Vandaag verneem ik dat Prof.Dr.Raoul Bauer, hoogleraar cultuurgeschiedenis, gisteren is overleden.

De 42ste editie van ‘Temse zendt z’n zonen uit’ in juni 2000 was eerder een buitenbeentje. Behoort de belichte figuur op zichzelf tot ‘een ras apart’, dan is vooral de wijze waarop hij zijn bijdrage heeft geïnterpreteerd van een ongewone orde. Die bijdrage, die hieronder volgt, is niet zomaar een spiegel van oppervlakkige herinneringen; het zijn memoires met diepgang: markante personen en plaatsen die (hoofdzakelijk positieve) littekens hebben geslagen in het geheugen, worden in beeld gebracht. Opvallend is vooral ook de eerlijke, vranke stijl van de auteur. Raoul Bauer is een autoriteit op het vlak van de cultuurgeschiedenis. Zijn studies van licentiaat Moderne Geschiedenis en Doctor in de Letteren maakten hem tot (o.a.) hoogleraar Cultuurgeschiedenis en tot vruchtbaar auteur van voorname historische werken en bijdragen. Op het einde vindt u de zakelijke gegevens over Raoul Bauer. Hier volgen zijn herinneringen aan de tijd van toen… zijn tijd in Temse.
Mijn herinneringen aan Temse zijn als een nog onafgewerkt schilderij met vele kleurschakeringen. Helle en frisse tinten wisselen af met donkere vlekken: sommige personages staan daarbij helder gepenseeld, anderen lijken eerder weggezonken in de achtergrond: bepaalde gebeurtenissen dringen zich zo op, dat ze lijken pas gisteren geschilderd te zijn, andere dragen reeds de vermoeide schaduw van een voortschrijdende vergetelheid. De lijnen die al deze personen en feiten verbinden, lopen vaak diffuus over het doek en zijn niet steeds even duidelijk. Nochtans weet ik dat ze daar ergens in het verleden, dat toen nog heden was, gebeurd zijn. Ik bewaar er in ieder geval een beeld van. Dit beeld wil ik aan de hand van enkele karakteristieke momentopnames nu vertellen. De focus zal hierbij gericht worden op enkele voor mij smaakmakende plaatsen en personen.
Een huis vol betekenis
Het huis waar ik woonde (Eeckhoutdriesstraat 48, in de volksmond Klaanaai genoemd, RDS), was een uitzonderlijke plek, niet omdat het zo prachtig oogde of van een opvallende architectuur of grootte was. Dat was het zeker niet. Onze gewone bijna-arbeiderswoning stond wat eentonig in een rij van gelijkaardige, even onopvallende huizen. Voorbijgangers zouden het zeker geen blik gegund hebben!
Het is duidelijk dat het uitzonderlijke karakter van dit huis te maken had met de herinneringen die er thuishoorden. Via een smalle gang kwam men in een bijna steeds halfduistere middenplaats (op het woord living moesten we nog wachten tot de beroemde uitroep van Theo Lefévre, dat hij de moord op Kennedy vernam toen hij in zijn living zat!) Het licht viel schaars binnen langs een venster in de hoek van de kamer. Aan een wand, ongeveer in het midden, stond een grote kachel, die enkel brandde bij grote gelegenheden, en wat verder een deur die uitgaf op de keuken, het eigenlijke centrum van het huis. Ik kan mij moeiteloos voorstellen dat een toevallige bezoeker weinig onder de indruk zou zijn gekomen van die keuken. Nochtans, voor mij had zij bijwijlen een bijna sacrale dimensie. Hoeveel keer kwam ik er op een wintermorgen binnen als in een oord vol warme beschutting: uit mijn koude slaapkamer, via de kille middenplaats, alles omgeven door een ochtendlijk duister, plots in de keuken. De kachel ronkte dat het een plezier was om horen en naarmate de pot opgloeide, nam een grijpbare warmte bezit van tafel en stoelen. Een boterham lag klaar naast een pot confituur of een reep chocolade. Maar vooral (!) komen beelden naar boven, als echo’s uit een lang verleden, van gezellige zaterdagavonden, waarnaar ik als kleine jongen wel uitkeek. Het licht brandde en na het eten was het tijd voor de grote wasbeurt in een soort van ijzeren kuip die zonder veel omhaal op tafel werd gezet en wat later zat ik nog nablinkend van het te warme water in de felle gloed van een Leuvense stoof te luisteren naar de stem uit Amerika. Die krakende stem van Jan Albert-Goris, die op een gevatte wijze boeiende anekdotes uit de Verenigde Staten vertelde, was een hoogtepunt van de avond. Zijn woorden werden zinnen en zijn zinnen werden beelden, die mij meevoerden naar een vreemde wereld, naar mensen die anders leefden dan wij. Het einde van die steeds te korte avonden viel samen met het nog even mogen luisteren naar een bonte-avond-uitzending. Daarna ging ik via de duistere middenplaats langs een nauwe trap naar boven.
