Johan de Belie las “La Vita Nova” van Dante Alighieri.
“Nel mezzo del cammin di nostra vita”… de beginregels van het Inferno, deel van de ‘Divina Commedia’ dat Dante Alighieri schreef van 1304 tot zijn overlijden in 1321 zijn welbekend. Maar eerder was er al ‘La Vita Nova’ waaraan hij werkte van 1292 tot 1295 maar dat pas in 1576 zou gepubliceerd worden. Een roman in de eigenlijke betekenis kan dit niet zo grote werk niet genoemd worden. Het telt minder dan honderd pagina’s en bestaat uit 42 teksten die 31 gedichten omkaderen die Dante geschreven had en die hij dus van proza voorzag om tot een coherent verhaal te komen.
‘La Vita Nova’ (vertaald en gecommentarieerd door Frans van Dooren; Kwadraat, Utrecht, 1988) is, in tegenstelling tot nog veel literatuur van die periode niet in het Latijn maar in het Italiaans geschreven. Het is een typisch voorbeeld van de ‘Dolce stil novo’, een literaire maar ook filosofische strekking die vooral in Toscane opgang kende. Het gaat hier over de Liefde die onverbrekelijk verbonden is met deugdzaamheid en zieleadel. Zij spoort aan tot het goede, verheft, leidt tot zedelijke vervolmaking. Een metafysisch begrip. Daarvan is dit boekwerk duidelijk een exponent. Dante zal hier zijn liefde voor Beatrice neerschrijven, de liefde van zijn leven. Hoe zij hem en haar omgeving beïnvloedde. Het toonbeeld van schoonheid en goedheid. Wie was zij? Bice, dochter van de Turijnse zakenman Folco Portinari, geboren in 1265. Zij is acht jaar wanneer Dante – hij is dan negen – haar een eerste keer ziet en haar, zij is betoverend in haar rode kleed, dadelijk adoreert. Zij zal later ook een rol spelen in de ‘Divina Commedia’.
Hier begint de ‘Vita Nova’ waarin zelden een naam en nooit de locatie genoemd worden. Negen jaar was hij en had wel reeds over het meisje gehoord maar mocht haar, de niet nader genoemde, aanschouwen. Meteen worden we met de typische stijl geconfronteerd: verwijzend naar de levensfuncties volgens Aristoteles, de geest van het leven (in het hart), deze van het bewustzijn (de hersenen), de natuurlijke (in de lever) wordt hij gegrepen door haar aanblik: zij is een god die overheerst (hart), zij is zijn gelukzaligheid (hersenen), en zij verstoort zijn spijsvertering (ingewanden). Hoe vaak hij ook naar haar op zoek gaat, het zal hem negen jaren kosten eer hij haar terugziet. Negen! De getallensymboliek was belangrijk voor Dante – en in deze roman duikt het cijfer negen voortdurend op. Hij is dus achttien wanneer hij haar, nu in een smetteloos wit kleed, ontmoet. Hij heeft een droom vol symbolen die hij verwerkte in een eerste sonnet. Opvallend is dat hij in het gedicht vraagt zijn verzen te beoordelen: “Beoordeel deze verzen zonder schromen/en laat me uw mening dan te weten komen/in naam van Amor, die uw schreden leidt!”. Uit de tekst blijkt dat hij deze oproep richtte tot zijn vriend, de dichter Guido Cavalcanti, die trouwens antwoordde met het gedicht ‘Vedeste, al mio parere, onne valore’. Zo’n dialogeren in verzen was gebruikelijk.
Vanaf nu kan hij Beatrice vaak zien maar zijn adoratie moet geheim blijven; hoewel hij dit niet vermeldt weten we dat zij inmiddels gehuwd is met Simone dei Bardi. Wanneer hij in de kerk zijn ‘vurige blik’ op haar richt zit een andere dame in de weg. De goegemeente veronderstelt dat deze het onderwerp van zijn verliefdheid is en dat blijkt als dekmantel wel handig zodat hij gedichten voor haar schrijft. Bovendien acteert hij een brief waarin hij de zestig mooiste vrouwen opsomt, louter om de naam van Beatrice, die hij op de negende (!) plaats zet, op schrift te kunnen stellen. De dame die als schut dient verlaat na enige tijd de stad, dat inspireert hem noodgedwongen tot een sonnet. Een vriendin van Beatrice overlijdt. Hij wijdt hier twee sonnetten aan waar hij zich in het tweede tot de dood richt: “Gemene Dood, vijand van medelijden,/verdelger aller tijden/vonnis waartegen geen verweer ooit baat”. Nu zijn dekmantel vertrokken is zoekt en vindt hij een nieuwe dame die hem daartoe dienstig kan zijn maar dat wordt hem niet in dank afgenomen: men spreekt schande over hem en Beatrice groet hem niet meer… Hij droomt dat hij maar beter open kaart kan spelen wat hij dan ook doet via een ballade.
