Het zal morgen al 25 jaar geleden zijn dat Maurits Coppieters (foto Michiel Hendryckx via Wikipedia) de feestrede hield ter gelegenheid van het 25-jarige bestaan van het Masereelfonds. Dat was in de tijd dat linkse progressieven nog Vlaamsgezind waren.
In 1978 vroeg Wouter Vloebergh van het Wase weekblad “De Voorpost” mij om de toenmalige voorman van de Volksunie te gaan interviewen. Nou, “vroeg”… het was eerder een opdracht. Ik weet nog goed dat ik er met grote tegenzin aan begon. Niet alleen had ik helemaal geen interesse in de lokale politiek, bovendien was ik in die tijd nog “politiek correct” en huldigde ik als “linkse” het principe dat men zowat elke bevrijdingsstrijd moest steunen, behalve die van z’n eigen volk, een standpunt dat de linksliberalen (*) ook nu nog altijd aankleven. Als klap op de vuurpijl was de aanleiding voor het interview een beleidsbrief van Coppieters als voorzitter van de Nederlandse Cultuurraad (de voorganger van het Vlaamse parlement) opdat de voertaal van de Tour de France, die dat jaar door Vlaanderen zou passeren, Nederlands zou zijn, een oekaze die me niet alleen koud liet, maar ook nog eens tegen mijn geliefde sport inging. Ik deed het dus enkel maar omdat het een “eer” was deze man te mogen interviewen en Wouter mij daarvoor speciaal had uitgekozen.
Zoveel jaren later liggen de kaarten helemaal anders en kijk ik juist met ontzag op naar de heer Coppieters, precies omdat hij de sociale dimensie van de Vlaamse strijd zo goed kon verwoorden, net zoals Jef Turf dat bij ons op de redactie van De Rode Vaan vanuit de andere richting deed. Ik meen me trouwens te herinneren dat ook Jef een grote achting had voor Maurits Coppieters. Dat was alleszins ook het geval met mijn derde baas in dit verhaal, Norbert De Batselier, maar daar stap ik gemakshalve maar over. Ik ben dus zelf benieuwd wat ik nu, meer dan dertig jaar later, van dat interview ga vinden (ikzelf ben nu even oud als Coppieters, die ik een “éminence grise” vond, toen was).
Maurits Coppieters, Waaslander, VU-voorman en voorzitter van de Nederlandse Cultuurraad, kwam deze dagen in het nationale en internationale nieuws omwille van zijn aanbevelingen aan het adres van de organisatoren van de Ronde van Frankrijk. In het hiernavolgend interview van Voorpost-medewerker Jan Segers met de 58-jarige Nieuwkerkenaar gaat de aandacht uiteraard nar wat men het “Tour-incident” zou kunnen noemen. Maar ook het Septemberdecreet en de niet-toepassing daarvan o.m. in Ternat door een warenhuisketen (die mensen zullen zich voor de arbeidsrechtbank moeten verantwoorden) en de houding van de vakbonden daaromtrent komen ter sprake.
Verder in dit uitgebreide interview met Maurits Coppieters een prognose voor de volgende nationale en Europese verkiezingen (een licht stemmenverlies van de VU bij de nationale verkiezingen lijkt hem niet te vermijden, terwijl de partij op Europees vlak nergens staat) en een standpunt over de Wase ruilverkaveling (“in de huidige fase resoluut neen”). Maurits Coppieters wilde aan ons ook zijn mening kwijt in verband met de kerk in ons land en het groot-neerlandisme, en is van oordeel dat we dringend tot een krachtenbundeling tegen het ABOS moeten komen… (Wouter Vloebergh)
Maurits Coppieters, de in het Waasland wel erg populaire Volksuniesenator, werd geboren op 14 mei 1920 als jongste van zeven kinderen (vier broers, twee zussen) die allen nog in leven zijn. Zijn ouders daarentegen, Romain Coppieters van Lokeren en Maria Pannekoek van Waasmunster, zijn nu reeds bijna twintig jaar overleden. Vader Coppieters was bediende en heeft vooral op twee manieren een stempel gedrukt op z’n nageslacht. Zo was hij gedurende veertig jaar secretaris, en dat als één van de pioniers, van de Bond der Kroostrijke Gezinnen, zoals dat toen nog heette, in Sint-Niklaas. Romain Coppieters was ook een zeer begaafd muzikant en alhoewel zoon Maurits deze gave en interesse “geërfd” heeft, is het uiteraard vooral kleinzoon Lieven die zich hierdoor nu in de kijker heeft gewerkt.