52-politiedynastieOp bepaalde momenten van het jaar kreeg die middenplaats een bijzondere betekenis. Ik spreek hier over de weken die het Sinterklaasfeest voorafgingen. Mijn vader (op bovenstaande foto van de Temsese politiedynastie staat hij tweede van rechts, RDS) kwam dan zoals gewoonlijk thuis rond zes uur ’s avonds. Steeds hetzelfde ritueel: eerst gestommel in de gang, waar hij zijn kepi en koppelriem aan de kapstok hing, dan een paar stappen en daar was hij. In die periode evenwel duurden die enkele stappen altijd langer dan anders en steevast kwam hij dan met een quasi plechtig gezicht binnen en zei zo serieus mogelijk, dat hij precies iets had zien bewegen in de omgeving van de schouw. Aangezien het vuur daar nooit brandde, was die schouw de uitgelezen plaats voor Sinterklaas om al wat voorbereidend werk te doen. Bang en blij tegelijk ging ik dan voorzichtig kijken en steeds bleek mijn vader over een goed opmerkingsvermogen te beschikken, want bovenop de kachel lag er altijd een suikeren sigaar of een aantal figuurtjes in chocolade. Achter mij hoorde ik mijn ouders het spel meespelen… De hele operatie werd wel ingewikkelder, toen een grote hond in huis werd gehaald. Het kwam er toen op aan om vóór onze Bessy het lekkers te bereiken. Die middenplaats was wel degelijk uitzonderlijk.
Toen kwam de periode van de lagere school, wat een ander stuk van ons huis in het licht bracht. Tussen de middenkamer en de straat lag de voorkamer. Onze toevallige bezoeker zou hier wellicht ook zijn neus ophalen: in die kamer viel immers niets te zien. Maar vanuit mijn herinneringen komen andere beelden: deze voorkamer was niet zomaar een kamer, neen, zij was de omgeving waarin mijn eerste bibliotheek gestalte kreeg. Ik zie het nog zo voor mij. Op een kleine hoekkast kon ik ongeveer tien boeken opstellen, de ruggen fier naar mij gericht. En om de draad niet kwijt te geraken in die eerste bibliofiele schat, hing er aan de muur een lijst met de titels gespeld. Merkwaardig hoe enkele van deze titels nog haarscherp aanwezig zijn: de avontuurlijke reizen van Odysseus, grote figuren van de mensheid, onder wie Baden Powell en Eisenhower, Old Shatterhand en Winnetou… Toen de VRT-televisie mij jaren later vroeg om een lijst op te stellen van vijf boeken die op mij een grote indruk hadden nagelaten, vermeldde ik als eerste de Odyssea van Homerus. Dit antieke werk uit de vroege Griekse geschiedenis heeft mij sindsdien inderdaad nier meer losgelaten. Het verhaal over dit deel van mijn leven zou niet volledig zijn zonder een verwijzing naar onze honden Bessy I en II. Prachtige en vooral lieve dieren waren het. Altijd heb ik ervaren hoe zij gaandeweg een evidentie werden. Bij het opstaan of thuiskomen, steeds kwam die kwispelende loebas aangerend. Vooral tijdens de vele uren die ik alleen, studerend aan de keukentafel doorbracht, was de stille maar nochtans nadrukkelijke aanwezigheid van Bessy goud waard.
Niet alle huizen spreken dezelfde taal
Letterlijk was dus mijn ouderlijk huis klein en bescheiden. Dat kan men niet zeggen van de woning waar mijn oom Jean en tante Renée woonden. Dat was een andere wereld en daar leefde een andere stand. Niet dat zij dit ooit lieten blijken, maar eerst onbewust en daarna gaandeweg bewust ervoer ik hier een maatschappelijke scheidingslijn, die duidelijk materiële contouren toonde. Het huis in de Pastoor Boelstraat impressioneerde mij enorm. De grote poort toonde een garage, waarin in mijn herinnering steeds een auto stond. Dan volgden enkele trapjes omhoog en een mooie hal, die volledig gedomineerd werd door een vitrinekast, waarin een opgetuigd modelschip stond. Ergens hing ook nog een geschilderd portret van mijn oom in officiersuniform. Alles straalde degelijkheid en welstand uit. Maar in mijn ogen moest het heilige der heiligen dan nog komen: via een middenplaats – die voor mij steeds verbonden blijft met heroïsche kaartavonden – kwam men in een reusachtig bureel, waar blijkbaar ingewikkelde dingen gebeurden. Eén zaak vond ik daar onbegrijpelijk en deed mij ten lange laatste terug verlangen naar onze bescheiden voorplaats: er waren daar namelijk geen weinig of geen boeken aanwezig. Ook vanuit dit standpunt kwam dit huis anders over. Indirect kom ik verder op deze plaats terug. Hier immers woonde een dame met een enorme persoonlijkheid: mijn tante Renée. Aan haar wijd ik verder graag een aparte paragraaf.
