In ‘L’herbe des nuits’ (2012) (‘Het gras van de nacht’; Querido, 2013) van Patrick Modiano tracht de zestigjarige Jean de gebeurtenissen van enkele maanden in zijn jeugd, in 1966, te reconstrueren. Met een notaboekje in de hand dwaalt hij door Parijs, herkent gevels, pauzeert in bekende cafés, rust op bankjes die vertrouwd zijn. Toen had hij geen idee waarom hij alles zo opschreef maar “nu begrijp ik het beter: ik had behoefte aan een soort houvast – huisnummers, namen van metrostations, stambomen van honden – alsof ik bang was dat mensen en dingen je plotseling zouden kunnen ontvallen en verdwijnen, zodat je tenminste een bewijs moest hebben dat ze hadden bestaan.”

Het boekje staat vol aantekeningen, soms onbegrijpelijk – morseseinen voor later… Ook notities betreffende onderzoeken naar enkele figuren over wie hij wou schrijven. De dichter Tristan Corbière, met die ene dichtbundel ‘Les amours jaunes’, en over Jeanne Duval, de minnares van Baudelaire. Over haar zal hij inderdaad later werkelijk een boek schrijven. Eén van de vele want hij is een gerenommeerd auteur geworden. Niets is onmogelijk in deze wereld waar de tijd rare sprongen maakt. Zal de oudere Jean niet deze Jeanne Duval, overleden rond 1870, voor zich uit zien lopen op één van zijn tochten? Reageert deze dame niet op haar naam wanneer hij haar roept… Verdwijnt zij niet waar zij woonde. Een schim? Ook de Witte Barones duikt op in het boekje, Marie-Anne Leroy die op 26 juli 1794 stierf op de guillotine; zij vond een plaats in de memoires van Casanova had hij ontdekt. Wat een grillig labyrint dit zwart notaboekje, net als de straten en sloppen van de stad. Wie is Jean? Veel leren we niet over hem. Hoewel, hoe duidelijk gaat Modiano schuil achter de verteller van zijn roman? Kende ook Jean niet die moeilijke jeugd. Hij had “geen fatsoenlijke ouders”. “Ik had in die dagen geen enkel bestaansrecht. Zonder familie en zonder sociaal houvast dobberde ik stuurloos door Parijs.”

Zo dwaalde de twintigjarige Jean in 1966 vooral in Montparnasse, een wijk tussen een station en een kerkhof. Met de Cité universitaire in de buurt. Een wijk die toen “haar ziel verloren had. De passie en het talent waren verdwenen.” Troosteloos dus. Daar ontmoet hij Dannie R. Of hoe zij ook mag heten. Want in het ganse relaas dat enkele maanden beslaat, hun samen eenzaam zijn in de grootstad, zal niets zijn wat het lijkt. Zij had, hoewel geen studente, een kamer in de Cité Universitaire in het US-paviljoen. Met een valse kaart. Via een Marokkaanse student, Aghamouri, belandt zij in het Unic Hôtel. Het is deze Aghamouri die een cruciale rol zal spelen in de gebeurtenissen. Een student? Hij is gehuwd, betrekt ook een kamer in het hotel, maar heeft met zijn echtgenote ook een huis in een buitenwijk. Het hotel neemt een centrale plaats in, vooral omdat zich in de lounge steevast enkele louche figuren ophouden. Die allen op een of andere wijze te maken hebben met Dannie, een bedreiging lijken te vormen, zich steeds opdringen. Voor wie Aghamouri Jean waarschuwt, het zijn mannen ‘met gemene streken’. Paul Chastagnier, piekfijn uitgedost, die zich verplaatst in een opzichtige rode Lancia terwijl hij toch liever vaak onzichtbaar wil blijven. Deze veertigjarige zal Jean dikwijls meenemen naar obscure cafés in achterafbuurten, in wijken waar de huizen gesloten zijn of afgebroken, tussen puin, braakliggende terreinen. Hij bezit een hotel in Casablanca. Ook de andere mannen hebben een band met Marokko. Duwalz, Gérard Marciano, Georges Rochard. Net als de hoteleigenaar, Lakhdar. En Dannie… zegt zij niet in Casablanca geboren te zijn…

