Vandaag viert Jean-Pierre Goossens zijn zeventigste verjaardag. Ik heb hem destijds leren kennen als bassist van The Bluebirds (bovenstaande foto). In de jaren zeventig heb ik samen met Johan de Belie een rock-opera geschreven, die door Walter Vercruysse van The Bluebirds op muziek zou worden gezet. Uiteindelijk zal dat er nooit van komen, maar in mei 1978 mocht ik toch al een bladzijde in De Voorpost gebruiken om hierover een interview met Jean-Pierre Goossens af te drukken.

Indien alles goed gaat, zal in het najaar van 1978 de rock-opera “De Kat” in première gaan in Sint-Niklaas. “In het voorjaar reeds waren zo’n twintig Waaslanders druk in de weer met een project, dat volgens hen een grote weerklank zou moeten hebben. Dàt is alleszins wat de initiatiefnemers, Ron Dovan, Johan de Belie, Walter Vercruysse en Jean-Pierre Goossens, beogen,” zo schreef ikzelf in “De Voorpost” en aangezien ik daarin schreef onder het pseudoniem Jan Segers kon ik op die manier over mijzelf in de derde persoon schrijven (bovendien gebruikte ik voor de rock-opera zelf ook een pseudoniem, Ron Dovan, zodat de verwarring compleet was).
Maar goed ik ging verder: “Zij zijn allen al jaren actief op respectievelijk literair en muzikaal gebied, zonder hiervoor de nodige erkenning te krijgen, vonden ze. Daarom hebben ze de handen in elkaar geslagen voor een erop-of-eronder manifestatie: een heuse rock-musical, genaamd ‘De Kat’. De auteurs (beiden uit Sint-Niklaas) werken onder een pseudoniem en dat is niet toevallig daar ze (voorlopig?) alle publiciteit schuwen. We gingen dan maar op bezoek bij de twee componisten, Walter Vercruysse en Jean-Pierre Goossens.”
Hun muzikale voorgeschiedenis (en samenwerking) gaat reeds terug tot in 1969, toen ze amper zestien waren. Met drummer Luc Huysmans en gitarist Freddy De Sutter vormden ze toen The Afterworld. Walter speelde eveneens gitaar (later zou hij ook nog trompet en piano voor z’n rekening nemen), Jean-Pierre was de bassist. Beiden nemen ze ook het vocale aandeel voor hun rekening. In 1970 kwam er nog een gitarist bij (Johan Dhondt) en de naam werd veranderd in The Fire Witch. Na een jaartje had hij er echter alweer genoeg van en samen met de drummer verliet hij de groep. Een popgroep zonder drummer is ondenkbaar en daarom werd Freddy Van den Berghe als vervanger binnen gehaald. In die samenstelling verzorgde The Fire Witch het voorprogramma van groepen als Supertramp en Ekseption.
Financieel waren het echter voor een “progressieve popgroep” harde tijden en ontgoocheld verlieten de leden dan ook elkaar om in meer rendabele balgroepjes te gaan spelen, zoals Roy Larry and The Golden Lilies en The Faghm. Het bloed kruipt echter waar het niet gaan kan en in 1974 kwam het duo weer op de proppen met deze keer het Framework Jazz Quartet, dat in Nieuwkerken-Waas o.a. het voorprogramma van The Kinks verzorgde!
Guido Vercruysse, een jongere broer van Walter, was erbij gekomen op sax en gitaar en aan de drums zat Patrick Wante. Ze brachten toen reeds eigen werk en verder eigen versies van jazzklassiekers als “Take Five”, “The girl from Ipanema”, “One note samba” en “C jam blues”. Het succes kon dan ook niet uitblijven.
De groep werd in zijn geheel ingehuurd door de twee overgebleven leden van de populaire boogie-woogie-groep Papadock’s, namelijk zanger Erik De Volder en pianist Lukas De Bruycker. Onnodig te zeggen dat De Volder ondertussen uitgegroeid is tot een “bekende naam” (Sierkus Radeis, Parisiana, Blikschade…). De Bruycker is ook actief op theatergebied met fantast Guido Lauwaert, zijn eigen theater Controverse en ook als tekstschrijver voor Lieven Coppieters.
