“Het loont natuurlijk altijd de moeite om mensen als Jorge Semprun (schrijver) en Yves Montand (acteur en zanger) aan het woord te horen. Dus geen bezwaar tegen hun optreden in De vijfde windstreek-aflevering (31-3-82) die een portret van deze in het Frans schrijvende Spaanse auteur bracht. Wij kunnen gerust luisteren naar het betoog van mensen die eens lid waren van een KP en daar nadien van weggingen. Wanneer evenwel deze evolutie op een zo emotievolle en anti-KP manier verteld wordt als Y.M. dat in zijn begeleidend commentaar meende te moeten doen (hij heeft de jongste jaren een brevet genomen op soortgelijke aanpak) dan begint men echter wel enigszins te twijfelen aan de sereniteit van zulk een portret. En wanneer interviewer Piet Piryns — tussen enkele trekjes aan de sigaret — ook nog in die richting duwt, worden de vraagtekens nog groter. Ja, op het grote Semprun-interview wachten wij nog steeds…”

Aldus Lode De Pooter in De Rode Vaan nr.15 van 1982 en, nee, het grote Semprun-interview kan ik hier helaas niet presenteren, de man is overigens reeds in 2011 gestorven, maar ik ga me wel begeven aan wat ik aanneem zijn bekendste roman te zijn, namelijk “Netsjajev is terug” uit 1987.

Jorge Semprún Maura werd in 1923 geboren in een welgesteld links-liberaal gezin in Madrid. Hij was de vierde van zeven kinderen van Susana Maura Gamazo, een dochter van de conservatieve voorman Antonio Maura, en van José María Semprún Gurrea, een advocaat en hoogleraar in de rechten, die verder onder meer gouverneur van de Spaanse provincie Toledo was. Na het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog ging de familie Semprún in ballingschap, aanvankelijk in een dorp in de buurt van het Franse Lourdes en daarna in Den Haag, waar Semprúns vader ambassadeur van de Spaanse republiek werd. Na de overwinning van het Franco-regime in 1939 en de daaropvolgende sluiting van de Spaans-republikeinse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland verhuisde het gezin naar Parijs. Semprún volgde daar het Gymnasium Henri IV en ging vervolgens aan de Sorbonne filosofie studeren. Vrijwel al zijn werk zou hij trouwens in het Frans schrijven.

Na de Slag om Frankrijk en de daaropvolgende bezetting van dat land door Nazi-Duitsland trad Semprún in 1941 toe tot de Francs-Tireurs et Partisans, een communistische verzetsgroep binnen de Franse Résistance. Een jaar later werd hij lid van de Partido Comunista de España (PCE), de Spaanse Communistische Partij. In 1943 werd hij door de Gestapo gearresteerd. Hierdoor raakte hij stateloos: omdat hij voor zijn gevangenneming in ballingschap had geleefd, werd hij door het Franco-regime niet als Spaans staatsburger erkend. Na gefolterd en verhoord te zijn in de gevangenis van Auxerre werd hij gedeporteerd naar het concentratiekamp Buchenwald. Hier werd Semprún tewerkgesteld bij de Arbeitsstatistik en raakte hij betrokken bij het toen al door communisten opgebouwde kampverzet, onder meer bij het organiseren van culturele activiteiten voor andere Spaanse gevangenen.

Na de oorlog keerde Semprún naar Parijs terug en werd hij actief binnen de PCE. Tot 1952 werkte hij als vertaler bij de UNESCO. Van 1953 tot 1962 was hij een belangrijke coördinator van de clandestiene activiteiten tegen het Franco-regime van deze toentertijd in Spanje verboden partij. Hij verbleef daarvoor (onder schuilnamen als Federico Sanchez en Juan Larrea) verschillende keren illegaal in dat land. In 1954 werd Semprún lid van het Comité Central van de PCE. Twee jaar later trad hij toe tot het Comité ejecutivo, het politbureau van die partij.

