Jo Decaluwe heeft zich met zijn éénmanstoneel met werk van Cyriel Buysse in de loop der jaren een heel sterke reputatie opgebouwd. Sinds 1983 speelt hij DE RAADSHEEREN VAN NEVELE, een blijspel gemaakt naar de ‘Verslagen over den gemeenteraad van Nevele anno 1885-86’ van de hand van de jonge Cyriel Buysse. Op satirische wijze beschreef hij de gang van zaken in de gemeenteraad en zette er zowat iedereen mee te kijk. Grote hilariteit bij de inwoners van Nevele, die wát graag spot en satire lozen over mijnheer de baron, de burgemeester, de schepenen, de notaris en vele andere volkse figuren die rond de raadstafel ruzie maakten en aan het eind toch gedwee JA knikten… met knikkers.
De tweede Buysse-voorstelling van Decaluwe was “Typen” in november 1989. Vier verhalen uit de bundels “Kerels” en “Typen”. Eerst is er “Huwelijksaanzoek”, daarna “De houten pijp” en “Nonkelken”, om te eindigen met het fameuze “Toatjespap”.
Enkele jaren later volgde dan “Och, hiere God toch”, het rijke Roomse leven, gezien door de bril van een bijzonder humoristische en milde Cyriel Buysse. Profane Guust is een leuke en ondeugende man die zalig sterft… Mevrouw Misere met haar prachtige perenboom komt over als een verrassend mirakel… Verder horen we hoe Filemon, de goochelaar, toch in de hemel geraakt en als de engel Gabriël terugkomt wordt alles weer goed…

GOESTE is dan de vierde theaterproductie van Jo Decaluwe naar het werk van Cyriel Buysse. De voorstelling omvat vier verhalen. In het eerste verhaal krijgt de paardenknecht een onvoorzien grote erfenis, maar, och arme, hij verspeelt deze binnen de kortste tijd aan eten, drinken en ja, vrouwen. Het tweede verhaal vertelt de lotgevallen van Alowies wiens ogen alsmaar slechter worden zodat hij als metsersknaap niet langer op hoge ladders zal kunnen klimmen en dus niet meer zal kunnen werken. Ondanks het verbod van zijn dokter blijft hij toch maar “dreupels” drinken. Petrus in het derde verhaal is drie dagen lang noch bij dag, noch bij nacht naar huis gekomen en wordt over die duistere afwezigheid de biecht afgenomen door de onderpastoor. Hij moet biechten over vrouwen met korte rokskes en “koten” met rood fluweel en veel spiegels. Het laatste en kortste verhaal vertelt hoe Buysse zelf een nachtmerrie krijgt van te veel goeste naar eten en drinken.
Rond die tijd verscheen ook de 26ste aflevering van de Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap (*) en er zat zowaar een prettige verrassing bij: een cahier over de “vreemde vriendschap” tussen Cyriel Buysse en Louis Couperus. Dit cahier werd door prof.em.Anne Marie Musschoot, de voorzitster van het Cyriel Buysse Genootschap, geschreven in opdracht van het Louis Couperus Genootschap, dat gastheer speelde voor de vrienden van Cyriel Buysse in september 2008.
Een ander direct resultaat van deze uitstap naar Den Haag is de bijdrage van Jan Hoeckman in de “Mededelingen” over het huis waar de Buysses woonden. Dat was in de mij welbekende Laan van Meerdervoort, op het nummer elf, bijna op de hoek met de Anna Paulownastraat. Jammer dat ik dit niet wist in de periode dat ik vaak Den Haag bezocht, ja zelfs één keer heb gelogeerd in een hotel in die laan. Zo vraag ik me af of Cyriel ook fondue gegeten zou hebben in de Drie Konijntjes, of bestond dat nog niet in die tijd? (En dan bedoel ik: fondue, want aangezien vóór Buysse nog ene Elisabeth van Konijnenburg in het huis heeft gewoond, zou het mij niet verbazen dat de naam van het restaurant een knipoog in die richting is.) Misschien had een gedenkplaat tegen de gevel mijn aandacht kunnen trekken, maar die is er niet, al heeft het Genootschap de hoop nog niet opgegeven om die ooit eens te laten aanbrengen.
Dwarsligger is het Van Gogh Museum dat op dit moment eigenaar is van het pand omwille van het daarnaast gelegen Museum Mesdag, waarmee nr.11 één geheel vormt. In nr.9 woonde immers kunstschilder Hendrik Willem Mesdag van het fameuze “Panorama Mesdag” (het is dus een gelijkaardige problematiek als die in Londen over het Haendelhuis). Opmerkelijk is trouwens dat ook in nr.11 muurschilderingen van Mesdag zijn weer te vinden, maar dat iemand die doodleuk heeft laten overschilderen. Het is tot nu toe nog altijd niet duidelijk of dit op last van Cyriel Buysse is gebeurd. Buysse zelf is in het bezit gekomen van het huis via zijn huwelijk met Nelly Dyserinck (**), wier eerste man (Tromp) de woning had aangekocht.