Verder deden ook Walter De Buck (De fanfare van de Lochte Genteneirs) en Roland dikwijls een beroep op hen. Op die manier kwam Walter Vercruysse in contact met Walter Ertvelt en samen schreven ze voor Claire haar tweede hit (na “Vreemde Vogels”) “Fantasie”. Aan die samenwerking heeft de eerste Walter echter geen al te beste herinneringen, want een geplande elpee voor Claire ging de mist in, omdat de tweede Walter begon te flirten met Rob De Nijs. Claire was bijgevolg wel een voor de hand liggende keuze voor de vrouwelijke hoofdrol, maar dat is er nooit van gekomen omdat ze kort daarna is omgekomen in een auto-ongeval.
Ook binnen Framework waren er enkele wrijvingen ontstaan en toen Patrick Wante overstapte naar Wim De Craene, had men even de indruk dat het nu wel zou gedaan zijn, maar de fenix herrees een tweede keer uit zijn as (om nu eens een bombastische vergelijking te gebruiken), toen Eddy Matthijs (leerling van Cel De Cauwer van The Pebbles) aan de drums kwam plaatsnemen. The Bluebirds waren geboren.
De groep concentreert zich van dan af op eigen werk, eerst op tekst van Patrick D’Hooge, later met eigen teksten. Ze zingen meestal in het Engels, maar voor de rock-musical zullen die vertaald worden door de auteurs, terwijl ook Miel Appelmans een oogje in het zeil zou houden als een soort eindredacteur.
Als een soort generale repetitie zorgde de harde kern van The Bluebirds (de gebroeders Vercruyssen samen met Jean-Pierre Goossens) voor de toneelmuziek bij “A taste of honey” van Shelagh Delaney door Sint-Genesius in een regie van Johan de Belie. Dat was in maart 1976. We maken dan een sprongetje naar de zomer van 1977. Jean-Pierre Goossens, die nog dikwijls “schnabbelt” in balorkesten, krijgt een telefoontje van Freddy Van der Weken, drummer én leider van Johnny and The Beatnickx: of hij soms geen gitarist kent, die af en toe eens kan meespelen? Met de hulp van Walter Vercruysse winnen The Beatnickx dan ook even later de talentenjacht door de vereniging Eendracht tijdens de braderijfeesten in de Nieuwstraat. Pikant detail: The Bluebirds zelf nemen ook deel, maar eindigen slechts vijfde. In De Voorpost van 9.8.1977 begint Guido Smet dan ook verontwaardigd: “Een overwinning voor de Beatnickx maar een onverwachte, onsympathieke beoordeling voor The Bluebirds. Deze groep eindigde op de vijfde plaats. Het duimende publiek had betere cijfers verwacht voor deze mensen die muziek brachten van de bovenste plank”.
Als bij het begin van het musical-project (januari 1978) The Bluebirds verlegen zitten met een repetitielokaal, is het moment aangebroken voor Freddy Van der Weken om een wederdienst te bewijzen. Hij stelt de ruimte, bedoeld voor zijn eigen groep, ook ter beschikking van The Bluebirds. In samenspraak met de auteurs waren de componisten ondertussen ook op zoek gegaan naar andere muzikanten om de sound te verrijken. Ook hier zouden de Beatnickx uitkomst bieden. Niet alleen boden trompettist Rudy van der Weken (°1955, Nieuwkerke) en orgelist en accordeonist Erwin Wielandt (°1957, Beveren) hun medewerking aan, via de gebroeders Van der Weken kwamen ook trompettisten Patrick Verstiggelen (°1963, Vrasene) en Antoine Beck (°1951, Vrasene) en altsaxofonist Freddy De Mulder (°1953, Nieuwkerke) bij The Blue Birds Big Band, zoals de groep zich nu (terecht) begon te noemen. Erwin Wielandt bracht bovendien uit zijn gemeente nog trompettist Erwin Stout (°1962) mee. (*)
Ondertussen bracht Johan de Belie met zijn Stoktheater het stuk “Maximiliaan” en hiervoor componeerde de jongste der Vercruyssen-brothers, Luc (°1960), de muziek. Luc had als gitarist-fluitist ook reeds de talentenjacht van De Spikkel gewonnen. Het sprak bijna vanzelf dat ook hij zijn plaats binnen de big band zou innemen. Hij deed dit vergezeld van zijn vriend Guido Heirbaut (°1961, Stekene), die net als hij lessen volgt op de Sint-Niklase Academie bij Oscar Van Daele.
