Dankzij het verslag over de jaarlijkse bijeenkomst van de Bond van Gentse Germanisten ben ik te weten gekomen dat Frans Dambre, in mijn tijd assistent voor het vak Nederlandse Literatuur (gespecialiseerd in Hooft en consoorten, meen ik me te herinneren), vorige maand is overleden. BGG-ondervoorzitter Prof. Dr. Yves T’Sjoen sprak een In Memoriam uit op de faculteitsraad L&W van 5 november. Ik heb hem gevraagd of ik dit mocht overnemen, net als de foto genomen door Hilde Christiaens.
Veertien dagen geleden, op 21 oktober jongstleden, is Frans Dambre overleden op de hoge leeftijd van 93. Tot zijn pensioen in 1992 was hij verbonden aan het Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie, thans de Afdeling Nederlandse literatuur van de vakgroep Letterkunde. Frans Dambre begon zijn loopbaan als leraar aan het Sint-Lucas-instituut in Gent. Vanaf 1964 combineerde hij een deeltijdse aanstelling aan het instituut met een mandaat van assistent Nederlandse literatuur onder de leiding van Prof.Antonin Van Elslander.
Dambre bereidde van 1968 tot 1974 een doctoraat voor over de zeventiende-eeuwse Amsterdamse schrijver Theoderick van Liefvelt en hij publiceerde over Zuid-Nederlandse schrijvers in de vroeg-moderne tijd. In een lemma over Frans Dambre in het Universiteitsarchief staat opgetekend: “Bij het verstrijken van de wettelijk voorziene termijn van assistent was het doctoraat niet klaar, maar Dambres wetenschappelijk werk werd door de Raad van Beheer (15 maart 1974) gelijkwaardig verklaard met een doctoraatsproefschrift. Het doctoraat op artikels stelde hem in staat om zijn wetenschappelijke carrière aan de Gentse universiteit voor te zetten als eerstaanwezend assistent (1 april 1974-28 februari 1981) en werkleider (1 maart 1981-31 oktober 1992)”.
In november 1992 is Frans met vervroegd pensioen gegaan in het kader van een grondige herstructurering van de Gentse universiteit.
Dambre was jarenlang lid van de Raad van Bestuur, sinds 1974, en van het Vast Bureau van de Universiteit als vertegenwoordiger van het wetenschappelijk personeel. Hij was lid van de socialistische vakbond ACOD en zetelde in die hoedanigheid in het hoogste bestuursorgaan van onze alma mater.
Tempus fugit. Op UGent Memorialis is niet zoveel informatie te vinden over het wetenschappelijk werk van Frans Dambre. Méér nog: op UGent Biblio is de naam weliswaar nog traceerbaar maar zijn de artikels niet langer zichtbaar of consulteerbaar. Een van de meest geciteerde bijdragen, daterend van 1980, is: ‘De Justus de Harduyn-studie aan de R.U.G.’ in het jaarboek van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica De Fonteine.
Eerst als student Germaanse filologie in de eerste kandidatuur, vanaf 1989 als gewetensbezwaarde in dienst van het Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie en later door Prof.Anne Marie Musschoot als FKFO-medewerker aangesteld in 1991, mocht ik Frans Dambre leren kennen. Wat studenten van vorige generaties en ook van mijn generatie zich vandaag herinneren van de oefeningen Nederlandse literatuur zijn Dambres werkcolleges over dichters van de vroeg-moderne periode, zoals P.C.Hooft, en vooral en telkens weer over Justus de Harduwijn, een zeventiende-eeuws rooms-katholiek priester-dichter, bekend van de petrarkistische sonnettenkrans De Weerliicke Liefden tot Roose-mond (1613), een bundel met renaissancistische liefdeslyriek. Dambre heeft zich in zijn jaren als werkleider-docent toegelegd op het werk van De Harduwijn, imitatio-poëzie naar Griekse, Latijnse en Franse bronnen, niet te vergeten ook geïnspireerd door Jonker Jan van der Noot, gedichten die hij plechtstatig, met gedragen stem en zin voor retorica voordroeg in de lessen. Inclusief de talrijke exclamaties en de repetitieve o-klank waarmee de deerne Roose-mond bewonderend wordt toegezongen. Wie van die vorige generaties studenten Nederlands herinnert zich niet het “blond-gestruiveld haar” en de “oogskens” van Roose-mond, lichamelijke motieven “als bronnen van betovering, teleurstelling en hunkering” van het sprekende ik.
