Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad, werd diverse keren uitgesteld, van de agenda afgevoerd enz…, maar sinds maandag jl. is het zo ver: de Raad van Bestuur van de BRT heeft een nieuwe voorzitter. De door de SP voorgedragen Els Witte, prof. aan de VUB, werd als kersvers lid van die Raad maar meteen ook tot voorzitter gepromoveerd.
Dat het hierbij wel degelijk om een politieke benoeming gaat — welke andere verhaaltjes men er ook mag rond vertellen — moge blijken uit het feit dat het pas na de goedkeuring door de CVP was, dat Wittes kandidatuur een haalbare kaart werd. Tot groot ongenoegen van de PVV-kandidaat Versnick trouwens die in een communiqué stelde dat « de CVP woordbreuk heeft gepleegd ten overstaan van de PVV en dat de inbreuk in de Vlaamse Executieve nu een feit is geworden ». Versnick voegt eraan dat dat het nu aan de PVV is « om de passende politieke conclusies te trekken ». Of de PVV heeft gewacht op de aanmaning van Versnick om dat inderdaad te doen, is twijfelachtig. Er is meer dan deze verkiezing die erop wijst dat het PVV-rijk van benoemingen en aanstellingen (voorlopig) uit is…
Al deze partijpolitieke touwtrekkerijen kunnen echter niet verhinderen dat met Els Witte ongetwijfeld iemand aangesteld werd met heel wat (theoretische) kennis inzake omroep en omroepbeleid. Doceert zij immers geen cursussen communicatiewetenschap aan de VUB?
In een eerste reactie op haar verkiezing verklaarde ze alvast dat de BRT zich « prioritair moet wapenen om de toenemende concurrentie het hoofd te bieden waarbij de openbare omroep vooral de kwaliteit van zijn personeel en programma’s als troefkaarten moet uitspelen ». Klinkt mooi als beginsel. Of zij — en uiteraard de gehele Raad van Bestuur — dit principe ook in realiteit zal kunnen omzetten hangt in geen geringe mate af van dat andere punt dat voorzitter Witte (terecht) als prioriteit naar voren schoof, nl. de financiële middelen verwerven die nodig zijn om de BRT goed te kunnen laten functioneren. Nu de SP bijna in de regering zit, weet voorzitter Witte dat ze daarvoor aan geen vreemde deuren zal moeten gaan kloppen om dit principe waar te maken. Wij wensen haar alvast succes, want het is met de start van de commerciële televisie voor de deur, zeker niet de makkelijkste periode om deze voorzittersjob uit te oefenen en waar te maken.
MEESTERS VAN DE WESTERSE FILOSOFIE
We hebben de reeks « Meesters van de westerse filosofie » een tijdje laten lopen, omdat dit zo’n typische functie van een openbare omroep is, waaraan zeker dient te worden voldaan en die wij bovendien willen aanmoedigen, maar waarvoor toch wellicht weinig belangstelling bestaat vanwege wat dan gemakshalve « het grote publiek » wordt genoemd. Dus wellicht ook vanwege onze doorsnee-lezer, behalve dan vermoedelijk voor de jongste uitzending (14-4-1988) want die was gewijd aan Karl Marx. Uit gesprekken met scenarist Bert Govaerts in diverse dagbladen hadden wij reeds begrepen dat de televisie-uitzendingen slechts een onderdeel zijn van een gans programmapakket van de Instructieve Omroep, waartoe ook radio-uitzendingen en een lijvig boekwerk behoren. Aangezien deze laatste een nog beperkter publiek aantrekken, waren de televisie-uitzendingen dus het meest oppervlakkig aangepakt, ja zelfs als apetijtverwekkers zouden we kunnen stellen. Dat eerste aspect bleek duidelijk uit de uitzending over Karl Marx. Met moeite kwam men immers iets over het marxisme als zodanig te weten, maar des te meer over Marx’ reisavonturen, zijn persperikelen, zijn steeds wisselende verhouding tot familieleden en vrienden. Als er op een andere plaats dieper (en zonder vooringenomenheid) op het marxisme wordt ingegaan, zijn we met deze « lichte » aanpak niet ontevreden. Maar wegens het feit dat het hier nu eenmaal om historische figuren gaat en het bewegend beeldmateriaal dus uitermate schaars is, vragen wij ons wel af of de doorsnee-kijker belangstelling voor het onderwerp zal krijgen aan de hand van het tonen van vergeelde documenten. Het is en blijft een moeilijke opdracht voor de programmamakers, maar een noodzakeijke. Vandaar dat een schouderklopje hier meer op zijn plaats is dan een berisping.
DE ARDENNENKLASSIEKERS
Toegegeven, als de hoofdacteurs het laten afweten, kan men moeilijk boeiende televisie maken. Toch liet ook de RTBF zelf ons op onze honger bij de reportages van doorgaans mooie wielerwedstrijden als « De Waalse Pijl » (13-4-1988) en « Luik-Bastenaken-Luik » (17-4-1988). Waarom b.v. twee camera’s bij de kopgroep van drie laten in het geval van L-B-L, terwijl in de achtervolging Edwig van Hooydonck moedige pogingen deed om er nog iets van te maken? Enkel wanneer Rooks hem van zich had afgeschud (en op de koop toe zelf bleef hangen), liet de tweede moto zich uitzakken. Maar toen was het kalf al verdronken. En er was al te weinig sport op hoog niveau te beleven, zoals gezegd. Het is duidelijk: de huidige generatie toprenners is niet echt tegen haar taak opgewassen. Het (omwille van de sponsor) overladen programma speelt daarbij zeker een rol, evenals de nivellering die het gevolg is van de perfectionering van het koersmateriaal. Maar daarnaast mag men zich toch stilaan afvragen of er ook nog wel voldoende kwaliteit aanwezig is. Of zoals iemand ironisch zei : geef mij maar de tijd van vóór de dopingcontroles, dan kon men altijd wat méér… Hoe dan ook, met resp. Gölz en Van der Poel als winnaars kregen de beide Waalse klassiekers gelukkig (?) nog een Grote Naam op het palmares, zodat ook zij niet aan een De Mol-syndroom begonnen te lijden.
EXPO ’58
Schrijver dezes was er niet bij in Brussel voor de « Expo ’58 » maar hij herinnert zich nog heel goed hoe hij voor het eerst eens lang mocht opblijven voor het televisiescherm om Bill Haley aan het werkte kunnen zien. En zo zal iedere 35-plusser wel een nostalgisch verhaal hebben, waarin de wereldtentoonstelling op de een of andere manier past. En hij of zij zal met diezelfde nostalgische blik naar de documentaire van Claude Blondeel en Jan Van Snick hebben gekeken (17-4-1988). Zowel archiefmateriaal als creatief omspringen met producten van toen en nu waarin de zgn. « atoomstijl » tot uiting kwam, kwamen aan bod (dat laatste dan vooral dankzij de verzameling van Ever Meulen) en dat was best leuk, maar ook niet veel meer dan dat. Maatschappelijk werd er alleszins slechts aan de oppervlakte gespit. Maar toch genoeg om te zien dat deze tentoonstelling een typische jaren-vijftig-product is, wat sommige « stoute » organisatoren ook moge beweren…
Referentie
Piet Lampaert & Ronny De Schepper, Schouderklopjes en berispingen, De Rode Vaan nr.17 van 1988