Kleine Maurits liep lagere school bij de Broeders en nadien schakelde hij over naar het Klein-Seminarie waar hij de boezemvriend werd van Anton van Wilderode, die toen – letterlijk – de schoolbank met hem deelde. Ondertussen (1932) was Maurits ook scout geworden bij Christus-Koning en dit zou later heel belangrijk blijken te zijn. Niet alleen heeft Maurits Coppieters hier de hele “hiërarchie” doorlopen, maar tijdens de oorlog zou dàt de oorzaak ervan worden dat hij zich in de ogen van de Duitse bezetter “onpopulair” maakte en alle narigheden die hieruit voortsproten hebben naderhand zeker hun stempel gedrukt op de visie van de volwassen man op naoorlogse problemen als repressie en amnestie. En ongetwijfeld heeft deze visie er dan weer toe geleid dat Maurits Coppieters in 1965 tot de Volksunie is toegetreden.
Maar keren we terug naar de jeugd van de senator. In 1938 had hij zijn retorica achter de rug en dankzij een leenbeurs van de Bond werd hij navette-student (pendelaar) aan de Gentse Rijksuniversiteit. In 1941 behaalde hij daar het diploma van licentiaat in de geschiedenis. Het volgende schooljaar (1942-43) gaf hij les in het Sint-Jozefinstituut in de Ankerstraat (Sint-Niklaas) en alhoewel hij voor 43-44 zijn aanstelling hernieuwd zag, begonnen toen voor hem toch de moeilijkheden. Ik laat hem hierover zelf aan het woord.
M.C.: “Ondertussen werd ik dus door de bezetter bijzonder lastig gevallen voor mijn scoutsactiviteiten: onderzoeken thuis, als ik aan het spreken was voor de leiders, kwamen er altijd Sicherheitsmannen en Feldgendarmes in de zaal zitten, kortom: ik voelde iets aankomen. Normaal moest iedereen naar Duitsland gaan werken, maar door een Duitse verordening zelf werd wie een full-time had in het onderwijs daarvan vrijgesteld. Ik was daar dan ook gerust in: ik had al mijn papieren, volledig in orde, getekend door het bisdom, mar ik word opgeroepen, goedgekeurd en jammer genoeg heb ik dat document vernietigd, en ik werd aangeduid voor een zwaar metaalbedrijf in Potsdam. Ik had reeds mijn ticket en alles, toen ik eens ging ‘fietsen’ met een jongen die ik privéles gaf en wiens schoonouders boeren waren, om eens ’n bezoek te brengen aan die hoeve, en ik ben niet meer teruggekomen. Thuis wisten ze van niets, zo konden ze ook niets zeggen. Dat heeft dan een jaar geduurd.
In die eerste periode is het thuis wel hard geweest: vele invallen van gestapo’s en Sicherheitsdiensten. Men wilde m’n oude vader zo langs ‘vriendschappelijke’ weg doen zeggen waar ik was. Toen dat niet lukte, plaatste men hen op de lijst om weggevoerd te worden. Dit werd dan verijdeld door de oorlogsburgemeester, waarschijnlijk door de tussenkomst van Z.E.H.Bruyninckx, die de scoutspriester was in het Waasland. Mijn ouders heeft men van toen af gerust gelaten, maar ikzelf ben terecht gekomen op de lijst van de ‘gevaarlijke personen’. De laatste weken vóór de bevrijding was ik weer in het Waasland, me steeds op een andere plaats schuilhoudend. En dan komt de bevrijding en krijg ik de schok van mijn leven, als ik zie dat men kaarten van het Onafhankelijkheidsfront verkoopt op de markt in Sint-Niklaas. Men kon dus moedige weerstander worden in september ’44…
Vanaf dat ogenblik heb ik alle verzetsvriendschappen afgebroken. Of nee, niet allemààl, want ik heb later het Verbond voor het Vlaamse Verzet opgericht. Maar ik heb me niet meer bezig gehouden met de Weertand, geen erkenning gevraagd, niets, en ik ben mij beginnen inzetten tégen mijn eigen verzetskringen en pro amnestie vanaf 1949.”