De aanhalingstekens rond “vreemde” in de titel van het cahier zorgen bij sommige mensen blijkbaar voor een aantal misverstanden. Die hebben dan vooral te maken met het “androgyne” karakter van Louis Couperus, zoals prof.Musschoot het formuleert (o.a. p.6). De typering “homoseksueel” wordt nergens gebruikt, wat ongetwijfeld te maken heeft met het feit dat dit cahier eigenlijk op de eerste plaats voor het Couperus Genootschap is bedoeld, een Genootschap dat ooit tot stand is gekomen onder impuls van de weduwe van Louis Couperus en het spreekt dus vanzelf dat de “outing” die men op verscheidene andere plaatsen kan vinden (o.a. ook op mijn blog) hier gewoon niet ter sprake komt.
Maar goed, het “androgyne” karakter van Couperus, die zichzelf “Loulou” noemde (p.16, 48), contrasteert hoe dan ook met de reputatie van Cyriel Buysse als “homme à femmes” (p.6). Ik vind dat de tegenstelling vooral goed wordt weergegeven in een anekdote die in de Couperus-biografie van Albert Vogel wordt verhaald. Op een bepaalde dag loopt Couperus met zijn wandelstok te flaneren op het Voorhout en hij wordt ingehaald door de flink doorstappende Buysse, die hem uitbundig op de rug klopt met de uitroep: “Dag beste kerel!” Waarop Couperus gekwetst repliceert: “Cyriel, ik bèn geen kerel en je doet me pijn!”
Ik vind dit vooral zo grappig, omdat ik hetzelfde ooit eens heb voorgehad met de in Gent en omstreken legendarische Jantje Dekkers. Met dit verschil dat na mijn uitbundige begroeting Jantje zich fluks omdraaide en mij een stomp in mijn maag gaf. Maar ja, Jantje was dan ook niet “androgyn”, hé!
En om nog een andere “annekedote” te vertellen, zoals Louis Paul Boon dat zo graag heeft: op een carnaval heeft Couperus eens een uur met zijn vrouw gepraat zonder te weten dat zij het was (p.45). Tegelijk kwam Couperus’ “androgyne” karakter hem hier dan wel goed van pas, want anders had hij misschien wel getracht deze “onbekende” dame te versieren!
Ogenschijnlijk zijn ook de literaire werken van Buysse en Couperus evenzeer aan elkaar tegengesteld als hun viriele eigenschappen, maar prof.Musschoot wijst er terecht op dat “Eline Vere” evenzeer een naturalistisch werk is als “Het recht van de sterkste” (p.33), waarbij ze zich vooral op de prominente aanwezigheid van de noodlotsidee baseert (p.6). Het is zelfs zo dat ook Buysse over “gekwelde, hypernerveuze vrouwelijke hoofdpersonages” (p.33) schreef, zoals dat in Nederland nogal populair was (buiten “Eline Vere” worden ook nog “Een liefde” van Lodewijk Van Deyssel, “Juffrouw Lina” van Marcellus Emants en “Van de koele meren des doods” van Frederik Van Eeden genoemd), maar dat deze werken eerder tot zijn “romantisch” oeuvre behoren.
En tenslotte, de grootste band tussen beide schrijvers is uiteraard het literaire tijdschrift Groot-Nederland, waarvan zij allebei tot aan hun dood het uithangbord zijn geweest (al was de echte drijvende kracht – hij kon zichzelf zelfs een maandloon uitkeren, stel je voor! – Willem Gerard van Nouhuys).
Heel terloops wordt ook een onderwerp aangeraakt dat mij nauw aan het hart ligt. Ik vind het namelijk uiterst vreemd dat in het werk van Cyriel Buysse geen enkele referentie is te vinden naar het wielrennen. Terwijl andere sporten wél aan bod komen bij Buysse, die daarin immers zeer geïnteresseerd was. Vreemd dus, ook al omdat onze beste renners uit die periode ook Buysse heetten (weliswaar geen familie, want eigenlijk was hun naam “Buyze”, maar in die tijd stak dat blijkbaar allemaal niet zo nauw). Er was er zelfs één bij (toegegeven, een van de mindere goden) die eveneens Cyriel Buysse (1896-1994) heette! (Ik heb hierover zelfs een interessante discussie gestart op Wielerarchieven.)