Tenslotte is de intimidatie te fel en verhuist Dannie naar hotel Perceval. De oude Jean tracht langzaam het gebeuren te reconstrueren. Hoe Dannie, met wie hij door Parijs blijft dolen, maar ook dikwijls in haar kamer en in zijn appartementje vertoeft, hem langzaam iets prijsgeeft over zichzelf. Moeizaam. Maar hoe meer hij weet hoe mysterieuzer alles wordt. Wie is de vriendin die ‘ergens’ in de buurt woont? En haar broer die zij soms bezoekt? Waar komen de brieven vandaan die zij poste restante ontvangt? Zij neemt Jean mee naar een landhuis, La Barberie, op 150 kilometer van Parijs. Pas na moeizaam puzzelen – zijn notaboekje vermeldt de naam van de plaats niet – ontdekt hij dat het in Feuilleuse was… Dannie bezat de sleutel. Ze zullen er vaak ‘logeren’.  De eigenaars zijn in het buitenland. Dannie zou hier ooit verbleven hebben, de man verantwoordelijk voor de woning kent haar. Evenwel, wanneer twee mannen komen aanbellen is zij bang en moeten ze zich dagenlang schuilhouden. Als Dannie even alleen op stap gaat keert zij terug met een pak bankbiljetten. Een raadsel, Jean krijgt geen antwoord op vragen. Zo vergaat het hem ook bij een bezoek aan het eerste appartement waar Dannie gewoond heeft toen zij naar Parijs kwam, voor zij een kamer kreeg in de Cité Universitaire. Ook van dit appartement bezit zij nog een sleutel. Er is niemand, Dannie graait uit een lade papieren mee, stopt een grammofoon en een aantal LP’s in een boodschappentas, betreurt dat zij haar kleren niet kan meenemen… Ja ooit is zij hier halsoverkop vertrokken. Zij huurde hier een kamer bij een oude dame. Waar kwam zij toen vandaan, waarom dat overhaast vertrek… Er zijn meer vragen dan antwoorden. Dat Jean in het landhuis, waar Dannie plots niet meer wou naar terugkeren, het manuscript van zijn eerste roman achterliet, negenennegentig bladzijden… wat zou er van die volgekriebelde blaadjes geworden zijn?

Verontrustend werd het pas toen Dannie hem vroeg aan te bellen aan de woning rue Sauffroy 17. Hij diende te informeren of mevrouw Dorme thuis was. Er kwam geen reactie op zijn bellen en kloppen. Dannie bleek zeer nerveus, sprak vaag over een misdaad, moord… Er is voldoende reden tot ongerustheid. Jean wordt ondervraagd door politie-inspecteur Langlais. Over Dannie, over het gezelschap van het Unic Hôtel, over de ’66’ een obscuur café, in feite de dubieuze annex van een gerenommeerd café, Le Luxembourg, waar hij met Dannie soms belandde tussen louter louche types. Het is duidelijk dat Jean niet veel weet. En Dannie… zij is plots vertrokken. Naar het buitenland. Of niet? Zij liet hem wel een afscheidsbriefje na, maar dat was een tekst overgeschreven uit een romannetje! Nu, zoveel jaren later, verwacht Jean nog steeds haar ergens te ontmoeten, haar schaduw te zien in een steeg, of voorbij te zien komen in een taxi, in de metro… Wat had dit alles te betekenen? Het wordt duidelijker wanneer de oudere Jean niet zo toevallig de inmiddels gepensioneerde inspecteur Langlois ontmoet. Deze bleef de auteur in zijn geschriften belangstellend volgen, én had ook het onopgeloste dossier over Dannie naar huis meegenomen. Dat wil hij nu aan Jean toevertrouwen – veel is het niet, een aantal vergeelde getypte velletjes. Wat openbaren ze? Hoe intiem Jean en Dannie ook met elkaar waren die enkele maanden (hoewel er niet gereveleerd wordt of ze ook een seksuele relatie hadden), hoeveel tijd ze ook samen doorbrachten, er bleef steeds een zweem van mysterie om het meisje hangen. Inderdaad, Nu blijkt dat zij in Parijs geboren is en Mireille Sumpierry heet. Dat zij reeds acht maanden in de gevangenis zat wegens winkeldiefstallen. Een broer waar zij naar verwees blijkt niet te bestaan. De bevriende restauranthouder André Falvet bij wie zij met Jean wel eens ging eten was lid van de beruchte Stéfani-bende. Maar vooral – onderwerp en aanleiding van het dossier – op het adres waar zij Jean had laten aanbellen om te informeren naar mevrouw Dorme was drie maanden voor zij met Jean kennismaakte een moord gepleegd. Een man werd er met twee revolverschoten afgemaakt. Volgens een getuige hebben vier mannen die fatale avond een groot pak, het lijk dus allicht, naar buiten gedragen. Nu, wanneer Langlois in zijn onderzoek Dannie en de mannen uit het Unic Hôtel op het spoor komt, verdwijnt Dannie; vermoedelijk is zij met de zogenaamde mevrouw Dorme, ook een schuilnaam, naar Zwitserland gevlucht. Jean beseft nu dat de toespelingen van Aghamouri, dat Dannie iets ernstigs begaan had, wel zullen kloppen. Maar waarom? En wat is de rol van Aghamouri die in feite werkt bij de Marokkaanse veiligheidsdienst. Alles draait dus om de politiek in deze woelige periode – alle betrokkenen hebben bindingen met Marokko. Denken we hier niet aan de zaak Ben Barka… De identiteit van het slachtoffer is niet te vinden in het dossier van Langlois en de zaak werd afgevoerd – een duidelijke doofpotoperatie.