Voorlopig (!) werd de big band afgerond met Alfons Buyle (°1952, Sint-Niklaas), die als gitarist zijn sporen heeft verdiend bij talrijke orkestjes, maar vooral zijn ervaring van de Scouts Big Band zal kunnen gebruiken. De komst van Buyle zorgde ervoor dat Guido en Walter Vercruysse nu het gitaarwerk aan hem konden overlaten, zodat ze zich volledig konden toeleggen op respectievelijk sax en piano.

Vanachter zijn piano dirigeert Walter (foto) trouwens het geheel, want hij is ook de arrangeur van de verschillende stukken.
Naast de overduidelijke jazz-sfeer die om zo te zeggen “historisch” bepaald is (gezien hun Framework-verleden), is er ook een andere invloed zeer goed merkbaar: de fameuze Beatle-sound, waar de laatste jaren uit nostalgische maar ook om zuiver artistieke redenen zoveel vraag naar is. Vandaar trouwens ook hun naam: hij slaat op een nummer uit een elpee van Wings (de groep van Paul McCartney, de Beatle-bassist), namelijk uit “Band on the run”. Verder zegt Jean-Pierre Goossens over die invloed:
J.P.G.: Inderdaad, wij zijn geen podiumgroep, eerder een opnamegroep zoals The Beatles in hun tweede periode. Als we de kans kregen, zouden ook wij onze “Abbey Road” uitbrengen. Die bestaat trouwens, gewoon op band, een hele kant die in elkaar overloopt. Maar daar kunnen wij niet mee naar buiten treden.
– Geen podiumgroep, inderdaad, als Big Band zijn jullie nog niet opgetreden, maar in de beperkte formatie is er visueel weinig te beleven.
J.P.G.:
Juist. Wij stellen ons bewust ook buiten iedere rage. Wij weten bijvoorbeeld wel dat er zoiets als reggae bestaat, maar persoonlijk heb ik nog geen enkele elpee van Bob Marley beluisterd. Het interesseert me niet. Wij hebben ons eigen materiaal dat we aan de man proberen te brengen, liefst door onszelf vertolkt.
Dat zal in de rock-musical dus enkel maar waar zijn op instrumentaal vlak, want de teksten worden aangeleverd door Ron Dovan en Johan de Belie. Waarover handelt “De Kat” trouwens? Wel, men zou het als een soort science-fiction kunnen beschouwen, maar de auteurs wijzen er dan wel op dat het over een toekomstbeeld gaat, dat nu reeds begonnen is. Zo wordt er veel nadruk gelegd op de gevolgen van milieuverontreiniging (en wie denkt er niet aan Seweso of dichter bij huis, aan de Métallurgie?), de bewapening (neutronen en andere bommen kunnen ons blijkbaar niet bommen), maar ook de vervreemding tussen de mensen, het gebrek aan liefde, aan echt contact, de vereenzaming, de prestatiedrang, de struggle for life. Wanneer nu zo’n apocalyps op handen is, verschijnt plots “vanuit het niets”, een meisje (Myriam) in het leven van een nogal belangrijk functionaris (Sebastian). Haar uiterlijk en vooral haar magische ogen bezorgen haar de bijnaam “De Kat”. Terwijl de hele technocratische maatschappij in elkaar stuikt, verzamelt zij rond zich een aantal volgelingen, die zij na een heleboel moeilijkheden naar een soort beloofde land leidt. Enigszins geëngageerd dus.