O blond-gestruiveld haar! haar dat de Zonn’ beraait,
dat mijn jonk-jarig hert houdt zo strange bevangen.
O tanden van ivoor! o sneewwittige wangen,
die t’pinceel van Apell’ met purper heeft befraaid!
O lipjes daaruit dat liefde zijn schichten zaait!
O mond daaruit dat stort de jeugd haar zoete zangen.
O wel-besneden hand, die om mijn pijn t’herlangen
ontsteekt van nieuws de toorts, die eens was uitgewaaid.
O oogskens, biênde vreugd en droefheid van gelijke!
O borstjens die bezit Cupido voor zijn rijke!
O keel, diens zoet geluid zolang in d’ore blijft!
O kuskens, die mij dwaas ijdel troost-hope geven!
O zoet-zurige spraak, die nu smeekt, en nu kijft!
Gij doet mij duiz’maal s’daags hersterven en herleven.
Met zijn belangstelling voor renaissancistische poëzie uit de Zuidelijke Nederlanden en meer specifiek voor de literaire productie van Justus de Harduwijn plaatste Frans Dambre zich in een lange traditie aan onze universiteit. Er zijn generaties studenten Nederlandse literatuur in Gent die in de werkseminaries van Dambre het personage Roose-mond leerden kennen. Al vanaf de negentiende eeuw kon Justus de Harduwijn in onze opleiding op aandacht rekenen. Zo vond ik in mijn speurtocht dat “de eerste hoogleraar Nederlands aan de in 1817 gestichte Rijksuniversiteit Gent, Johannes Schrant, zich al voor De Harduwijn had geïnteresseerd. Bij zijn openingsrede in 1818 besteedde hij er aandacht aan”. En “in de twintigste eeuw was er [méér] academische belangstelling voor Justus de Harduwijn, aangestuurd vanuit de Vlaamse beweging.” Hoogleraren Nederlandse letterkunde in Gent die in hun wetenschappelijk onderzoek en academisch onderwijs De Harduwijn een belangrijke positie toedichtten, zijn onder anderen Robert Foncke, hoogleraar Duitse literatuur en in de jaren dertig decaan van deze faculteit, en Karel van de Woestijne, honderd jaar geleden hoogleraar Nederlandse letterkunde.
“Van de Woestijne was bekend met het werk van De Harduwijn en besteedde tijdens zijn colleges aandacht aan de dichter. Volgens Van de Woestijne is de poëzie van De Harduwijn een uiting van ‘zijn persoonlijkheid, geschreven met liefde voor het leven, de natuur, de mens én geïnspireerd door zijn priesterlijk ambt’”. Wie vooral veel heeft betekend voor het renommee van de renaissancedichter aan de UGent waren vader en zoon Oscar en Frans Dambre. De vader van Frans, de Vlaams-nationalistische Oscar Dambre, is in de passie voor De Harduwijn zijn zoon voorgegaan. Ik citeer uit de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging: “Voor de receptie van Justus de Harduwijn is vooral de Vlaamsgezinde letterkundige Oscar Dambre (1896-1972) tot op vandaag bepalend geweest. Tussen 1920 en 1972 publiceerde hij meer dan veertig keer over Justus de Harduwijn. Dambre studeerde na zijn tijd als frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog onder andere bij Karel van de Woestijne in Gent, die hem diepgaand beïnvloedde en bijstond bij zijn dissertatie over De Harduwijn”. Niet zoals Oscar Dambre, zo herinner ik mij uit de colleges van veertig jaar geleden, las Frans de sonnetten biografisch, als getuigenissen van een “onbeantwoorde amoureuze escapade van Justus de Harduwijn in zijn jeugdjaren”. Wat mij vooral bijblijft, zijn naast het vlekkeloos Nederlands van Frans Dambre, ook toen hij college gaf over De Harduwijn of P.C. Hooft, de verstechnische, diepgravende en thematische lezingen van de besproken gedichten. Net als voor zijn vader was Justus de Harduwijn voor Frans naast een groot dichter ook “een minnaar van zijn eigen moedertaal die zich afzette tegen de humanisten die Latijn schreven” en een voorstander van de Groot-Nederlandse gedachte.