Huizen in Temse
Naast mijn ouderlijke woning en de burgerswoning van mijn oom en tante De Ryck, mag ik niet voorbijgaan aan de café van mijn grootouders Bressinck langs moederskant. Het was een echte volkskroeg, waar ik weer een ander leefpatroon, trillend van ruw vertier, ontmoette: de tooghangers en drinkebroers, de kaarters, de vertellers van sterke verhalen met hun glimmende voorhoofden onder een naar achteren geschoven klak, de ruziemakers, allen heb ik ze daar ontmoet. Het was niet mijn wereld. Toch zou ik deze ervaring voor geen geld willen missen hebben… een spetterende belevenis.
Mijn grootouders verhuisden naar huisjes die steeds kleiner werden. Van een middenplaats of voorplaats was op de duur geen sprake meer. Breed hadden zij het niet. Mijn ouders hielpen, maar heel veel kon dat niet zijn. Er moest immers gezorgd worden dat ik in een nabije toekomst naar het college in Sint-Niklaas kon gaan.
Die schrale materiële kant is in het geval van mijn grootvader wellicht niet de meest tragische. Dat ligt anders. Op een moment dat ik al min of meer kon begrijpen wat rondom mij gebeurde, kreeg ik hartzeer bij de tragiek die zijn levensavond tekende. In feite was hij een fiere man, die uitkwam voor zijn socialistische overtuiging. Jammer genoeg was de
bekommernis niet wederkerig. De partij met de grote, in Temse levende bonzen op kop, hebben hem, na nochtans lange jaren trouwe dienst, gedumpt als afval. In zijn laatste levensjaar kwam hij zelfs niet meer aan het venster kijken, wanneer de 1 Mei-optocht voorbijtrok. Als pauwen liepen zij daar, zogenaamd in dienst van de kleine man: één grote leugen was het. Dat althans las ik in zijn ogen. Zelden heb ik zoveel treurnis gezien om een verloren ideaal. Indirect heeft mij dit getekend. De eis van de zogenaamde gelijkheid van allen, heb ik steeds gewantrouwd. Liep het niet steeds uit op de macht van enkelen? Met deze gedachten achteraf, denk ik goed te verwoorden wat deze ingoede maar weinig lepe mens, deze naïeve partijmilitant van het eerste uur, die moest rondkomen met een beschamend pensioentje, dacht. Op het einde sprak hij enkel nog smalend over de heren en hij bedoelde ermee zijn vroegere kameraden.
Nog drie huizen duiken op uit de tijd. Het eerste is het kapsalon van mijn tante Edith, de zuster van mijn moeder. Voor mij was deze bijlange niet zo interessant als de herberg van mijn grootouders. De sfeer in het huis kon ik moeilijk plaatsen. Ik kon goed overweg met de hond des huizes, maar voor de rest groeide er toch een mentale kloof. Het waarom hiervan is moeilijk te achterhalen. Ik denk dat het gewoon gebeurde. Zeker tijdens mijn collegejaren werd de afstand groter. De wereld van mijn studieboeken met vooral de onderdompeling in de klassieke talen, heeft mij zeker vervreemd van een aantal mensen. Mensen groeien soms uit elkaar door het leven zelf. Niettemin bleef ik mijn tante trouw bezoeken tijdens de weinige uren dat ze niet in haar salon werkte. Haar zeer vroege dood in 1963, toen ik in mijn eerste jaar in Leuven zat, betekende dan ook een grote schok.
Een tweede woning is die van Albert en Jeanne Schilders. Albert Schilders (tweede van links op bovenstaande foto, RDS), in 1947 in Temse tot politiecommissaris benoemd, woonde samen met zijn vrouw eerst in een zijstraat aan de kaai en daarna in de Oeverstraat. Van het eerste huis herinner ik mij weinig. Wel is een vaag gevoel dat het er goed vertoeven was, overgebleven. De tweede woonst, waar hij samen met zijn schoonouders leefde, is voor mij als een plakboek vol foto’s. Vaak waren we er op bezoek. Mijn vroegste aangrijppunt is een dag waarop ik een cowboykostuum kreeg, inclusief hoed en revolver. Samen werd cowboy en indiaan gespeeld. Later begon ik mij vooral goed te voelen in de ronduit Bourgondische sfeer die er heerste. Op de figuur van Albert Schilders kom ik later nog terug.
