Het is vandaag al vijftien jaar geleden dat de Franse filmregisseur Claude Chabrol is overleden. Chabrol wordt beschouwd als een van de grondleggers van de nouvelle vague, al zal hij uiteindelijk voornamelijk bekend blijven voor zijn op Alfred Hitchcock geïnspireerde mysteries, die zich voornamelijk afspelen in (en kritiek geven op) de middenklasse, het milieu waarin hij opgroeide.
Bij “Les biches” (1968) gaat het dan weer eerder om biseksualiteit, aangezien de plot draait om de spanningen tussen het trio Frédérique (Stéphane Audran), Why (Jacqueline Sassard) en Paul (Jean-Louis Trintignant).
In 1971 is Anthony Perkins een jonge beeldhouwer, Charles Van Horn, met een vreemde voorliefde voor het wakker worden in vreemde hotels, met zijn geheugen schoongeveegd en bebloede handen, in “La décade prodigieuse”. Daarom nodigt Charles een voormalige professor (Michel Piccoli) uit in het Gatsby-achtige provinciale landhuis, waar zijn machtige tycoonvader (Orson Welles) de dienst uitmaakt. Verwelkomd door Welles’ jonge vrouw (Marlène Jobert, foto), vindt Piccoli al snel een rattennest onder de burgerlijke wellust – een clan verwikkeld in een kring van ongeoorloofde romantiek, chantage, gefingeerde inbraken en, natuurlijk, moord. (Joey C. op de Internet Movie Database)
In 1973 is er “Les noces rouges”met Michel Piccoli en Stéphane Audran, vrij naar Le veuf van Georges Simenon, al is de handeling verplaatst naar hedendaags Frankrijk (begin jaren ’70). Chabrol heeft nooit officieel gezegd dat hij Le veuf adapteerde, maar hij baseerde zijn scenario openlijk op Simenons roman — hij noemde het zelf een “variation sur un thème de Simenon”. Hij had een merkwaardig talent om de morele atmosfeer van Simenon over te nemen, maar de bron bijna te verbergen, alsof hij een partituur in een nieuwe toonaard herschreef. In Les noces rouges herken je inderdaad die typische Simenon-elementen: de benauwde provincialiteit, het sluimerende schuldgevoel, de banaliteit van het kwaad. Maar Chabrol maakt er iets ijzigs en maatschappelijker van, terwijl Simenon het altijd dichter bij het individu houdt — bij wat zich binnenin afspeelt, niet in het decor. In zekere zin heeft Chabrol Simenon geabsorbeerd: hij heeft zijn geest behouden, maar zijn naam losgelaten. En dat zegt eigenlijk veel over beide kunstenaars — de een de meester van de empathische observatie, de ander van de afstandelijke ontleding. Het resultaat is een ijzige, beheerste film over overspel, beklemming en hypocrisie, volledig in de toon van Chabrols burgerlijke dissecties. De film won de Prix Louis-Delluc 1973 en wordt vaak beschouwd als een van zijn meest geslaagde Simenon-bewerkingen, ook al staat de naam van de roman niet op de affiche. (chatgpt)
In 1977 speelt Sylvia Kristel de titelrol in “Alice ou la dernière fugue”, een fantastische film over het niemandsland tussen leven en dood met Jean Carmet en André Dussolier. In 1983 speelt Jodie Foster de hoofdrol in “Le sang des autres” naar Simone de Beauvoir. In 1985 gaf “Poulet Au Vinaigre” zijn carrière opnieuw een boost en de verleiding om er een vervolg aan te geven was dan ook onvermijdelijk. “Inspecteur Lavardin” was de erfgenaam van de film uit 1985 en toont opnieuw hetzelfde hoofdpersonage, verzonken in hetzelfde burgerlijke universum, ditmaal in een ander provinciestadje, namelijk Dinan in Bretagne. Lavardin wordt nog steeds gespeeld door Jean Poiret, die in deze rol onvervangbaar leek.
Schrijver Raoul Mons (Jacques Dacqmine) werd vermoord aangetroffen op het strand en Lavardin moet de dader vinden. Zijn onderzoek biedt Chabrol de kans om de respectabele schijn van de elite te doorbreken, maar ook om onverwachte plotwendingen te creëren, met name wanneer Lavardin ontdekt wie de moordenaar is.
Net als in “Poulet Au Vinaigre” is humor de belangrijkste motor van de film, met name door de manier waarop Lavardin zijn verdachten aan het praten krijgt. Meer dan in de film uit 1985 is de geestige persoonlijkheid van deze eigenzinnige agent preciezer en dieper voor de kijker.