“Een popgroep moet geëngageerde teksten brengen,” vindt Jean-Pierre Goossens. “Niet specifiek politiek of zo, maar algemeen-menselijk. Mijn groot voorbeeld is de onlangs overleden Charles Chaplin. Een artiest heeft nu eenmaal de kans om een publiek te bereiken en moet die dan ook benutten. Dat verwijt ik Paul McCartney trouwens.”
– Die rock-musical is uiteraard in het Nederlands, maar normaal zingen jullie in het Engels. Hoe rijm je dat nu als je per sé een boodschap wil brengen?
J.P.G.:
Omdat wij nu eenmaal in het Engels vlotter schrijven dan in het Nederlands. Ikzelf heb wel een paar Nederlandse teksten gemaakt, maar ik geloof toch meer in de Engelse. Men vergroot er zijn kansen door.
– Dat durf ik betwijfelen: meteel haal je je de concurrentie van al die professionele Engelse en Amerikaanse groepen op de hals. In vergelijking daarmee valt bijna iedereen hier te lande door de mand.
J.P.G.:
Ik ga daar niet mee akkoord. Het is onze bedoeling dat we platen in Nederland zouden kunnen maken, als Vlaamse groep moet je dan niet met Nederlandse teksten afkomen. De reden waarom we naar Nederland willen trekken met ons materiaal is die welke steeds terugkeert bij iedereen: daar kennen ze iets van promotie, hier hebben ze daar blijkbaar nog nooit van gehoord.
– Het commerciële aspect dus.
J.P.G.:
Ja en neen. We willen zeker geen balgroep zijn, maar toch meer professioneel gaan werken. Voorlopig hebben we dus allemaal nog een ander beroep (de jongsten studeren uiteraard nog) en dat stelt ons toch ergens in staat die middenweg te kiezen tussen moeilijke, experimentele nummers en ja, domme dingen, laten we zeggen. Ons optreden is daardoor erg veelzijdig. Buiten nummers uit de rock-musical, zijn dat eigen composities van uit de tijd toen we nog met vier waren, zoals het rockende “Solar Grit”, jazzy nummers uit onze Framework-tijd en een aantal Beatle-composities zoals “Get back” en “Come together”, maar ook “She’s so heavy”. Ik durf wedden dat wij de enige groep ter wereld zijn, die dat nummer brengen, de meesten vinden het te “heavy”… (**)
Ik vroeg ook aan Lukas De Bruycker wat hij over zijn vroegere makkers vindt.
L.D.B.: Het zijn goede muzikanten, maar zolang zij daar onder de Onze-Lieve-Vrouwetoren van Sint-Niklaas blijven zitten, gaan zij nergens komen. Ze hebben de kans gehad: ze zijn met Framework op de Gentse Feesten geweest, ze hebben daar een enorm succes gehad, ze hebben bij de Lochte Genteneirs gespeeld… Dat is een stap en van daar af moet je verder gaan. Ze zouden al lang bij de gerenommeerde jazzgroepen moeten spelen, of in hun auto springen en naar Gent komen swingen als er te swingen valt. Maar dat doen ze dus niet, hé, ze blijven daar ter plaatse: ze spelen eens in “De Molen” in Sint-Pauwels of in… Wel, veel optredens hebben ze eigenlijk niet (***). In Sint-Niklaas valt niets, maar dan ook niets te beleven. Dat is het grootste boerendorp dat ik ken. Ze mogen daar niet blijven zitten, ze zijn goed, het zijn goede muzikanten. Walter is een knap componist en arrangeur, Jean-Pierre is een bescheiden, timide jongen, maar een schitterende bassist.
– Hoe verklaar je de geringe respons, Jean-Pierre?