Een derde gebouw tenslotte is eigenlijk geen woning, al voelde ik mij er vaak goed thuis. Ik bedoel hier den British of de cinema die werd uitgebaat door een familielid van mijn moeder, Henri Van Dale. Samen met mijn ouders, maar dikwijls ook alleen heb ik uren doorgebracht in die magie van het witte doek. Tarzan, cowboys en indianen en vooral een aantal historische films staan mij nog steeds goed voor de geest. Daarheen kunnen gaan, was voor mij een feest. Eerst was er die wat aparte sfeer van verwachting bij het binnengaan van de zaal, de glimlachende rode kop van mijn oom-uitbater en toen, eens het licht uit, het ondergedompeld worden in die wereld vol avontuur. Zonder mij te willen bezondigen aan enig finaliteitsdenken, vermoed ik dat hier de kiemen zijn gelegd voor mijn actieve interesse in de film, die jaren later resulteerde in een boek over de Italiaanse cineast Federico Fellini.
05-derde-leerjaar-van-de-broedersNaast deze huizen komen uit het verleden nog twee plaatsen zeer nadrukkelijk naar voren. Een eerste is de Broederschool in de Akkerstraat (voor meer uitleg bij de foto, zie helemaal onderaan, RDS). Tot en met het vijfde leerjaar verbleef ik daar. Zalige momenten heb ik er beleefd met schitterende meesters. Hun gezichten zie ik nog voor mij, maar hun namen zijn jammer genoeg grotendeels verdwenen. Tijdens het jaar in het college van Sint-Niklaas bleek trouwens de deugdelijkheid van hun onderwijs.
Het levenstoneel van de straat
Een tweede plaats vraagt meer ruimte. Ik zou haar omschrijven als de straat, zowel in een letterlijke als figuurlijke betekenis.
Uren heb ik als kind in de Eeckhoutdriesstraat (of ‘t Klaanaai) doorgebracht. Deze straat was dan ook een prachtige speelruimte. Enkele dreven vormden de verbinding met het platteland en de eentonigheid van de huizen werd verbroken door de aanwezigheid van enkele heuse boerderijen. Met hun hooizolders en stallen waren deze een gedroomde plaats voor talloze avonturen. Waren we hier wat op uitgekeken, dan was er nog het kolenmagazijn van Goossens. Hier boden zich andere mogelijkheden aan, die alle één punt gemeen hadden: na een namiddag spelen kwam men namelijk steevast inktzwart naar huis. Mijn vrienden van toen kan ik nog zo de hand reiken: Jacky Goossens, de zoon van de kolenhandelaar, Armand Van Raemdonck of van den Delis, onze toegangsweg naar de hooizolder en stallingen, de grote Raoul (ik was de kleine of de jongste), Werner, Marcel Geerinck of van de roste Maria (hij zou later verongelukken tijdens legeroefeningen), Erik Engels en niet te vergeten de onstuimige Walter Viaene, kleinzoon van de Keppens, toen vooraan in het kattekwaad, nu kolonel bij de rijkswacht. Ja, het waren toen drukke en verbeeldingsvolle tijden!
De straat als een plaats van vertier en speelse ernst, maar ook als het toneel van minder aangename ervaringen. Tijdens de koningskwestie werd druk gediscussieerd. Aangezien we in een rode buurt woonden, was de hevige anti-Leopoldstemming duidelijk voelbaar. Op zich was dat voor mij nog geen probleem. Die zaken gingen immers over mijn kinderhoofd heen. Maar bij mijn vader, toen reeds bij de politie, voelde ik onrust die vrij vlug ook op mij oversloeg. De massaficatie. zoals ik ze daar zag, maakte mij zorgelijk. Dit zou de jaren daarop niet verbeteren. Geleidelijk aan beter in staat om kritisch waar te nemen, zag ik hoe mensen hun waardigheid verloren eens zij zich gesteund wisten door een groep. Met afgrijzen maakte ik mee hoe tijdens een staking op de werf, een werkwillige in onze straat spitsroeden moest lopen. Nooit vergeet ik de van haat vertrokken gezichten van heel wat omstaanders. Zij waren geen mensen meer, zij waren geen geburen meer, het was gepeupel. Een bijkomende bron van onrust lag in het feit dat mijn vader als politieofficier vaak midden dat gewoel stond. Ik heb hem zien thuis komen, bezweet, moe en met een kapot getrokken uniform! Ik hou van de mens, maar ik heb een grondige afkeer van de massa. Dat inzicht wortelt ongetwijfeld in deze tragische dagen.
Stilaan in de loop van de jaren ’55-’60 ben ik weggegroeid uit die straat, waar ik nochtans bleef wonen. Als los zand liep de mij zo bekende omgeving door mijn vingers. Van mijn jeugdvrienden geraakte ik vervreemd. Niemand kon hier iets aan doen, maar aangenaam was anders. Op enkele uitzonderingen na, zag ik hen nog regelmatig. maar het gesprek stokte telkens vlug. Onze werelden liepen uiteen. Op een moment dat ik zat te zwoegen op Griekse stamtijden, werkten zij als jong volwassenen reeds op de werf, praatten zij over hun lief en over het zaterdagse bal. Ik was voor hen een vreemde geworden en zij voor mij. Het was duidelijk dat de kinderjaren definitief voorbij waren.