“Inspecteur Lavardin” is niet zo intens als “La Femme Infidèle” (1969) of “Le Boucher” (1970), maar met een smakelijk verhaal en goed acteerwerk (met name van Jean-Claude Brialy en Jean-Luc Bideau, maar helaas niet van een teleurstellende Bernadette Lafont), zou het zonde zijn om de film over te slaan. In 1988 wordt een tv-serie gelanceerd met de titel “les dossiers secrets de l’inspector Lavardin”, waarvan vier afleveringen worden opgenomen. (DBDumonteil op de Internet Movie Database)
Het einde van de film is wel in strijd met elk rechtvaardigheidsgevoel, ook al omdat zo’n ingewikkelde constructie om de echte moordenaar buiten schot te houden helemaal niet nodig was, aangezien het toch overduidelijk om een geval van wettige zelfverdediging ging. Waarom men er dan iemand voor laat opdraaien, die er maar zijdelings iets mee te maken heeft, is werkelijk stuitend, ook al zullen sommige toeschouwers dit personage wel als “laakbaar” definiëren, maar dan nog verdient hij dergelijke straf niet.
In 1988 draagt Isabelle Huppert de film “Une affaire de femmes”. Ze is Marie Latour, een vrouw met weinig scholing die tijdens de Tweede Wereldoorlog in bezet Frankrijk twee kinderen opvoedt in een sjofel appartement (gebaseerd op het waargebeurde verhaal van Marie-Louise Giraud). In 1941 keert haar man Paul (François Cluzet) terug uit Duitse gevangenschap, te zwak om te werken. Marie ontdekt dat ze geld kan verdienen met abortussen, met behulp van een zeepsopdouche. Veel van haar klanten worden zwanger gemaakt door de bezettende Duitsers. Ze koopt beter eten en kleding, zoekt een nieuw appartement en verhuurt, via een kennis die prostituee is, overdag haar kamers aan hoeren. Paul is onverschillig; zijn vernederingen nemen toe, net als haar inkomen. Ze hoopt zangeres te worden. De verontwaardiging van de mannelijke Vichy-partij en morele hypocrisie kunnen haar echter van streek maken. Wat denkt ze wel? (J.Hailey op de Internet Movie Database)
In 1989 is er “Madame Bovary” met Isabelle Huppert als de rusteloze Emma Bovary, Christophe Malavoy als de vrouwenverleider Rodolphe Boulanger, Jean-François Balmer als haar liefdevolle maar saaie echtgenoot Charles Bovary, Jean Yanne als de vrijdenker-apotheker Homais (die met zijn sensatiezucht wel mede de ondergang van Bovary bewerkt door hem in een chirurgisch avontuur te storten) en Lucas Belvaux als de jonge Léon Dupuis, de tweede minnaar van Emma. Voor zover ik kon oordelen, bleef Chabrol Flaubert erg getrouw (de dialogen werden soms letterlijk weergegeven), maar hij werpt toch een heel negatieve kijk op Emma.
In 1993 was er “La cérémonie”, vaag gebaseerd op de roman “A judgement in stone” (1977) van Ruth Rendell. Men kan zich wel afvragen waarom Chabrol voor deze titel heeft gekozen, want de manier waarop Isabelle Huppert en Sandrine Bonnaire met het gezin van Jean-Pierre Cassel en Jacqueline Bisset afrekenen is allerminst “ceremonieel”. Bovendien is het weer een typische Chabrol-film, in die zin dat via een misdaadverhaal kritiek wordt gegeven op de hypocrisie van de bourgeoisie, maar dit gezin valt toch weinig te verwijten, vind ik. Zij behandelen hun meid (gespeeld door Sandrine Bonnaire) eigenlijk zeer goed, maar deze laat zich door een psychopathische (alweer!) Huppert opjutten om – een beetje zoals “Les bonnes” van Jean Genet uit 1947 – uiteindelijk toch wraak te nemen op haar werkgevers. “Chabrol presents an ambiguous view of culture and class conflict in this film, which he jokingly called ‘the last Marxist film’,” aldus Wikipedia.
De volgende film, “Rien ne va plus”, werd bijlange zo goed niet ontvangen als “La Céremonie”. In het beste geval spraken critici nog van de Lubitsch-kwaliteit van de dialogen, die het zwakke scenario moesten opvangen. Deze keer geen Cesarnominatie voor Isabelle Huppert, die voor “La Cérémonie” voor de achtste keer was genomineerd, wat een record was, en die keer zette ze de nominatie ook daadwerkelijk om in een Cesar.
