bezig is, waarbij hij trouwens opzettelijk Feyenoord laat vallen om T/W de exclusiviteit voor de lage landen te geven. Brave mens!
Gewoontegetrouw ligt de toegangsprijs betrekkelijk laag (800 fr in voorverkoop, 950 fr aan de kassa, als er evenwel nog te verkrijgen zullen zijn) als men vergelijkt met een gewoon rockconcert waar men maar één top-act aangeboden krijgt, vooral als men ermee rekening houdt dat de staat niet dient bij te passen (in de vorm van subsidies) wat bij vergelijkbare manifestaties op andere artistieke terreinen wel eens het geval pleegt te zijn. Daar staat dan wel tegenover dat deze laatste vaak in betere omstandigheden plaatsvinden (we mogen er niet aan denken dat de hemelsluizen zouden worden opengedraaid) en dat het programma o.i. in gehalveerde vorm ook reeds o.k. zou zijn. Detailkritiek kan je dat moeilijk noemen, maar doorslaggevend is het ook niet. Herman Schueremans heeft van T/W de belangrijkste rockmanifestatie van het oude continent gemaakt en de glorie die daarvan op de inwoners van dit vaak verketterde land afstraalt, daar wil niet alleen af en toe een cultuurminister iets van meepikken maar ook een werkloze wielrenner of zelfs deze jongen hier.

Referentie
Ronny De Schepper, Rock als business, De Rode Vaan nr.26 van 25 juni 1987

(*) Volgens de verkoopcijfers van 1986 is Polygram de grootste firma (26,6% van de verkoop), gevolgd door RCA/Ariola (21,5%), CBS (14,4 %), WEA (12,1 %) en EMI (10 %).

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.