Welnu, alweer een andere anekdote geeft misschien toch een aanzet in die richting. Op een bepaald moment beslist Louis Couperus immers een secretaris in dienst te nemen omdat hij dit aan zijn status verplicht is. Maar die secretaris moet dan wel aan een aantal eisen voldoen. Zo mag hij niet te pessimistisch zijn, dan moet hij zich maar aanbieden “bij mijn collega Marcellus Emants,” aldus Couperus (p.30). Maar hij mag ook geen “sport-secretaris” zijn. Als hij wil “fietsen en tuffen” moet hij zich maar aanmelden bij “mijn collega Cyriel Buysse” (p.30). Nu weet ik wel dat “fietsen” (laat staan “tuffen”!) nog niet noodzakelijk betekent “wielrennen” of zelfs niet “aan wielertoerisme doen” (zoals o.a. Lev Tolstoï, Edward Elgar en de ongelukkige Ernest Chausson wél deden), maar zou Cyriel nooit eens een sprintje geplaatst hebben om dan een voorligger joviaal op de rug te tikken met de uitroep “Dag beste kerel!”? :-)
Veel over deze vriendschap kan men ook terugvinden in “Het leven, niets dan het leven”, de biografie van Cyriel Buysse (1859-1932), zoals die in 2007 tot stand kwam na twaalf jaar noeste arbeid van Joris van Parys (°1944), die eerder reeds de Gouden Uil had gekregen voor zijn Masereel-biografie. Nadien is deze biografie bekroond met de prestigieuze ABN AMRO Bank Prijs voor Non-Fictie, goed voor 12.500 euro. Ook in dit nummer staat er een bijdrage van Joris van Parys over de (niet zo vreemde) vriendschap tussen de zestiger Cyriel Buysse en de 36-jarige weduwe Daisy van Riemsdijk. Maar wat mij er het meeste ontroerde was dat deze bijdrage “in vriendschap” is opgedragen aan niemand minder dan Yoke Massa.
Prof.Musschoot heeft (naast haar gebruikelijke “Kroniek”) nog een andere bijdrage geschreven voor deze Mededelingen. Het gaat over de roman (later bewerkt tot een toneelstuk) “Levensleer” die Cyriel Buysse samen met zijn tante Virginie Loveling heeft geschreven. De aanleiding is dat het manuscript hiervan kort daarvóór werd overgedragen aan het Genootschap en nu is men dus in staat om op basis van het handschrift ieders bijdrage te identificeren. Een erg technische bijdrage waarop ik normaal gesproken niet de aandacht zou vestigen, ware het niet dat de roman oorspronkelijk onder een pseudoniem is verschenen, namelijk Louis Bonheyden, en in haar inleiding heeft prof.Musschoot het dan ook over het gebruik van mannelijke pseudoniemen door vrouwelijke auteurs, een problematiek die ook mij interesseert. En wat lees ik hier dan (p.158)? Prof.Musschoot citeert “Het veld der verbeelding. Vrijzinnige vrouwen in Vlaamse literaire en algemeen-culturele tijdschriften” van Liselotte Vandenbussche (Gent, KANTL, 2008) en voegt daaraan toe: “Ook uit andere studies blijkt dat de keuze voor een mannelijk pseudoniem in de 19de eeuw ongewoon was. De meeste schrijfsters beklemtoonden juist hun vrouwelijkheid en kozen voor een neutraal of duidelijk vrouwelijk pseudoniem, of publiceerden onder initialen of een voornaam, waarmee ze probeerden zo weinig mogelijk op te vallen. Bescheidenheid en zelfverkleining was hierbij een evidente opstelling.” (vetjes van mij)
Ronny De Schepper
(*) De “Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap” (ook vroegere nummers) kan men verkrijgen door storting van 20 euro op rekeningnummer 290-0019692-22 van het Cyriel Buysse Genootschap, Bromeliastraat 28, 9040 Sint-Amandsberg. Om lid te worden van het Genootschap betaalt men zelfs slechts 15 euro en dan krijgt men de Mededelingen gratis toegestuurd. Alle correspondentie en bestellingen dienen te worden gericht aan het Cyriel Buysse Genootschap, p/a Vakgroep Nederlandse literatuur, Blandijnberg 2, 9000 Gent.
(**) Was zij de dochter van Hendrik Dyserinck, de minister van Marine, die op zijn beurt de opvolger was van Frederik Cornelis Tromp, die dan de broer van haar man zou zijn geweest?
Referentie
Karel Van Keymeulen, Sobere Decaluwe zet “Typen” neer, De Gentenaar s.d.
Interessante info, Ronny !
Die tentoonstelling ga ik zeker bekijken. Voor het colloquium zal ik moeten passen, vrees ik…
Groet, Fons
LikeGeliked door 1 persoon
Beste Ronny,
hartelijk dank voor de reclame!
Ik beloon je met een primeur: ik kreeg een paar dagen geleden het bericht dat het hele verzameld werk van Buysse zal worden opgenomen in de dbnl (digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren). Goed hé?
Hartelijke groet,
Mieke
LikeGeliked door 1 persoon
Graag gedaan, Mieke, en ik zal in de toekomst uiteraard ook aandacht blijven besteden aan de werkzaamheden van het Genootschap. (En in de mate van het mogelijke zal ik ook af en toe dergelijke activiteiten bijwonen, dat is beloofd!)
LikeLike