Mensen als merkstenen
Herinneringen betreffen niet enkel plaatsen maar ook en vooral personen. Enkelen zijn reeds aan bod gekomen. Anderen wil ik meer uitgebreid gedenken.
Vooreerst waren er mijn ouders. Mijn moeder, op en top een gevoelsmens, etaleerde vaak een uitbundige joie de vivre. Reizen deed ze enorm graag. Waar ze precies naar toe trok, had minder belang. Zij genoot van het reizen zelf. Heel Frankrijk en aangrenzende gebieden lag voor haar vol van schone plekskes en plezierige cafeetjes, waar zij en vader, dikwijls met Albert en Jeanne Schilders, steeds zonder aarzelen waren afgestapt. Vaak kreeg ik thuis telefoon uit één van die schone plekskes, waar de achtergrondgeluiden voldoende lieten vermoeden welke vrolijke sfeer er heerste. Zij was Bourgondiër zonder het te weten en leefde vooral van dag tot dag. Misschien een goed recept om van elk uur te kunnen genieten?
Anders was mijn vader. Een levensgenieter was ook hij, maar toch met een ondergrond van ernst, zowel tegenover mij als in zijn beroep. Met ontzag denk ik er steeds aan terug. hoe hij rond de jaren zestig, dus reeds aanleunend bij de vijftig jaar, avond na avond zat te studeren om zijn examen van politieofficier te kunnen afleggen. Wakker liggend in mijn bed, hoorde ik hem in de keuken luidop worstelen met de cursus over de geschiedenis van België. En hij is er geraakt! Zijn politietaak vervulde hij met trots en resultaat. In zijn papieren heb ik gelukwensen gevonden van de procureur aan zijn adres en lang vóór er sprake was over geïntegreerde politiediensten en ingewikkelde octopusakkoorden, werd in zijn optreden precies de vlotte samenwerking geloofd tussen rijkswacht, gerechtelijke politie en gemeentelijke politie.
Op persoonlijk vlak zorgde hij ervoor dat ik de beste studies kon doen. Nauwgezet volgde hij mijn resultaten en toen er op het einde van de rethorica opnieuw moest worden gekozen, stond het voor hem als een paal boven water dat ik naar de universiteit zou gaan. Hij kon veel door de vingers zien, behalve op het gebied van de studie. Daar was het bittere ernst. Zonder blikken of blozen gaf hij mij als geschenk bij mijn Plechtige Communie een volwassen en grondig erudiete wereldgeschiedenis in vier delen. Ik gebruik deze boeken nog steeds als naslagwerk.
Hij was een groot mens, mijn vader. Dat in een recent boekje over Temse over zijn figuur weinig anders verteld wordt dan een smakeloze anekdote, ervaar ik dan ook als zeer pijnlijk. Bepaalde zaken kunnen het goed doen in de gesloten kring van enkele moppentappers, maar horen niet thuis in een boek. Dat dit niet werd ingezien, zegt meer over het onderscheidingsvermogen van de auteur dan over de persoon van mijn vader. Eveneens een wrange nasmaak laat de manier na waarop in 1987 het gemeentebestuur en het politiecommissariaat officieel afwezig waren bij zijn begrafenis. Eén burgemeester en één politieofficier zijn nochtans tot het einde van de begrafenis gebleven: de eerste was de burgemeester van Puurs, de andere adjunct-commissaris in Dendermonde. Van Temse enkel officieuze vertegenwoordigers! Van normen en waarden gesproken…!
Naast hem stonden drie andere waardevolle figuren: zijn zuster of mijn tante Renée – zij was tevens meter van de huidige burgemeester Luc De Ryck – en politiecommissaris Albert Schilders en zijn vrouw. Ondanks een door allerlei omstandigheden enigszins verstoorde relatie die gelukkig beperkt in duur was, zag ik vlug welke band broer en zuster verbond. Hun gevoelens verborgen houdend achter een te luidruchtige conversatie, zag ik vaak hoe deze beide mensen elkaar node konden missen. Haar dood heeft mijn vader geknakt.
Nu ik alles vanop afstand kan bekijken, verbaast mij dat niet. Mijn tante Renée was een grote persoonlijkheid, die vertrouwen verdiende én kon geven. Haar gezin was haar dierbaar in grote en kleine dingen. Ik zie haar nog wandelen ’s avonds aan de arm van (ik denk) Raoul, die in volle blokperiode die avondlijke pauze kon gebruiken. Geen groot gebaar, maar voor een student in die periode toch zo belangrijk.
