‘Ballad of a Sad Cafe’ van Carson McCullers was de titelnovelle van een bundel met nog zes kortverhalen die in 1951 gepubliceerd werd. Maar het verscheen in feite reeds in 1943 in het tijdschrift Harper’s Bazaar. Het werd het visitekaartje van deze auteur die we verder kennen via haar beklemmende romans die spelen in het zuiden van de US. En met één centraal thema dat ook in deze novelle de essentie van het verhaal zal blijken. Een novelle die als aparte uitgave van nauwelijks 110 pagina’s wereldwijd gepubliceerd wordt (‘De ballade van het treurige café’, Athenaeum, 2017).
Hoofdpersoon is miss Amelia Evans, een jonge vrouw die de winkel uitbaat geërfd van haar vader, en whisky stookt. Twee lucratieve bezigheden. Een rijke dame. Die, groot en fors gebouwd, een ‘manwijf’ zou men zeggen, in een overall rondloopt, nors en zelfzuchtig is. In de loop van het verhaal ontdekt de lezer dankzij futiele suggesties hoe niets is wat het lijkt. Een procédé dat verder op meerdere personen en situaties toepasbaar zal blijken. Schuilt er geen “diepe, onuitsprekelijke droefenis” achter dit pantser van gewiekste zakenvrouw. Zij is voor het ganse stadje de dokter, wat zij gratis doet – maar vrouwenkwalen daartoe acht zij zich niet bevoegd… Een eikel, toevallig opgeraapt de dag dat haar vader stierf, blijkt een aangrijpende herinnering – hoeveel gevoel en zin voor het schone huist achter deze brutale Amelia? Die tot verbijstering van iedereen toestemt in een huwelijk met Marvin Macy.
Macy, een man die een ongelukkige start in het leven maakte, gelukkig geadopteerd werd, dolverliefd werd op Amelia en twee jaren haar gunst trachtte te winnen. Het huwelijk zou tien dagen standhouden. Het werd niet geconsumeerd. Amelia verliet woedend de echtelijke slaapkamer bij de start van de huwelijksnacht en zal Macy met woord en daad dagenlang vernederen, hoezeer hij ook, verliefd, nog tracht haar te winnen, zelfs al zijn geld en grond aan haar vermaakt. Hij wordt als een bedelaar op straat geschopt. De bewoners van het stadje kijken dit alles stomverbaasd aan. Het stadje? Een onooglijk plaatsje in het zuiden van de USA. Eén lange straat, drie winkels, een kerk, een katoenfabriek, in de omtrek een aantal landbouwbedrijven, er komt geen trein zelfs geen autobus… Op zondag is de winkel van Amelia en het voorerf de place to be waar arbeiders en boeren na hun voorraad whisky gekocht te hebben, blijven lummelen.
Op een herfstavond zitten vijf mannen op de veranda van de winkel wanneer een kleine gebochelde, haveloze man arriveert. Die zich voorstelt als Lymon Willis, de neef van miss Amelia. Deze laatste, verwonderlijk, onthaalt de man vriendelijk, zelfs liefdevol. Wanneer drie dagen later, nieuwsgierig, enkele mannen poolshoogte nemen verschijnt daar niet meer die vuile troosteloze figuur maar een trotse, piekfijn uitgedoste persoon, trots. Heeft hij Amelia ingepalmd? Zij is dolverliefd geworden op deze man die, zo blijkt al vlug, het ‘instinct heeft om met iedereen contact te maken’. In een mum van tijd verspreidt zich het gerucht, mannen en ook vrouwen komen toegelopen om de nieuwe Lymon te aanschouwen. Er wordt whisky gedronken, gepraat… het café is ontstaan. Tafeltjes, stoelen, miss Amelia kookt zodat er ook kan gegeten worden. Terwijl bultenaar Lymon, 1m20 groot, de spilfiguur van het etablissement is, geadoreerd door Amelia die voor hem door het stof kruipt.
Maar, filosofeert de verteller, iedereen wil beminnen, maar niet bemind worden. Want wie bemint tracht steeds te ontdekken wie de beminde is, laag na laag af te pellen – een oncomfortabele positie voor de beminde.
Zes jaren lang verandert het leven in het stadje. Iedere avond is er gezelligheid in het café. Er wordt gegeten, gedronken, gelachen, gepraat… men ontmoet elkaar. Onder leiding, dominantie, van Lymon, die ook met (meestal verzonnen) verhalen voor extra amusement zorgt. Miss Amelia blijft werken als voorheen, de winkel, het stoken van de whisky, het beheren van haar kapitaal, naast nu ook het koken en de zorg voor het café en het vertroetelen van haar geliefde neef. Het tij zal keren! Macy, de inmiddels vergeten echtgenoot van miss Amelia, had zich ontpopt tot kleine crimineel – inbraken, overvallen; hij was in de cel beland. Nu stond hij, valies in de hand, op de veranda van het café. Meteen hangt er een sfeer van dreiging over het stadje. Dat hij als een doodsvijand tegenover Amelia staat is duidelijk. De ontmoeting met Lymon is ook een conflict maar de bultenaar heeft ontzag voor de geweldenaar, meer nog: hij adoreert hem en zal hem de komende weken overal waar hij gaat slaafs volgen. Opmerkelijk: sinds Macy teruggekeerd is draagt Amelia steeds haar rode jurk die voorbehouden was voor zon- en feestdagen, haar dagelijkse outfit, de tuinbroek heeft zij afgezworen… Macy verblijft bij zijn vroegere pleegouders; hij daagt wel steevast op in het café waar Amelia en hij dreigend tegenover elkaar staan, vechtensklaar.