Semprúns eerste boek, dat werd gepubliceerd in 1963, was Le Grand Voyage (De grote reis), waarin hij zijn verblijf in Buchenwald beschreef, aangevuld met fictieve elementen. Hij deed dit aan de hand van zijn herinneringen aan de lange treinreis naar en de aankomst in het kamp, die hij echter afwisselde met flashbacks naar zijn ervaringen in het Franse verzet en beschrijvingen van het kampleven en gebeurtenissen na zijn bevrijding uit Buchenwald. In 1964 kreeg Semprún voor dit boek de Prix Formentor. Datzelfde jaar werd hij na conflicten tussen stalinistische en minder dogmatische PCE-aanhangers vanwege “verschillen van inzicht over de partijkoers” uit de PCE gezet. Semprún had toen zijn vertrouwen in het communisme reeds verloren.

Tussen 1966 en 1997 schreef Semprún verder een veertiental filmscenario’s, onder meer voor La guerre est finie (1966) van Alain Resnais en de politieke thriller Z (1969) van Costa-Gavras.

Na de democratisering van Spanje in 1978 keerde Semprún naar zijn vaderland terug en nam hij de Spaanse nationaliteit weer aan. In 1980 verscheen Semprúns Quel beau dimanche! (Wat een mooie zondag!), opnieuw een gefictionaliseerde vertelling over het leven in Buchenwald en de tijd daarna. Hij beschreef hierin van uur tot uur één dag van zijn verblijf in het kamp, maar wisselde dat hier eveneens af met verhalen over gebeurtenissen voorafgaand en volgend op die ene dag. Semprún leverde daarbij kritiek op zowel het communisme als het fascisme. Hij werd tot het schrijven van dit boek mede geïnspireerd door Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj (1962), een novelle waarin Aleksandr Solzjenitsyn een dag in een kamp van de Russische Goelag-archipel beschreef.

In 1987 schreef hij dus Netchaïev est de retour, dat in 1991 werd verfilmd door Jacques Deray met in de hoofdrol Yves Montand. De adaptatie gebeurde deze keer echter door Dan Franck en Jacques Deray zelf en niet door Semprun.

Sergej Gennadijevitsj Netsjajev (18471882) was een Russische revolutionair, gelieerd aan de nihilistische beweging en bekend vanwege zijn vastberaden streven naar revolutie met behulp van alle benodigde middelen, inclusief politiek geweld. In januari 1869 verspreidde Netsjajev valse geruchten over zijn arrestatie in Sint-Petersburg en vertrok vervolgens eerst naar Moskou, voordat hij naar het buitenland ging. In Genève, Zwitserland, gaf hij voor dat hij een vertegenwoordiger was van een revolutionair comité. Hij vertelde dat hij uit de Peter en Paul gevangenis was ontsnapt en won het vertrouwen van de revolutionair in ballingschap Michail Bakoenin. In die tijd ging het gerucht (wat toentertijd ook beweerd werd door sommige schrijvers) dat de 55-jarige Bakoenin verliefd was geworden op de jonge Netsjajev, en dat de twee in het geheim minnaars werden. De relatie was ongetwijfeld innig en hartstochtelijk, maar werd uiteindelijk zeer problematisch. Bakoenin zag in Netsjajev de authentieke stem van de Russische jeugd, die hij als de “meest revolutionaire ter wereld” beschouwde.

Eind voorjaar 1869 schreef Netsjajev de “Catechismus van de Revolutionair“, een programma voor de “meedogenloze vernietiging” van maatschappij en staat. Er is vaak beweerd dat hij die samen met Bakoenin had geschreven, maar in werkelijkheid nam Bakoenin daar reeds in 1870 afstand van (*). Nadat hij Rusland illegaal had verlaten, moest Netsjajev, met behulp van Bakoenins ondergrondse contacten, 1869 in het geheimnaar Moskou terugkeren. Veel mensen raakten onder de indruk van de jonge proletariër en sloten zich aan bij zijn groep. Het bleek echter dat Netsjajev, die toen al heel fanatiek was, steeds wantrouwiger werd over de mensen in zijn omgeving. Zo werd een afvallig lid op 21 november 1869 door Netsjajev en zijn kameraden vermoord. Zij verborgen zijn lijk door een wak in het ijs in een meertje. Deze gebeurtenis werd door de schrijver Fjodor Dostojevski gedramatiseerd in zijn politieke roman Boze geesten, die drie jaar later werd gepubliceerd en waarin het personage Pjotr Stepanovitsj Verchovenski op Netsjajev is gebaseerd.