Daarover is wel eens opgemerkt dat Oscar Dambre“op een anachronistische manier zijn eigen Vlaamsgezinde gedachtegoed [projecteerde] op De Harduwijn”.
Oscar Dambre, in de Tweede Wereldoorlog in de collaboratie verzeild geraakt, was de tekstbezorger van De Harduwijn en zijn zoon Frans, assistent en werkleider aan de UGent, heeft voor zijn seminaries die edities gebruikt. Het is de verdienste van Frans dat de academische nalatenschap, onder meer de bibliotheek, van zijn vader terecht kwam aan de universiteit. In een bijdrage over de boekencollectie van het Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie staat vermeld:“In de jaren 1960 kent de collectie van de Seminariebibliotheek Nederlandse Letterkunde – die aanvankelijk slechts een tiental kasten telt – een aanzienlijke expansie. Stuwende krachten hierbij zijn onder meer Antonin van Elslander, Ada Deprez, Frans Dambre en Tuur Van Wallendael”.
Als bestuurslid van de Universiteit Gent, ook als assistent Nederlandse literatuur met specialisatie zeventiende-eeuwse literatuur en als rabiaat voorvechter van het Nederlands heeft Frans een betekenisvolle rol gespeeld. Frans Dambre was vele jaren lid van de vrijmetselaarsloge Bevrijding. Hij is de vader van Wouter, Maarten en Ina Dambre, trouwens een jaargenote van mij. Frans Dambre is op 9 oktober jongstleden vredig ingeslapen in Gent.
We zullen de oud-collega herinneren als een bijzonder aanwezige persoonlijkheid, en zijn vaak hooggestemde tussenkomsten in vergaderingen en tijdens nieuwsjaarbijeenkomsten van het Seminarie. Al even notoir zijn de bulderlach, de geestigheden en speels-scabreuze toespelingen die gesprekken typeerden.
De toorts is dan nu wel uitgewaaid, voor altijd staan de dictie van De Harduwijns amourettes en de ondeugende pret-“oogskens” van Frans Dambre in het collectieve geheugen van deze faculteit gegrift. De herinneringen, zo citeer ik uit de slotregel van het sonnet voor Roose-mond, [doen Frans Dambre] “duiz’maal s’daags hersterven en herleven”.
Prof. Dr. Yves T’Sjoen
(Met dank aan Prof. em. Anne Marie Musschoot en prof Jürgen Pieters voor de input.)
Dambre stond in de jaren ’68 in het Germanistenmilieu ook bekend als ‘de stier’. Hij probeerde alle meisjesstudenten in zijn bed te krijgen, in het bijzonder als ze maagd waren. Hij had lang een relatie met een studente die met twee andere Germaanse Meisjes een appartement deelde op een tweede verdieping in de Kortrijksepoortstraat, boven de winkel van Meurop. Hij kwam ongeveer dagelijks langs rond 17 uur. Dan lag zijn minnares al met open benen klaar. Haar medestudenten moesten dan naar de parlofoon rennen en de voordeur en appartementsdeur openen. Hij stormde dan de kamer van zijn lief binnen en enkele ogenblikken later galmde zijn luid stierengeluid door het appartement, waarna hij snel huiswaarts keerde.
LikeLike