Het is 2 januari en het sneeuwt – een ongekend weerfenomeen in het zuiden, dat niemand eerder reeds had beleefd, apocalyptisch. De aankondiging van onheil? Macy daagt op bij het café met zijn koffer. Hij neemt zijn intrek in de woning, Lymon staat hem zijn kamer af. Wanneer Amelia zich op een boksbal begint te trainen is het duidelijk, het pleit zal beslecht worden middels een boksmatch. Een maand later is de dag van het gevecht. Amelia versus Macy. Het café, de veranda, de straat… het volk staat vol spanning, angstig ook, te wachten – commentarieert; als het koor in een Griekse tragedie. Lymon is bovenop de toonbank gekropen, een kwade genius voor miss Amelia geworden… Een ruw gevecht zonder regels dat in een worsteling ontaardt waarbij Amelia wint, haar tegenstander aan het wurgen is. Tot de bultenaar haar vanop zijn hogere plaats op de rug springt, het tij doet keren en Macy de overwinning bezorgt. Een teleurstellend gevecht, een onwaardig einde – het volk druipt af. Amelia verschuilt zich in haar kantoor terwijl het winnend duo de nacht gebruikt om al het waardevolle te stelen, de rest te vernietigen evenals de whiskystokerij, en er dan vandoor te gaan – een toekomst tegemoet waarover de wildste geruchten jarenlang de ronde zullen doen.
Miss Amelia? Nog drie jaren houdt zij de winkel open op bizarre wijze, zelf ook verslonzend. Het café is ter ziele gegaan, de mannen moeten elders minderwaardige whisky kopen, de even bestaande ziel van het stadje is opnieuw gestorven. Dan laat zij haar huis dichttimmeren, vertoont zich niet meer. Alleen, zo lazen we in het begin, wordt er iedere namiddag op de verdieping een luik geopend en verschijnt een “angstaanjagend, schimmig gezicht, geslachtloos en bleek”.
Met deze novelle worden we ondergedompeld in de sfeer van het zuiden van de US. Een hard bestaan waar men vecht tegen de natuur, een leven gebaseerd op het primaire, op overleven. Ruig, rauw, gewelddadig. Zoals we het ook kennen van Faulkner. Maar wanneer we bij Carson McCullers de individuele personages – en ook de situaties – bekijken, blijkt dat zelden iemand (of iets) is wat hij lijkt. Zij zal dat niet verhalen of duiden, het wordt telkens de lezer suggestief aangereikt. Middels kleine, verscholen details ontdek je achter het beeld van het personage een diepliggender achtergrond, andere motieven, impulsen… Amelia is daarvan het beste voorbeeld, maar ook de complexe figuur van de mismaakte Lymon en uiteraard van Macy, die beide een verleden torsen.
Het centrale thema is, zoals in alle werken van McCullers de onmogelijkheid van de liefde. Geen der personen slaagt er in een waardevolle relatie op te bouwen, de andere werkelijk te raken, te kennen, te omvatten. Hoe wanhopig hun pogingen ook zijn om tot de geliefde door te dringen, Macy in het begin tot Amelia, Amelia tot Lymon, Lymon tot Macy, het blijft stuiten op pantsers van onbegrip, leugens, zelfbescherming… Terwijl ze zelf ook onmachtig zijn zich volledig te openen. Is dit alles niet ook deels de tragiek die sluimert in het ‘sad cafe’? Wat is dit treurige café in feite? Alles dat de mensen om zich heen zien, wat ze nodig hebben, gebruiken, waar ze zelf voor zorgen, dit alles heeft een prijs. Er kan een waarde aan toegekend worden. Alleen aan henzelf, de mens, het individu, hangt geen prijsetiket vast. Hij kost niets. Hij heeft blijkbaar geen waarde. Ze ervaren zichzelf als niets. Tot er het café kwam. Ze voelden de verplichting zich op te maken, zich mooi te kleden, fraai uit te dossen. Er kwam, nu ze elkaar als een gemeenschap in zo’n nieuwe omstandigheid ontmoetten, trots, fier, herboren. Hier konden ze, mannen en vrouwen, drinkend en etend, met elkaar praten, over het leven filosoferen, problemen bespreken. Dat het alles fragiel zou blijken, en nooit de kern van hun bestaan zou raken… De droom stortte in. McCullers voegde een slotakkoord toe, twee pagina’s onder de titel ’12 Mortal Men’, ‘De twaalf dwangarbeiders’. Aan elkaar geketend, doodop, bezweet, werken deze mannen aan een weg in de buurt van het stadje. Ze zingen. Klinkt in hun lied niet meer vreugde, ja zelfs vrijheid door dan we zagen in het leven zoals het beleefd werd in het stadje?
Edward Albee bewerkte deze novelle tot een toneelstuk in 1963.
In 1991 gebruikte Simon Callow dit script voor zijn film met Vanessa Redgrave, Keith Carradine en Rod Steiger.
De Franse cineaste Christine Van de Putte haalde inspiratie uit het werk voor haar film ‘Une pierre, un arbre, un nuage’ (1981).
Op de cd ‘Lover, Beloved: Songs from an Evening with Carson McCullers’ (2016), het project zang/monoloog van Suzanne Vega, bevat enkele liederen die verhalen over ‘the sad cafe’ en het stadje.
Meer muziek: de Britse band ‘Sad Cafe’, vocals Paul Young haalde zijn naam bij McCullers. En de New Yorkse Streetlight Circus honoreerde haar met de song ‘The Sad Cafe’ op hun album ‘Needle down’.
Johan de Belie