Liefde is verwarrend, Dante wordt er radeloos onder en smeekt Vrouw Erbarming om een oplossing voor de wirwar van ‘dwaze grillen, ketens, jammerklachten, hoop, kwellingen, liefdesroes, onrust…’. Op verzoek van een vriend gaat hij naar een bruiloftsfeest waar Beatrice ook aanwezig blijkt te zijn. Hij is zo ontroerd wanneer hij haar ziet dat hij ‘bijna sterft van ontroering’, tot hilariteit van de aanwezige dames en ja ook van zijn geliefde die niet weet dat zij de oorzaak is. Het gebeuren inspireert tot een sonnet gericht tot Beatrice om haar te zeggen dat zij niet met hem zou spotten indien zij wist dat zij de aanleiding was, dat wegens haar “zijn geestvermogens door de liefde uitgeschakeld” waren. Hij vraagt zich af waarom hij haar toch steeds wil terugzien ondanks de pijn en vindt de verklaring in een sonnet: het verlangen is zo groot dat de herinnering aan die emoties gewist wordt. Een volgend sonnet moet, zo overweegt hij, de vier aspecten verduidelijken van wat de liefde met hem aanricht; hij wendt zich hiervoor een derde keer rechtstreeks tot Beatrice, uiteraard zonder haar te noemen. Inmiddels geraakt zijn verliefdheid (maar niet wie hij liefheeft), bekend bij zijn vrienden en ook bij veel dames die hem erover aanspreken. Moet hij zich dan tenslotte maar expliciet uitspreken?
Dat doet hij in een canzone gericht tot de “vrouwen, die begrip van liefde hebt”. In vijf strofen van veertien verzen, bedoeld om gezongen te worden, verklaart hij hoe edel, hoe verheven zijn geliefde is. Daarna heeft hij het over het feit dat het wezen, de essentie van de liefde begint bij de schoonheid, of de lieftalligheid van het uiterlijk in een nieuw sonnet. Hiermee start naar zijn mening de verliefdheid. Hierbij sluit de ode aan Beatrice aan, een sonnet dat ontleedt wat haar drie troeven zijn. Haar open, positieve blik. Haar woorden die zo welluidend zijn en steeds positief klinken. En de boodschap van haar glimlach. Het gezin Portinari wordt pijnlijk getroffen, op 31 december 1289 overlijdt de vader van Beatrice. Naar gebruik rouwen de vrouwen en de mannen apart. Dante ziet en hoort een groep dames die over Beatrice praat, over haar intens verdriet. In een eerste sonnet vraagt hij de dames naar haar toestand, in een tweede laat hij hen antwoorden o.m. zo: “Haar aangezicht is zo van smart doorkorven/dat iedereen die haar had aangekeken/al huilend van verdriet zou zijn gestorven.”
Zelf blijkt hij niet immuun: hij wordt ziek. Negen (!) dagen blijft hij pijnlijk aan bed gekluisterd. In een koortsdroom verschijnen hem rouwende vrouwen die zijn dood voorspellen, vogels vallen dood uit de lucht, er zijn aardbevingen, een vriend meldt de dood van Beatrice en hij ziet engelen en inderdaad ook de dode geliefde… Hij huilt in zijn slaap – vrouwen die hem verzorgen wekken hem en hij stamelt, gelukkig onverstaanbaar, de nog geheime naam. Een canzone zal de ganse droom openbaren. Het is ook een droom die inspireert tot het volgende sonnet. In deze kwamen Beatrice en Giovanna, bijgenaamd Primavera, de geliefde van zijn vriend, de dichter Guido Cavalcanti, naar hem toe. Hij speelt in het gedicht met de betekenis van hun beider namen. Hierna volgt een vrij lange tekst waar hij zijn eigenlijke onderwerp verlaat. Hij heeft het over het schrijven zelf, waarom zijn generatie de volkstaal, het Italiaans, prefereert. Hij heeft het over proza en poëzie, over het ‘si’ (Italiaans) en het ‘oc’ (Provençaals). Dan volgt in een sonnet een ode aan Beatrice: zij bevalt aan iedereen die haar ziet en hoort. Wat meer is: haar deugdzaamheid beïnvloedt en inspireert alle vrouwen, zo stipuleert hij in een nieuw sonnet. En ook hem heeft zij veranderd; dat wil hij neerschrijven in een canzone. Helaas, hij heeft slechts veertien regels klaar wanneer hem het bericht bereikt dat Beatrice overleden is. Op 8 juni 1290.
