Met « De trap » was Jef Geeraerts al aan zijn vijfde « krimi » toe, maar toch was het de eerste in dat genre die ik van hem in handen kreeg. Aangezien ik destijds nog voor een examen van Nederlandse literatuur ben gezakt omdat ik « Black Venus » zo goed vond (*), werd er bij de overhandiging meteen aan toegevoegd : « Stel er u maar niet te veel van voor ». Nu, dat doe ik gewoonlijk niet bij dat soort literatuur, daarom misschien dat « De trap » eigenlijk nog best is meegevallen. Neen, Jef krijgt van mij zeker geen trap na!
« Akkoord », hoor ik u denken, « maar is ‘dat soort literatuur’ toch niet een té pejoratieve term en dus… ? » Zo is het alvast niet bedoeld. Ik rangschik « krimi’s » op de eerste plaats onder ontspanningsliteratuur en als zodanig heb ik er reeds uitgebreid mijn mening over gegeven in de reeks die ik er destijds aan heb gewijd (beginnende in De Rode Vaan nr. 45 van 1982). Alles wat erbij komt, is in mijn ogen meegenomen. Maar, eerlijk gezegd, in tegenstelling tot andere vormen van ontspanningsromans is dat bij « krimi’s » veel minder het geval. Een man als Edgar Allan Poe b.v. stijgt met z’n griezelverhalen wel boven het genre uit, maar in zijn « detectives » (zoals de fameuze « Moorden in de Rue Morgue ») slaagt hij daar toch ook niet echt in. Ten hoogste mag je misschien naast de zuivere misdaadstory een gedegen schildering van het sociaal-economische milieu verwachten, zoals bij de Zweden Sjöwall en Wahlöö.
Nu, dàt tracht Geeraerts dus ook te doen, maar aangezien zijn misdaadroman zich in een « beter gesitueerd » milieu afspeelt, blijft de lezer ook hier afstandelijk tegenaan kijken. Zelfs de « politieke » discussies tussen de « centrum-linkse » commissaris Vincke en de « centrum-rechtse » inspecteur Verstuyft, die het onderzoek naar de moord op de 58-jarige Jeanne Thalmann-Siemoens leiden, lijken er bij de haren bijgesleurd evenals de obligate seks-standjes die er via een verkeerd spoor ook in vóór komen.
Wat maakt er dan eigenlijk dat het boek tóch boeit ? Geeraerts’ heldere schrijfstijl, zonder twijfel. De authenticiteit, de rechtlijnigheid waarmee hij telkens op z’n doel afgaat, zelfs met verwaarlozing van de psychologische tekening van de dader. In tegenstelling tot een Simenon b.v., is Geeraerts — althans in dit boek — blijkbaar helemaal niet geïnteresseerd in de motivaties van iemand die op een bepaald moment besluit een moord te begaan. In dat opzicht is « De trap » de tegenvoeter van een roman van Fernand Auwera uit 1968 waaraan hij ons bij wijlen deed denken (en niet enkel omdat de hoofdfiguren hierin ook een schilder en een « Eva » zijn), nl. « In memoriam A.L. ». Tegenvoeter in die zin dat Auwera meer aandacht heeft voor de psychologie, maar er dan ook de nauwkeurigheid van zijn verhaal aan opoffert. Overigens heeft diezelfde Auwera in « Het Laatste Nieuws » van 30 oktober jl. een smakelijke parodie geschreven op de tandem Vincke-Verstuyft…
Neen, voor Geeraerts is de verplichting alimentatiegeld te betalen aan een vroegere echtgenote blijkbaar voldoende om tot nogal ingrijpende daden over te gaan. Wat hemzelf meteen tot een potentiële moordenaar maakt, want in een interview van Carlos Alleene in « Het Volk » (ook al van 30 oktober) antwoordt hij op de (overigens nogal domme) vraag waarom hij eigenlijk blijft schrijven : « Om het hoofd financieel boven water te houden. Ik moet nog altijd alimentatie-geld aan mijn ex-echtgenote betalen ».
Ondanks het feit dat Geeraerts nu de facto van het « therapeutisch schrijven » is afgestapt, wil dat trouwens daarom niet zeggen dat hij volledig met zijn verleden heeft afgerekend. Wij herkennen hem immers zowel in de « superieure » Vincke, « een wandelende Winkler Prins » met een al even übermensch-achtige echtgenote, als in de schilder Rudolf Thalmann die in z’n tweede huwelijk een veel meer verfijnde levensstijl aankleeft en ook al zo’n barbiepop-met-hersens als echtgenote heeft. En dat natuurlijk terwijl het slachtoffer een lelijke kwezel is met snor die haar zieleheil in de handen van pastoors en Salvator-nonnen legt (al is dat laatste een actualisering mijnentwege).
Heb ik nu nog niet te veel verklapt van de intrige ? Ik meen van niet. Want in dat opzicht is « De Trap » toch wel een merkwaardige « whodunit » (wie heeft het gedaan ?) : we zoeken 275 blz. lang naar een onbekende moordenaar, maar wanneer hij voor het eerst ter sprake komt (nl. op blz. 162), voelt men al met de ellebogen aan dat hij het is. In dat (over het algemeen wél interessante) vraaggesprek met Alleene zegt Geeraerts hier zelf over : « In een echte whodunit verschijnt de dader in het boek, zonder dat de lezer weet dat hij de misdaad gepleegd heeft. Ik bedoel: de stijl Agatha Christie waarbij je je afvraagt wie van de vijf verdachten het gedaan heeft. Ik doe dat niet. In mijn volgend boek zal men de dader, zonder hem te kennen, kunnen meevolgen in het begaan van zijn misdaden ». O.K., Jef, dat is dan meteen afgesproken voor volgend jaar op de Boekenbeurs!
Ronny De Schepper
(*) Wat een grove leugen destijds in De Rode Vaan, zeg! De waarheid staat hier. Maar ja, alles voor het imago, zeker? (Op dat vlak zal Geeraerts wel inspirerend gewerkt hebben!)
Referenties
Jef Geeraerts, De Trap, Antwerpen, Manteau, 279 blz.
Ronny De Schepper, Jef Geeraerts krijgt geen trap na, De Rode Vaan nr.51 van 1984