Aanvankelijk voelde ik mij bij haar minder thuis. Maar dat had eerder te maken met het in mijn ogen ontzagwekkende huis waar zij woonde dan met haar persoon. Naarmate ik ouder werd, kon ik gemakkelijker met haar spreken. Vooral toen zij mij op ik-weet-niet-meer-welke-leeftijd volwassen genoeg achtte om een borreltje te drinken. Grote gesprekken over het leven hebben we niet gevoerd. Diepe gevoelens komen bij de Bauers immers zelden rechtstreeks ter sprake. Steeds ging het over ditjes en datjes, later over de kinderen en over mijn studies. Maar dit neemt niet weg. dat ik bij haar meer levenswijsheid heb gevonden dan in veel van mijn boeken. Eén ervan is mij steeds bijgebleven. Toen ze mij hoorde spreken over allerlei toekomstplannen en de daarbij horende moeilijkheden en mogelijkheden, luisterde zij goed en besloot dat ik altijd voor ogen moest houden dat de prijzen maar aan de meet (= aankomstlijn) werden gedeeld. Ik stond een moment perplex en daarna vol bewondering: wat zij daarnet in een eenvoudige zin had gezegd, vatte vele volle pagina’s Griekse wijsheid samen.
Was het de Atheense staatsman Soloon niet, die op de vraag van de Lydische koning Croesus of hij, de koning, in Soloons ogen niet gelukkig kon worden genoemd, zegde dat hij die vraag maar kon beantwoorden op het einde, dus na Croesus’ dood. En wil de oude uitspraak: prijs de dag niet vooraleer het avond is iets meer zeggen? Lieve tante Renée – uit ontzag zou ik haar vroeger nooit zo hebben durven aanspreken – het was een spijtige zaak dat uitgerekend gij niet aanwezig kon zijn op mijn doctoraatsverdediging in Utrecht. Maar ge hebt er niettemin van genoten en waart er fier op. Dát weet ik zeker!
Politiecommissaris Albert Schilders was een totaal andere figuur, extrovert en uitbundig. Onze eerste ontmoeting, om dit woord hier al te gebruiken, begon met een incident. Het gebeurde in een periode dat niet enkel prinsen en prinsessen hun blijde intrede maakten, maar ook pastoors en politiecommissarissen. In 1947 werd hij met vertoon binnengehaald. Als zoontje van een politie-inspecteur liep ik daar ook wat rond tussen al dat grote-mensen-gedoe. Volledig in de rol van de blijde intrede, werd mij gevraagd om aan de gevierde een kus te geven… wat ik ronduit weigerde. Hoe ik mij dit tafereel zo ben blijven herinneren, blijft voor mij tot op vandaag een vraag. In ieder geval deze eerste ontmoeting is het begin geweest van een jarenlange vriendschap. Het leeftijdsverschil speelde ter zake geen enkele rol. Vooral toen ik zelf ouder werd, heb ik zijn inbreng in mijn leven naar waarde weten te schatten.
Lange uren brachten wij door met discussiëren over de grote levensvragen. Zelf grotendeels een autodidact, had hij zich met zijn scherp verstand een benijdenswaardige eruditie weten op te bouwen. De grote klassiekers had hij gelezen en herlezen. Sommige werden met een verfrissende directheid besproken. Zijn spitsvondige en soms ironische commentaar op Caesars De Bello Gallico is mij steeds bijgebleven. Vooral ook omdat die steevast werd gegeven bij een frisse pint of bij een zonnige pastis.
Zijn bibliotheek was een openbaring, zijn kennis van de klassieke muziek een bron van verrijking, zijn liefde voor Frankrijk, de Alpen en de Provence was één grote uitnodiging. In dit verband gaf hij blijk van een bijna missionaire zendingsijver. Om zijn politiekorps meer cultuur bij te brengen, voerde hij een soort van intern bibliotheeksysteem in. Om de maand kocht elk lid ervan een boek, dat ook voor de overigen beschikbaar was. Eén van de gelukkige gevolgen hiervan was dat onze voorplaats nu een heuse bibliotheekkast kreeg die regelmatig van nieuwe titels werd voorzien. Cultuur zag hij evenwel breed. Zij die er wilden op ingaan, konden bijvoorbeeld vertoeven in zijn huis in de Provence: een korte woordenlijst en enkele praktische tips voor onderweg kregen zij er bovenop. Gelukkig had hij, wat dat betreft, een geduldige vrouw, die met zoveel enthousiast geweld ironisch wist om te gaan.
Zijn invloed op mijn latere studiekeuze was ongemeen groot. En dat begon reeds vroeg. Vrij vlug stelde hij zijn bibliotheek voor mij open. Dostojevski, Tolstoi, Hemingway, Steinbeck, Camus kreeg ik voorgeschoteld. Mozart, Beethoven, e.a. kreeg ik te beluisteren. En ik moet zeggen dat ik deze auteurs en componisten met volle teugen gesavoureerd heb. Het meest beklijvend evenwel waren sommige avonden op zijn terras in de Provence. Voor ons werd een imposante heuvel langzaam ingenomen door oprukkende duisternis, hier en daar klonk nog wat geluid uit een indommelende natuur. Samen zaten we naast elkaar, veel werd er toen gezegd, evenwel zonder spreken, want dat zou de broze harmonie tussen hemel en aarde verbreken. Dit was geen poze maar authentiek geluk!