Dante besluit niet over het overlijden te schrijven. Om drie redenen: het valt buiten het opzet van de ‘Vita Nova’, hij is niet in staat, en hij zou zichzelf op de voorgrond plaatsen met zijn verdriet. Andere dichters hebben wel klaagdichten gewijd aan de dood van Beatrice, o.m. Cino da Pistoia en Domenico Savini. Wel vermeldt hij dat hij een brief schreef, in het Latijn, aan de bestuurders van Turijn waarin hij verwoordt hoe de ganse stad in rouw gedompeld is. Zijn droefheid drukt hij uit in een canzone waar hij Beatrice nu expliciet noemt. Het is opvallend dat zijn commentaren, de prozateksten, na de gedichten kwamen – vanaf dit ogenblik zullen ze de poëzie vooraf gaan. Hij vertelt hoe iemand, in wie we de broer van Beatrice, Manetto, herkennen, hem verzoekt een gedicht te schrijven voor een overleden geliefd persoon. Allicht dat dit diens zuster is… Hij voldoet aan de vraag met een sonnet waarin hij zich persoonlijk uitspreekt. En voegt er ook een canzone aan toe: de eerste twee strofen is hij aan het woord, de verdere tekst laat hij Manetto spreken.
Op de eerste verjaardag van het overlijden zit hij, daaraan denkend, engelen te tekenen. Dat noteert hij in een sonnet. Een jonge vrouw treft hem wenend aan en bekijkt hem meelevend – dat mondt uit in een eerste sonnet waarin zij een rol speelt. Immers, hij vindt het zien van deze meevoelende dame troostend en ontmoet haar vaker. Tot hij zichzelf als lichtzinnig beschuldigt. Het gedicht waarin hij zich tot de orde roept eindigt zodoende…: “Gij moet uw liefste, die de aarde ontvluchtte,/pas dan vergeten als ge ook zelf bezwijkt.” Als hij toch steeds meer ingepalmd wordt door de vrouw vertolkt hij de strijd die zich tussen verstand en hart afspeelt. Het is pas na een droom over Beatrice zoals hij haar zag als achtjarige in haar rode kleed dat hij definitief tot bezinning komt en haar trouw zweert. Het is Pasen, talrijke pelgrims komen naar Turijn – aan hen verhaalt hij over het gemis dat de stad geleden heeft. Enkele vrouwen verzoeken hem om gedichten. Hij zal hen graag enkele schenken en besluit een nieuw toe te voegen, zichzelf belovend dat dit het laatste over Beatrice zou zijn. Tot “ik waardiger over haar kon spreken”. Maar hij hoopt dan ooit dingen te zeggen die nog nooit over een vrouw gezegd zijn – een allusie op haar toekomstige rol in de ‘Divina Commedia’ wellicht…
Hoewel Beatrice een bestaande vrouw was en duidelijk dé vrouw voor Dante blijft zij hier een mystiek gegeven. Zij wordt benaderd en beschouwd als een hoger wezen, een engel. Haar uiteindelijke rechtmatige plaats zal dan ook na haar overlijden bereikt worden. Dante beschrijft haar werelds, uiterlijk verschijnen nauwelijks. Wat weten we over haar? Haar kleding, rood, zuiver wit. Haar ogen, haar blik, haar glimlach, haar edele gestalte… dat is alles. En de suggestie dat zij betoverend mooi zou geweest zijn? Hoewel hij zelfs dat niet expliciet zegt, innemend wel ja. Zodat de talrijke schilders die door de eeuwen haar beeltenis op doek wilden brengen hun fantasie de vrije loop konden laten gaan. Zoals Gabriel Rossetti die de ganse ‘Vita Nova’ als een prentenboek in een reeks schilderijen neerzette. De mooiste ontdekte ik persoonlijk bij William Dyce (zie bovenaan) en Marie Stillman… Maar hoe Beatrice werkelijk was? Het betrof veeleer het spirituele dan de lichamelijke schoonheid, en dat kadert in de opvatting van het neoplatonisme. De liefde is een gesublimeerde. Ook al zou Beatrice niet gehuwd geweest zijn, dan had Dante haar vermoedelijk niet benaderd: zij zou een etherisch wezen gebleven zijn, onbenaderbaar, metafysisch. Iedere aanraking zou wellicht een bezoedeling betekend hebben. Verwijzen we ook naar de essentiële rol van Amor die zo vaak aan het woord komt als waarschuwer, raadgever… Daarnaast spelen nog twee aspecten een rol in dit werk. De grote eruditie van de auteur o.m. op het terrein der letteren en filosofie. En het belang van het geloof – de verwijzingen naar de religie zijn niet weg te denken. Tenslotte blijkt Beatrice veeleer een engel dan een mens van vlees en bloed, en stijgt zij zo ook ten hemel…
Johan de Belie