Na de oorlog keerde Maurits Coppieters nog niet onmiddellijk terug in het onderwijs. Hij kwam terecht in een jeugduitgeverij, De Pijl, waar naast hijzelf ook Maria Rosseels debuteerde. Eind ’45 werd hij in het Rijksonderwijs tewerkgesteld. Hier veranderde hij bijna jaarlijks van school, meestal – zoals zeer specifiek in het geval van zijn eerste “job” in het toen erg Franstalige Ronse – omwille van zijn Vlaamsgezinde sympathieën. In Antwerpen had hij zo o.a. de huidige (daarmee bedoel ik uiteraard in 1978) minister van pensioenen, Jos Wijninckx, bij zijn leerlingen.
M.C.: “Hij beweert dat mijn lessen over het arbeidersvraagstuk van hem een socialist hebben gemaakt. Ik geef u dat voor wat het waard is.”
In 1949 brak dan eindelijk eens een rustige periode aan, namelijk in wat men gewoonlijk de Nijverheidsschool van Gent noemt. In 1958 werd hij hier onderdirecteur en dat zou hij blijven tot 1965, het jaar dat hij in de politiek ging.
Ondertussen had Maurits Coppieters in 1954 de Jonge Gezinnenactie opgericht, die dus laer met de Bond voor Kroostrijke Gezinnen fusioneerde tot de Bond van Grote en Jonge Gezinnen.
In 1956 was er dan de stichting van de Vlaamse Volksbeweging met Grammens en later ook Ferdinand De Bondt en Wilfried Martens (“die ik in ’58 opviste in de gezamenlijke strijd tegen de Wereldtentoonstelling”). In 1958 (dan woonde het gezin Coppieters – kort na de oorlog was Maurits immers gehuwd met Maria Van Boven – in Sint-Amandsberg) kreeg hij dan een voorstel van de CVP om in Gent op hun lijst te staan, wat hij weigert.
M.C.: “In ’63 komt Hertoginnedal en komt bij mij de psychologische schok, namelijk dat buitenpolitieke actie, hoe schoon ook, eigenlijk toch geen baat opbrengt, en komt bij mij ook een zeer grote… hoe zou ik het zeggen? Ja, ik denk dat ik best oprecht ben in mijn bewoordingen: een grote afkeer van de CVP, en van alle andere traditionele partijen trouwens. En ik dacht: dat kan zo niet blijven duren. In ’64 bij de gemeenteraadsverkiezingen kom ik dan ook in Sint-Amandsberg op met een lijst Gemeentebelangen en tot mijn grote verbazing haal ik 25% van de stemmen. En dat in een gemeente die gedurende wel honderd jaar steeds bestuurd werd door een absolute CVP-meerderheid. Vanaf dat ogenblik zijn er contacten gekomen met de VU en is men mij komen overhalen voor de parlementsverkiezingen van ’65. Maar dan, tot grote verbazing van velen, niet in Gent, waar ik nochtans een grote aanhang had, maar in het Waasland. Het resultaat kent ge: van 8 of 9% die de VU in ’61 had behaald, trok ik dat percentage op tot 22%, ook wel door de combinatie met Dr.De Paep, die hoge scores haalde voor de senaat.
In de partij zelf dan, ben ik vanaf het eerste ogenblik lid geworden van het partijbestuur. Ik heb dan het Dosfelinstituut opgericht als een soort volkshogeschool of kaderschool, ben bij de oprichting van de cultuurraden fractievoorzitter geworden, in ’76 ondervoorzitter en nu dus voorzitter. Op persoonlijk vlak heb ik steeds grote interesse gehad voor moraaltheologie e.d. en als zodanig heb ik overal in bijna alle parochiezalen voordrachten gehouden, zelfs voor retraitepredikers en in het Groot-Seminarie. Daaraan is een einde gekomen in ’65 toen ik op de lijst van de Volksunie stond, dan werd dat niet meer op prijs gesteld…
En daarmee zou ik toch even erop willen wijzen hoe politiek de kerk in België is. Dat heeft mij zelfs aan de rand van een geloofscrisis gebracht. Ik stel vast dat de katholieke parochiale organisaties, nu nog, ook in dit dorp, totaal verpolitiekt zijn. Daar steiger ik van. Dat is tegen de vrijheid van de kinderen Gods. En toen heb ik eerlijk overwogen om naar een andere godsdienst over te gaan, maar dat is nu voorbij.”
– U bent nu voorzitter van de Vlaamse Cultuurraad…
M.C.: De Nederlandse Cultuurraad.