J.P.G.:
De oorzaak daarvan zal wel liggen bij het feit dat wij bourgeois zijn. Wij werken ten eerste, dat betekent dus dat we al een gedeelte van onze energie kwijt zijn. Bovendien hebben we vrouw en kinderen, dat betekent dat we minder uitgaan, minder deelnemen aan de “scene”. Vroeger als we ergens zaten en er werd gejamd dan gingen we onmiddellijk mee aan de slag. Nu niet meer, we proberen clean te blijven. En om te “arriveren”, kun je dat niet, je zou moeten “in het milieu” evolueren. Maar daar hebben we juist de pest in. Als we thuiskomen van ons werk, zetten we ons voor de TV en dat vinden we verdorie prettiger dan in één of andere kroeg in Aalst te gaan zitten om daar contacten te leggen met andere muzikanten, met organisatoren, met vlotte persjongens… Wij gaan ook nooit naar een andere groep luisteren. Wij laten de rages aan ons voorbijgaan. Muziek moet eigenlijk voor zichzelf spreken, het moet een middenweg zijn tussen gevoelen en techniek. Men moet dus mensen hebben die kunnen spélen maar die samen ook iets tot uiting kunnen brengen. (****)
Allemaal goed en wel, maar van het hele project is uiteindelijk niets terecht gekomen en dan nog vooral omdat de componisten zich meer begonnen te concentreren op hun bigband en de rock-opera onafgewerkt lieten liggen. Niet dat het de bigband veel heeft opgeleverd: buiten een optreden in een zondagnamiddagprogramma van de toenmalige BRT werd er ook van hen niets meer vernomen…
Tien jaar geleden reageerde Jean-Pierre Goossens op dit artikel: “Hé Ronny, dit is een bijzonder boeiend stuk (muziek)geschiedenis. Het gaat niet alleen over muziek, het geeft ook een beeld van een belangrijke periode, zowel in jouw als in mijn leven. Het vertelt ‘wie we toen waren’. En jij ik weten dat we ondertussen ‘iemand anders’ geworden zijn, hoewel, diep in ons de rebel (hopelijk) toch is blijven leven. Ik ben zeer blij dat je dit tijdsdocument hebt kunnen vastleggen.
Ik ben vereerd met de rol die je me in deze toegewezen hebt. Anderzijds voel ik me erg verlegen, wat was ik een arrogante kerel toen … Als ik mijn eigen woorden nu lees … Sorry beste lezer, sorry Sir Paul. Misschien hoorde het op dat ogenblik wel zo. Ik ben wel blij met de verwijzing naar Chaplin. Groot artiest, hij liet me lachen, hij deed me huilen. Hij doet het overigens nog steeds, elke keer opnieuw. En tot slot, ik speel nog steeds bas, als het even kan, elke dag.
It’s getting better all the time.”

En ook Freddy De Sutter van The Afterworld deed dat: “Wat ik nu lees dat komt uit onze jeugd jaren. Tof! Ik woon nu in Hulshout, dat is tegen Westerlo en Heist op den Berg. Graag vele groeten aan al de vrienden uit mijn jeugd: gsm 0475607202.”

Ronny De Schepper

(*) Confrater Helaba voegt in zijn stuk nog enkele namen hieraan toe, zoals pianist Wim Baltussen of trombonist Gust Lijssens (“gedurende 20 jaar de trombone-solist van de bigband The Skyliners!”).
(**) Ondertussen is deze opmerking natuurlijk al lang achterhaald omwille van een groep als The Analogues. En nog iets: op de vraag van mijn vrouw wat “Come together over me” eigenlijk betekent, ben ik een en ander gaan uitzoeken (en heb ik geen afdoend antwoord gevonden), maar nu weet ik wel dat het “shoot”-geluid eigenlijk “shoot me” is, waarbij de “me” wordt weggedrukt door de bas van Paul. En zo wisten wij al die tijd niet dat het profetische woorden waren…

(***) Ikzelf heb hen wel een optreden bezorgd in Het Masereelhuis in Sint-Niklaas op 13 oktober 1978, als illustratie bij mijn geschiedenis van de jazz.
(****) Vele jaren later zal ik Jean-Pierre Goossens nog eens tegenkomen op een studentenconcert op het conservatorium van Brussel, waar zijn dochter in de klas van Paul Dombrecht zat.

Referentie
Helaba, The Bluebird big-band: een revelatie in het Waasland, Het Vrije Waasland, 11/1/1980.
Jan Segers, The Bluebirds: jazzy vogels voor “De Kat”, De Voorpost, 26/5/1978.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.