‘L’herbe des nuits’ is geen misdaadverhaal. Het is geen politieke thriller. Het is zoals alle werken van Modiano een bundel poëzie. Sla willekeurig welke bladzijde op en je leest een gedicht. Je verdwaalt in de woorden. Op de klanken van de namen van personen, winkels en plaatsen. Meegevoerd in de duistere mysterieuze sfeer. Waar was Jean, zijn notaboekje in de hand, naar op zoek? Het verleden? Nee. “Het gaat niet om het verleden maar om episoden uit een gedroomd, tijdloos leven dat ik bladzijde voor bladzijde aan de monotonie van het dagelijkse leven ontruk om er wat schaduw en licht in aan te brengen.” Er is bovendien niet zoiets te vinden als een verleden, noch een nu. Ontmoette hij niet de minnares van Baudelaire in wat zijn actuele leven heet te zijn. En hoe aanwezig was niet de schim van Gérard de Nerval in het kantoor van inspecteur Langlois dat zich bevond bij de rue de la Vieille-Lanterne waar de schrijver zich verhing. “Toen ik gisteren alleen op straat liep, scheurde er een sluier. Geen verleden meer, geen heden, een roerloze tijd. Alles had zijn ware licht hervonden.” Welke schimmen, welke personen uit zijn leven – dit van Jean, de getroebleerde jeugd van Modiano – dolen rond in de straten en steegjes van nachtelijk Parijs. Waar een wijk, wanneer het regenachtig, of mistig, is, soms lijkt op een dorp in het noorden van Frankrijk. Waar avonden in Montparnasse verbonden worden met dichtregels van auteurs wier naam vergeten is. Loopt daar ook een soort tweelingbroer rond, naast de Jean van zestig jaar, die niet ouder geworden is dan de twintigjarige Jean? “Zou het kunnen dat een dubbelganger die ik daar had achtergelaten mijn oude gebaren bleef herhalen en tot in de eeuwigheid dezelfde wegen ging als ik toen?” Heden, nu, toekomst, loze begrippen? Is het mogelijk een bres in de tijd te vinden, zich over te leveren en zich daar in te laten zakken… Wie weet, oppert hij, dan zou hij misschien alles onveranderd terugvinden. Zoals hij weet: ook nu zoveel jaren later slentert Dannie ergens voor hem uit, verdwijnt haar schaduw om een hoek, hangt een vleug van haar parfum nog in de metrowagon…

Een roman om te koesteren met woorden die je in jezelf begraaft, tijdloos.

Johan de Belie           

2 gedachtes over “De schatkamer van Johan de Belie (62)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.