– U legt daar zoveel nadruk op: zit hier misschien een politieke optie achter?
M.C.: Kijk eens, vroeger in de Kamer waren mijn eerste onbeleefde uitroepen gericht tegen sprekers die het hadden over Vlamingen en Franstaligen. Dan riep ik altijd: ofwel moet ge Waals zeggen en Vlaams of Frans en Nederlands. Bij de grondwetswijziging heeft men de cultuurgemeenschappen Nederlands en Frans genoemd (alleen het Duitse landsgedeelte vormt een uitzondering: daar spreekt men van Duitstalig) en dat is ook bijzonder zinvol te wijzen op het culturele geheel dat de meer territoriale benamingen overschrijdt. Terwijl we integendeel Vlaams en Waals gebruiken, ook weer heel terecht, voor de gewestraden.
– Heeft die term dan misschien ook iets te maken met de vroegere Groot-Nederlandse gedachte?
M.C.: De Groot-Nederlandse gedachte bestaat niet meer, tenzij bij enkele zeer kleine groepen. Heel-Nederlands daarentegen bestaat wél. De laatste tijd heeft dat zelfs een heel grote vlucht genomen. Men moet er immers rekening mee houden dat er vroeger een grote huiver was in politieke kringen in Den Haag dat, wanneer men samenwerkte met “Vlaanderen” er een diplomatiek conflict zou ontstaan met “België”. Vandaar hun uiterste voorzichtigheid, om niet te zeggen soms gebrek aan moed. Nu is die grendel dus gelicht (officieel althans, misschien niet in de mentaliteit van de doorsnee-Hollander): door de grondwetsherziening bestààt Vlaanderen officieel. En hieruit is de mogelijkheid voortgekomen om nu werkelijk op gelijke voet, van parlementaire assemblée tot parlementaire assemblée, te kunnen samenkomen. En er is dus ook een permanente contactcommissie tussen de Staten Generaal en de Nederlandse Cultuurraad. Door de Belgische grondswetsherziening heeft dus het Heel-Nederlandse zijn kans gekregen, maar dan duidelijk door het Groot-Nederlandse af te schrijven, want bij vermenging zou er helemaal niets ontstaan.
En bij een federale staatsstructuur gaan wij ook helemaal geen behoefte hebben aan Grootnederlandisme omdat er bij zo’n structuur veel minder unitaire spanningen zullen ontstaan. De spanning Wallonië-Benelux zal daardoor ook afnemen, want voorlopig speelt men hierbij nog op de oude snaar van vóór 1830 en dat pàkt blijkbaar nog in Wallonië. Maar dat zal vanzelf wegvallen.
– Als voorzitter van de Nederlandse Cultuurraad heeft u onlangs een opgemerkte brief geschreven aan de organisatoren van de Ronde van Frankrijk. Kunt u misschien, heel in het kort, nog even schetsen wat u precies van hen verlangt?
M.C.: Kijk, het zijn een aantal aanbevelingen, een soort “wijzen op”. Ik vraag hen ermee rekening te houden dat zij over Nederlandstalig grondgebied komen, en wel op verschillende vlakken: de publiciteitskaravaan, alle animatie die in de marge van de Tour plaatsgrijpt, de contacten met de overheden en de openbare diensten en tenslotte vraag ik hen – en daar is de woede ook het grootst over – dat op ons grondgebied de organisatorisch prioritaire taal het Nederlands zou zijn.
– Dat is u niet in dank afgenomen door mensen van divers pluimage. Als voorbeeld kan ik misschien de uitzending van Panorama (11/5/1978) citeren, waarin men de draak met u stak n.a.v. de match Liverpool-F.C.Brugge in het Wembleystadion, waarbij de redacteur veinsde verontwaardigd te zijn omdat men daar geen Nederlands sprak.
M.C.: De vergelijking met Wembley is een heel domme vergelijking. De Ronde van Frankrijk komt geregeld buiten de grenzen en vanaf dat ogenblik is dat eigenlijk een beetje een Ronde van Europa. En dan moeten zij die gebruik maken van de hele infrastructuur (de openbare diensten enz.) met die realiteit rekening houden dat wij staan met een Europa waar regio’s zijn, cultuurautonome gebieden, en dat heeft niets te maken met een voetbalwedstrijd die men elders gaat spelen. Waarom gaat men nu zo te keer? Wel, dat is omdat ik getrapt heb in een hoopje, ik zou bijna zeggen een stront, van publicitaire en journalistieke belangensferen.