Albert Schilders kon ernstig zijn en was dat ook vaak. Maar nooit is hij hierdoor een droogstoppel geworden. Humor markeerde een groot deel van zijn leven. Aan deze periode terugdenkend, moet ik zelfs zeggen dat mij van hem vooral een gezegde van Godfried Bomans is bijgebleven: Hoed u voor de ernstigen, want ze zijn zelden serieus! Met zo een levenshouding is er weinig kans dat men zich verveelt. Zijn vrouw (tante Jeanne, zoals mijn kinderen haar nog steeds noemen) paste bij hem als een handschoen op een hand. Ik zie haar nog steeds geamuseerd toekijken, vaak anticiperend op Albert, die eerst nog even een verhaal moest afmaken of nog een laatste aperitief wilde drinken. Samen met hem bezat zij dat onrustig levendige, dat hun huis tot een plek maakte waar het goed was om op bezoek te gaan.
Terugdenkend aan Temse, komen vooral deze figuren naar boven. Levendig staan zij nu opnieuw voor mij. Ik kan niet anders dan blij zijn dat ik hen heb gekend en dankbaar voor wat ik van hen mocht ontvangen. Soms voel ik oude bitterheid opkomen om aangedaan onrecht of om lompe stijlloosheid. Vaak evenwel ervaar ik vreugde over zoveel gekregen geluk. Maar steeds overheerst die onbestemde weemoed om een verhaal dat afgesloten is. Gelukkig is er nog de herinnering.

Referentie
Prof.Dr.Raoul Bauer, hoogleraar cultuurgeschiedenis: omzien in vreugde, weemoed en bitterheid, Info-Temse, juni 2000

Curriculum vitae
°1944 in Temse. Gehuwd met Rita Van Camp en vader van Dominique en Mikaël.
Adres: Kimpelberg 22, 2870 Puurs
Studies
Licentiaat Moderne Geschiedenis (K.U.-Leuven; prom. prof. J.A.Van Houtte)
Doctor in de Letteren (R.U.-Utrecht: prom. prof. H. W. von der Dunk)
Functies
Hoogleraar Cultuurgeschiedenis aan de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst, departement Architectuur (voorheen Hoger Architectuurinstituut Sint-Lucas Gent en Brussel)
Research Fellow K.U.-Leuven
Mede-hoofdredacteur van De Uil van Minerva (cultuurhistorisch en -filosofisch tijdschrift)
Hoofdredacteur Mens & Tijd (historische reeks, uitgegeven door de Uitgeverij Pelckmans) Medevoorzitter van het Maerlantcentrum (electronische publicatie en lectuur van documenten inzake het historisch-culturele erfgoed van de Nederlanden)
Publicaties in boekvorm (naast talrijke bijdragen in tijdschriften e.a.)
KLEIO TOT LEVEN GEBRACHT LEVENDE GESCHIEDENIS IN DE FILMS VAN FEDERICO FELLINI – Universa.Wetteren. 1978. 288 p.
DE HISTORISCH-FILOSOFISCHE BETEKENIS VAN ARNOLD J. TOYNBEE’S A STUDY OF HISTORY. EEN ONDERZOEK NAAR ZIJN EMPIRISME – Baeté, Puurs, 1982, 181 p. (doct. diss.) – Na een confrontatie van Toynbee’s magnum opus met enkele belangrijke historici en filosofen zoals Braudel, Geyl, Romein, Trevor-Roper, Popper en Dray, worden in dit werk de uitgangspunten van de Britse historicus geanalyseerd vanuit het denken van Bergson, waarbij de fenomenologische betekenis van zijn ‘Study’ wordt beklemtoond.
DE XIIE EEUW, EEN BREUKVLAK IN ONZE BESCHAVING (red.) – De Nederlandsche Boekhandel, 1984 – De betekenis van de renaissance van de 12de eeuw voor de verdere geestelijke ontwikkeling van het Avondland
DE GENIALE MISLUKKING VAN DE MIDDELEEUWEN – De Nederlandsche Boekhandel, Kapellen. 1985 (1995, 3de druk). 124 p. – Centraal hierin staat de cultuur-historische draagwijdte van de intellectuele en spirituele botsing tussen de Parijse magister Abelard en de beroemde abt van Clairvaux Bernard.
VEZELAY, EEN VERHAAL VAN VRIJHEID EN MACHT – De Nederlandsche Boekhandel/Uitgeverij Pelckmans, 1987, 149 p. – Cultuurhistorische analyse van de beroemde Romaanse basiliek van Vézelay en dit mede met de hulp van de Bergsoniaanse begrippen ‘société close’ en ‘société ouverte’ – Dit boek diende als scenario voor een 50-minuten durende televisieuitzending, uitgezonden door BRTN en KRO. In 1997 verscheen een grondig herwerkte versie.