Het lichaam werd al gauw gevonden en een paar van zijn kameraden werden gearresteerd. Netsjajev zelf ontkwam aan een arrestatie en op 15 december 1869 vluchtte hij nogmaals het land uit en ging terug naar Genève. Netsjajev werd na zijn terugkeer in Zwitserland in januari 1879 door Bakoenin en Ogarjov in de armen gesloten — Bakoenin schreef “ik sprong zo op van vreugde dat ik bijna met mijn oude kop tegen het plafond beukte!” 

Op 14 augustus 1872 werd Netsjajev gearresteerd in Zürich en overgedragen aan de Russische politie. Op 8 januari 1873 werd hij schuldig bevonden en wegens de moord op Ivanov veroordeeld tot 20 jaar katorga (dwangarbeid) in de burcht van de Peter en Paul-vesting. In 1882 stierf Netsjajev in zijn cel zonder zijn kameraden te hebben verraden. Ondanks zijn persoonlijk moed en fanatieke toewijding aan de zaak van de revolutie waren velen van mening dat de methoden van Netsjajev de Russische revolutionaire beweging schade had toegebracht. Anderzijds menen sommige historici dat Netsjajevs methoden en ideeën met succes zijn toegepast door veel revolutionairen, onder wie Vladimir Lenin en Jozef Stalin.

Bij Semprun gaat het echter niet over de échte Netsjajev, maar over Daniel Laurençon, een fictief personage dat echter Netsjajev wordt genoemd. Daniel Laurençon, waarvan men dacht dat hij gestorven was in Gibraltar, duikt weer op in Parijs. Waarom? Wat is hij van plan? Het boek wordt dan ook een “politieke thriller” genoemd met als thema de verwording van politieke idealen. Semprun weet inderdaad heel goed de spanning op te bouwen, al ondergraaft hij die wel zelf door telkens flashbacks in te lassen. De handeling speelt zich op twee dagen af, dus je kunt wel denken dat om aan 300 bladzijden te komen de flashbacks elkaar opvolgen! Ook erotische passages worden niet geschuwd, misschien een beetje vreemd voor een man van 64, maar het gaat dan ook over een man uit een machistische cultuur. Verder kan ik zijn anti-terroristisch discours uiteraard wel volgen, maar zijn anti-communistische oprispingen (b.v. p.151) doen mij evenzeer steigeren als Lode hierboven.

Van 1988 tot 1991 was Semprun partijloos Ministro de Cultura (minister van Cultuur) in de derde en vierde regering onder leiding van de sociaaldemocratische premier Felipe González. In 1996 werd Semprún gekozen tot lid van de Académie Goncourt, die sinds 1903 jaarlijks de Prix Goncourt uitreikt, een van de belangrijkste Franse literatuurprijzen. Semprún kon niet toetreden tot de Académie française, omdat hij de Franse nationaliteit niet had. Voor zijn werk ontving hij verschillende literaire prijzen uit meerdere landen. In 2007 werden Semprún eredoctoraten verleend door de Universität Potsdam en de Université Rennes 2 Haute Bretagne. Semprún woonde in Parijs. Hij is de vader van de Franse publicist Jaime Semprun.

Ronny De Schepper (op basis van Wikipedia)

(*) Het pamflet zou generaties revolutionairen inspireren en werd in 1969 opnieuw gepubliceerd door de Black Panther Party — een eeuw na de oorspronkelijke uitgave. Het is ook van invloed geweest op de Rode Brigades in Italië datzelfde jaar.

Jorge Semprún in 2009 (foto Dinkley – eigen werk)

Een gedachte over ““Netsjajev is terug” van Jorge Semprun

  1. De vertalers (Pauline Sarkar en Michel Perquy) gebruiken herhaaldelijk het adjectief “posthuum”. Een fout die ik ook lange tijd heb gemaakt. “Postuum” komt echter niet van “post humus” (na de grond of zoiets), maar van “postumus” (laatste)!

    Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.