– In uw brief spreekt u ook over mogelijke “narigheden” die daar anders het gevolg van zouden kunnen zijn. U heeft later verklaard dat dit geen dreigement was, waarom heeft u het dan wel vermeld? Had u geruchten opgevangen dat extreemrechtse bewegingen als VMO e.d. iets in die zin zouden proberen?
M.C.: Eigenlijke acties niet, maar ik had bij vroegere passages van de Tour negatieve reacties opgevangen, zelfs van sommige deelnemers aan de publiciteitskaravaan, sommige besturen en sommige mensen belast met de ordedienst, die het nogal kras vonden dat het Frans op zo’n manier werd opgedrongen. Ten andere, de meest woedende reacties komen van “Les Sports”, die in mijn ogen berucht zijn om heel dat publiciteits- en animatiegedoe in een ijzeren greep te houden ten nadele van eigen publiciteitsmensen. Ik begin nu ook hulp te krijgen van mensen die vinden dat ik gelijk heb en ik heb reeds in mijn bezit een vonnis van een rechtbank tegen die kereltjes…
– Sommige kringen hebben het ook willen verklaren als een tegemoetkoming aan de afgescheurde partijen VNP en VVP (**) en als een poging om de aandacht van de discussie rond het Egmontpact af te wenden…
M.C.: Ik kijk niet naar de VNP of de VVP, die liggen volkomen buiten mijn gezichtsveld. Het heeft niets te maken met een of ander maneuver, het is een onderdeel van een jaarplan dat ik heb laten aanvoelen in mijn openingsrede voor de huidige zittijd van de Cultuurraad, waar ik twee grote actieterreinen heb: het ene is de internationale betrekkingen en het andere is het niet toepassen van het fameuze Septemberdecreet over het taalgebruik in het bedrijfsleven. Van het eerste heb ik onmiddellijk toen ik voorzitter werd gezegd: kijk eens, die internationale betrekkingen die horen ons toe, maar daar gebeurt nog niets ernstigs. Toen heb ik o.m. het probleem gesteld van onze aanwezigheid in het buitenland als cultuurgemeenschap en zeer scherp ook het probleem van de ontwikkelingssamenwerking, wat men mij ook niet in dank heeft afgenomen, maar nu is het toch overgenomen door de CVP! Einde juni zal in dit verband trouwens een rapport van om en bij de 40, 50 blz. gepubliceerd worden met daarin een bundeling van klachten tegen het ABOS (Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking). Dus ik bemoei mij zeer sterk met onze internationale aanwezigheid en het gelaat dat wij daar hebben.
Mijn laatste brief was trouwens niet die naar de organisatoren van de Ronde van Frankrijk, maar wel naar het internationale congres van joden en christenen in Wenen met als thema het herrijzende fascisme. Een van die rapporten daar herhaalde, zoals het steevast gebeurt o.m. in joodse en verzetsuitgaven, dat in Vlaanderen amnestie te maken had met naziverering e.d. Dan heb ik een rapport samengesteld in het Engels om de opgang van de Vlamingen te schetsen en de hele verwarring die ontstaan is i.v.m. amnestie en dergelijke te relativeren en de scheve voorstellingen recht te trekken. Dat zijn dus allemaal initiatieven op het internationale vlak in mijn jaarplan had voorzien.
Wat het Septemberdecreet betreft, dat niet toegepast wordt in de Vlaamse periferie rond Brussel en waarbij ik dus de grootste warenhuisketen van België voor de arbeidsrechtbank breng, namelijk GB-BM-Inno-Prisunic, met een dossier van taalklachten over Ternat. In het raam van deze actie bezoek ik al de grote vakbondsleiders, om hen te wijzen op het feit dat dit taaldecreet een sociaal decreet is dat te maken heeft met promotie, met democratie, met inspraak, met waardigheid. Waarbij ik mijn verbazing uitdruk dat de klachten over die bedrijven niet van de vakbondsleiding komen, maar van onderaan, van de kleine man die het dan maar zelf moet durven. En eigenlijk zou men daar van vakbondszijde moeten tegen ageren.