Die was in 1999 zeker niet weggelegd voor Sandrine Bonnaire in “Au coeur du mensonge”, maar nog veel minder voor Valeria Bruni-Tedeschi, die met haar piepstemmetje quasi onverstaanbaar is als de politie-inspecteur die in St.Malo achter een moordende pedofiel aan gaat, terwijl er nog een ander (volwassen) lijk uit de kast valt. Jacques Gamblin doet het met zijn Jacques Dutronc-imitatie wel goed als voornaamste verdachte.
In 2000 deed Chabrol opnieuw een beroep op Isabelle Huppert voor de hoofdrol in “Merci pour le chocolat”, naar de roman van Charlotte Armstrong. Frédéric Bonnaud vroeg aan Chabrol in het magazine Les Inrockuptibles waarom deze keuze voor een redelijk onbekende schrijfster: “Charlotte Armstrong is een Amerikaanse uit Wisconsin die het verfijnde detectiveverhaal heeft vernieuwd door zich voornamelijk te richten op de morele standpunten van haar personages. […] Haar boeken zijn gebouwd op een strijd tussen Goed en Kwaad, maar met een Goed dat onzeker is en een Kwaad dat niet bewezen is. Ik las
The Chocolate Cobweb lang geleden, in 1950. Zo’n dertig jaar geleden keek ik wat ermee gedaan kon worden, maar ik vond de oplossing niet. Toen kwam het boek weer bij me terug. Toen ik het idee kreeg om een film te maken met Isabelle Huppert als pervert, dacht ik weer aan het personage in dit boek, dat overigens niet de hoofdpersoon is. En ik herinnerde me dat er een verhaal was over de mogelijkheid van een kinderruil dat ik geweldig vond. Van daaruit maakte Caroline Eliacheff een eerste versie van het script op basis van het boek. Ik werkte aan Carolines eerste versie vanuit mijn herinneringen. Grofweg moet het voor 50% uit het boek komen en voor 50% verzonnen. Dertig jaar geleden dacht ik dat ik het boek echt aan het verfilmen was, terwijl het in werkelijkheid… Het was simpelweg nodig om elementen eruit te gebruiken. Maar dat weet je pas achteraf. Het is ingewikkelder om vanuit de elementen het onderwerp te vinden.”
De film werd gedraaid in Lausanne in het appartement van David Bowie (het stond wel te koop) en dat kwam goed van pas, want er stonden twee Steinways, wat noodzakelijk was wanneer André Polonski (gespeeld door Jacques Dutronc) les gaat geven aan zijn mogelijke dochter (zie hoger: de mogelijke verwisseling van twee baby’s) Jeanne Pollet (Anna Mouglalis). Beide acteurs spelen uiteraard niet zelf, dat wordt gedaan door resp. Ricardo Castro en Aline Jaussi.
La Fleur du mal , zijn vijftigste speelfilm, is misschien wel minder briljant dan zijn vorige, Merci pour le chocolat, hoewel Nathalie Baye de hoofdpersoon is. De gekozen titel is geïnspireerd op Baudelaires bundel Les Fleurs du mal , maar duidt in het enkelvoud expliciet het vrouwelijk geslacht aan als de oorsprong van menselijke problemen – in de dubbele betekenis van de term die Courbet aan zijn schilderij L’Origine du monde geeft, dat juist het vrouwelijk geslacht verbeeldt. Aldus Wikipedia, al ga ik daar helemaal niet mee akkoord. De vrouwelijke personages zijn juist veel positiever belicht dan de mannelijke en dan vooral het personage van Bernard Le Coq. Een verfrissende toets is vooral Mélaney Doutey als de dochter uit Baye’s eerste huwelijk.
In 2004 stapt Laura Smet in het voetsporen van haar ouders (Nathalie Baye en Johnny Hallyday) met een zeer eervolle vertolking in “La demoiselle d’honneur”.
In 2009 draaide Claude Chabrol de TV-film “Le petit vieux des Batignolles”, gebaseerd op de postuum gepubliceerde roman van Emile Gaboriau uit 1876. Het zal zijn laatste film worden…
Ronny De Schepper

Chabrol’s minder bekende, maar misschien wel zijn beste film Le Cheval d’orgueil wordt hier niet vermeld. Het is een verfilming van het boek met dezelfde titel van Pierre Jakez Helias. Er wordt een sfeervol beeld gegeven van het leven van een Bretonse boerenfamilie na de Eerste Wereldoorlog in een samenleving waar alles bepaald wordt door historische structuren van geloof en bijgeloof. De plattelandsbevolking worstelt met modernisering van de Republiek en hecht zich sterk aan de eigen cultuur en taal wat de volksidentiteit alleen maar benadrukt. Zowel het boek als de film zijn een aanrader.
LikeGeliked door 2 people