Om u één voorbeeld te geven: in zo van die randgebieden, maar op volledig Vlaams grondgebied, bestaan sommige ondernemingsraden, sommige comités voor veiligheid en hygiëne volledig uit Franstalige kandidaten. Eigenlijk zijn die dan allemaal nietig, ik zou dat ook allemaal kunnen aanklagen, maar ik volg een heel andere weg. Ik heb reeds de heer Houthuys (ACV) ontmoet in een zeer positief gesprek, ik ontmoet volgende week de heer Colle, de voorzitter van de liberale vakbonden, en ik heb alleen tot mijn spijt nog geen antwoord op mijn vragen om ontvangen te worden van de heer Debunne (ABVV), maar na het gesprek met Colle ga ik Debunne een rappel sturen. Ge ziet, die brief van de Ronde van Frankrijk is niet een uitglippertje tussen de vele, maar is welbewust op zijn plaats, internationaal-sociaal.
D.V.P.: Ik zou nog even willen terugkeren op het afscheuren van VNP en VVP: zijn er nog andere redenen aanwijsbaar die tot die scheuring hebben geleid, dan de meningsverschillen over het Egmontpact, m.a.w. was het Egmontpact niet slechts een aanleiding?
M.C.: Het is niet enkel een afscheuring: bij deze partijen zitten ook vele mensen die reeds vroeger van ons afscheid hadden genomen. Eerst en vooral moet ik nuanceren tussen de VNP en de VVP. Bij de VNP vinden we mensen terug die al jaren zochten om de VU de rug toe te keren en dat heeft niets met de Vlaamse Beweging te maken. Dat is louter om uiterst-rechtse motieven. Ik hecht daar weinig waarde aan en als u ’t mij vraagt: ik verheug er mij om. Men kan geen twee meesters dienen: terzelfdertijd een sociaal-democratisch programma met vooruitgeschoven sociale stellingen, met verdraagzaamheid, met het zoeken naar oplossingen voor gastarbeiders, met een positieve aanvaarding voor vakbonden, dan kan men niet terzelfdertijd op de vakbonden schelden, de gastarbeiders van de straat willen, al wat rood is uit de wereld bannen, dat kan niet en dus voor de VNP verheug ik mij dat eindelijk enkele mensen duidelijk geworden zijn en niet doen alsof zij Vlaams-nationalisten zijn. Zij zijn een uiterst-rechtse partij, waarvan akte, ik spreek mij daar niet over uit.
De VVP van Lode Claes is iets gans anders. Dat is eerst en vooral een persoonlijke wraak van mijn vriend Claes die ons nooit vergeven heeft dat zijn Egmontplan (met, mag ik het nog eens herhalen, taalreferendum in de randgemeenten!) dat hij daarvoor op z’n kop gekregen heeft van de hele partijraad en dat dit plan scherp door de VU is afgewezen. En daar zit iets anders achter – en ook dat heb ik niet te beoordelen maar enkel vast te stellen: dat is namelijk een liberale partij, veel ouder liberaal dan de PVV. En daarheen zijn een aantal van onze bezittende VU’ers naartoe gegaan. Staat helemaal in de denkrichting “centrum”. Ik denk wel, als u het beschouwt als een “weggaan van”, dat de VVP eerder een afscheuring is dan de VNP, die ik beschouw als een partij waarvan ik de denkbeelden al die jaren van als ik in de politiek kwam, gewaar ben geworden en dezelfde schrijvers schrijven nu dezelfde anti)artiekele die ze ook schreven vóór het Egmontpact. Zij waren voor ons niet milder daarvóór. Dus voor hen is het Egmontpact een aanleiding.
– Een aantal voormalige VU-kiezers zullen desondanks bij de volgende verkiezingen wellciht nu hun stem uitbrengen op één van die twee partijen…
M.C.: Ik ben geen profeet, maar voor het Waasland zou ik toch kunnen zeggen dat de meer dan 20% stemmen die wij gehaald hebben niet komen van deze mensen. Ik heb mijn 17.000 voorkeurstemmen nooit gehad van de mensen die nu VNP zijn, wel integendeel! Die hebben hier in het Waasland Nelly Maes en mij steeds bestreden.
’n Licht stemmenverlies zal natuurlijk onvermijdelijk zijn, al waren het er maar honderd. Mijns inziens zal veel afhangen van het tijdstip en de aard van de verkiezingen. Zal dat zijn na een rustig verloop van deze legislatuur? Zullen ondertussen Egmont en Stuyvenberg uitgevoerd zijn? Zullen sommige inbrengpunten van de VU dan al duidelijker gerealiseerd zijn?
Indien deze verkiezingen op een lange termijn liggen, laten we zeggen over twee of drie jaar, dan weet ik niet of er nog stemmenverlies zal zijn. Trouwens, zullen VNP en VVP een gemeenschappelijk programma hebben of niet?
Natuurlijk, indien er nù verkiezingen zouden plaatsgrijpen dan geloof ik dat het gezond verstand zelf zegt dat bij de huidige atmosfeer van verwarring wij stemmenverlies zouden lijden en dat dat misschien niet zou gaan naar VNP of VVP maar naar de traditionele partijen vanwege de algemeen Vlaamsgezinden die de laatste tijd toch voor ons stemden, maar nu, gezien het droeve beeld dat de Vlaamse strijd op dit moment biedt, misschien terug zouden kunnen grijpen naar CVP, PVV of zelfs BSP. Dit wat de nationale verkiezingen betreft.
Een heel ander probleem zijn de Europese verkiezingen. Daar is het zeker dat grote partijen het voordeel hebben van een grote Europese vorming. Wij kunnen misschien enkel een kartel vormen met enkele kleinere nationalistische partijen zoals in Wales en Schotland en dan nog, want b.v. de Zuid-Tirolers zijn naar de heer Strauss gegaan. Men moet dit trouwens als volgt zien: zelfs met dat kartel zouden wij wellicht niet groot genoeg zijn voor een fractie, dus geen enkel lid in het bureau van het Europees parlement, dan moet u goed begrijpen dat al die nationalisten een beetje zitten uitkijken of zij niet, blijvende wie zij zijn, toch zo in een fractie van een grotere partij zouden proberen te geraken en zo in het bureau.
D.V.P.: Het verwondert mij enigszins dat u geen opening naar Nederland in het vooruitzicht stelt. Ik neem aan dat u er geen prijs op stelt om met de Nederlandse (extreem-rechtse) Volksunie te worden vereenzelvigd, maar er is misschien toch nog wel een andere mogelijkheid?
M.C.: Oh, dat was ik nog vergeten te vermelden: op ons congres van 20 en 21 mei, zullen naast afvaardigingen van die Schotse en Welshe nationalisten ook vertegenwoordigers zijn van PPR en D’66. Onze grote teleurstelling is trouwens de achteruitgang geweest van de PPR bij de jongste verkiezingen in Nederland, de enige partij waarmee wij op dat punt enigszins geavanceerd waren.
D.V.P.: Een laatste ‘politieke’ vraag: in ons blad is een lezersbrief verschenen waarin de ‘inconsequente’ houding van de VU aangeklaagd wordt wat de ruilverkaveling betreft. Uw partij zou in de ene gemeente voor en in de andere weer tegen
zijn…
M.C.: Voor mij geldt alleen de arrondissementele stellingname: uitstel, zeer grote ernstige bezwaren, namelijk het niet-passende van ’t landschap en de bestaande grondverdeling voor ruilverkaveling. Dus zeker niet in deze fase het Waasland reeds betrekken bij de ruilverkaveling.
Deze stellingname is openbaar en totaal ondubbelzinnig en als zodanig reeds herhaaldelijk verdedigd door Nelly Maes in menige vrije tribune. Een zaak met zovele vraagtekens, zoals de kleine omvang van de akkers, de kleine stukjes bouwgrond die er reeds tussenzitten, de effeningswerken waarvan men in Vlaanderen bewijzen heeft dat ze woestijnachtige gevolgen hebben: neen, in ieder geval zeker niet in deze fase.
Het is natuurlijk wel mogelijk dat een of ander gemeenteraadslid zich hierover anders heeft uitgelaten, daar durf ik mij niet over uitspreken, maar het arrondissement is tegen het nu inzetten van de ruilverkaveling.
– Tot slot ter afronding even een ander klavier bespelen, om dan maar meteen een uitdrukking te gebruiken die reeds in mijn vraag past: alle drie uw kinderen zijn erg actief op het gebied van de muziek. Annemie uiteraard bij Omroep Brabant. Kris misschien minder, maar die was vroeger toch lid van de kabaretgroep Napkin. En last but not least Lieven, die de laatste tijd wel erg in de belangstelling staat. En het is precies omwille van enkele uitlatingen van deze laatste dat ik mij de vraag stel of u daarover enigszins ontgoocheld bent. Of u misschien niet liever had gehad dat ze ook een politieke carrière hadden gekozen. Lieven verklaart namelijk in bijna elk interview dat hij de naam van zijn vader liever niet ter sprake brengt (vandaar het gebruik van louter zijn voornaam), maar misschien is ook het omgekeerde het geval?
M.C.: Zeker niet. Dat muzikale is zoals reeds gezegd een familietrek. Mijn vader was de chef van de Harmonie Excelsior en gedurende een halve eeuw leraar notenleer en fluit in de muziekschool. Ikzelf was in mijn jeugd sopraansolo van het knapenkoor van Sint-Niklaas. In het begin van de jaren dertig heb ik nog voor de radio en de koningin en zo gezongen. Later was ik ook betrokken in het eerste scouts-jazzorkest. En toen de kinderen nog klein waren, zongen wij meerstemmig in hospitalen en zelfs op huwelijksmissen. Lieven was bij zijn eerste optreden nog maar drie jaar, maar daaraan is een einde gekomen toen de oudsten zo’n twaalf jaar waren.
Wat mijn houding tegenover hun carrière aangaat, dat is de meest liberale die men zich kan inbeelden. Ik heb nooit enige drukking uitgeoefend. Alleen zei ik dat wat ze ook deden, ze het verantwoord moesten doen. Maar als Lieven zijn plaat in Amsterdam ging voorstellen, dan was ik daarbij. En de eerste uitvoering van zijn kindermusical (“Help, ik win ’n miljoen”), ik was erbij. En zijn allereerste optreden in de Zwarte Zaal in Gent, kortom er is zeker geen sprake van ontgoocheling, integendeel zou ik zeggen: van Lieven ben ik op dat gebied een trotse vader. Dat hij mijn naam niet wil gebruiken (Annemie heeft dat ook) dat is eenvoudig omdat men de wansmakelijke gewoonte heeft zo te zeggen: ah ja, we zullen wel naar u eens kijken omdat uw vader ook ergens bestaat! En ze hebben daar zo’n afkeer van dat ze me zelfs verbieden ook maar wat voor hen te doen. Ze zouden het mij erg kwalijk nemen als ik zou zeggen: zou je Lieven niet eens laten zingen of zou dat geen programma zijn voor Annemie? Dat zouden ze mij niet vergeven. En dat is waarschijnlijk de reden van het wegvallen van mijn naam, maar dat heeft niets te maken met een breuk in de familie of zo.
Integendeel, de banden zijn veel inniger geworden naarmate zij ouder werden en de contestatietijd achter de rug hadden. En zij hebben zeker ook geen politieke ambities: Annemie is een kind van de jaren zestig, de grote contestatie, rechtvaardigheid, honger in de wereld, terwijl Lieven daarentegen een typische vertegenwoordiger van de soft generation is: weemoed, zachtheid, volstrekt buiten de strijdsfeer. Als men tegen hem zou zeggen, maak eens een Vlaams strijdlied over Brussel — zoals Jef Elbers dat zo goed kan — dan zou hij dat niet kunnen.
Bron
Jan Segers, Maurits Coppieters: “De Tour-brief kadert binnen mijn hele beleidsvisie”, De Voorpost, 19 mei 1978.
(*) Ik noem hen zo omdat zij zichzelf links noemen, maar eigenlijk zijn zij liberalen. Zij hebben principes die nog het dichtst aanleunen bij de hippiementaliteit van de sixties: vrijheid, blijheid en laissez faire, laissez aller. Terwijl de echte linksen natuurlijk communisten zijn en communistische regimes zijn, of men dat nu graag heeft of niet, tot nader order nog altijd dictaturen. De dictatuur van het proletariaat weet je wel, maar daar vegen die mannen al lang hun gat mee af. (Ze hebben trouwens meestal een lap grond gekocht in het zuiden van Frankrijk, van waaruit ze dan decreteren hoe het hier in Vlaanderen moet “marcheren”.)
(**) Die zouden later samensmelten in het Vlaams Blok, nu Vlaams Belang.
Ik zoek Jef Turf te contacteren voor een publicatie, maar ik vind hem niet. Kunt u mij verder helpen?
LikeLike
Het is helaas ook voor mij reeds tamelijk lang geleden dat ik nog contact heb gehad met Jef (de laatste keren was dat trouwens altijd gewoon als ik hem ergens tegenkwam in Gent: op de 1 mei-stoet, op de boekenmarkt enz.).
LikeLike