IN HET TEKEN VAN VERZOENING. BRIEF VAN PETRUS VENERABILIS, ABT VAN CLUNY, EEN TIJDGENOOT UIT DE TWAALFDE EEUW – Lannoo. Tielt, 1991, 182 p. – Een proeve van ‘Bildungsgeschichte’. Op het einde van zijn leven laat ik Petrus Venerabilis, de laatste grote abt van Cluny, een brief schrijven waarin hij zijn visie geeft op de 12de eeuw, in het algemeen en op de Gregoriaanse hervorming in het bijzonder.
DE LAGE LANDEN. EEN GESCHIEDENIS IN DE SPIEGEL VAN EUROPA – Lannoo. 1994. 294 p. – Twintig eeuwen geschiedenis van de Lage Landen worden hier voor het voetlicht gebracht. Centrale thema’s: vooreerst de ontwikkeling van een prille vorm van nationalisme die zijn hoogtepunt beleefde tijdens de Bourgondische periode tot de Pragmatieke Sanctie van Karel V. In deze evolutie heeft de taal slechts een ondergeschikte rol gespeeld. Vervolgens de scheuring vanaf de zestiende eeuw met als belangrijke gangmaker de godsdienst. Verder het mislukte ‘amalgaam’ in de 19de eeuw. De mislukking lijkt mij vooral te wijten te zijn aan een verschillende interpretatie van de moderne Verlichtingsideeën tussen Noord en Zuid. Tenslotte wordt gepleit voor het bestaansrecht van België. Een autonoom Vlaanderen lijkt niet wenselijk te zijn (*). Diverse van deze standpunten worden geplaatst tegenover de geestelijke en intellectuele ontwikkeling van Europa.
Dit boek werd bekroond met de Prijs Hertog van Arenberg 1996 en de Prijs van de Vlaamse Provincies voor letterkunde 1996.
In voorbereiding (in 2000, dus normaal gezien ondertussen reeds verschenen, RDS):
VAN LEVIATHAN TOT NU, DE ONTWIKKELING VAN HET POLITIEKE DENKEN (WERKTITEL) Uitgeverij Pelckmans (verschijnt in 2001)
EEN OVERMOEDIGE TIJD – Cultuurgeschiedenis van de 14de en 15de eeuw – Uitgeverij Pelckmans (verschijnt in 2000).

(*) Dit is uiteraard het standpunt van Raoul Bauer, niet van de eindredacteur van deze blog (RDS).

Commentaar bij de foto van Raoul Bauer met zijn klasgenoten in het 3de leerjaar van het Sint-Willebrordusinstituut (1952-1953). Eerste rij: Tony De Meirleir, Benny Verhaeghe, Guy Van Waesberghe, André De Keersmaecker, Hilaire Smet, Jan Welter, Thierry Delbar en Ulrich De Graeve. Tweede rij: Roger De Gendt, Jozef Van Acker, Nestor De Jonghe, Werner De Bouw, Hubert Hauman, Jimmy De Beleyr, Pierre Rooman, Raoul Bauer en Constant Janssens. Derde rij: meester Georges Tratsaert, Jozef De Pauw, Karel De Wilde, Jean-Pierre Van Briel. Freddy Poeck, Marcel Speelman, Alfons Lesire, André Brys, Rudy Van Raemdonck, Lucien Geleyn en broeder-directeur Symphorianus (Verheyen).

5 gedachtes over “Raoul Bauer (1944-2022)

  1. Raoul Bauer op 13 mei 2022 op FB:
    Het lijkt er op dat mijn toekomst hier kort begint te worden. Daarom deze overweging …
    Heb ik tijd?
    Het leven gaat door de vingers. De weken, de maanden en de jaren gaan snel voorbij. Op een dag staan we op de drempel van de ouderdom en dan komen we ineens aan het einde van onze weg.
    Heb ik de tijd gehad om de geweldige persoon die mijn leven deelde te zeggen hoeveel ik van hem hou en hem te bedanken voor al het geluk dat hij mij heeft gebracht, voor de familie die hij me gaf, voor al die prachtige herinneringen die we hebben opgebouwd? ur na dag, om te delen mijn verdriet als mijn vreugde tijdens ons leven samen?
    Heb ik de tijd gehad om mijn kinderen te vertellen dat ze het mooiste geschenk zijn dat het leven me heeft gegeven? Dat ik via hen mijn jeugd heb herbeleven, tolerantie heb geleerd en dat ze me hebben geholpen mijn ideaal te bereiken; het is om ze op de wereld te brengen, ze te zien groeien en met de dag mijn trots te worden, en vooral hoeveel ik van ze hou?
    Heb ik de tijd gehad om mijn kleinkinderen te vertellen dat ze het zonnetje van mijn oude dag zijn? Om hen alle liefde te vertellen die ik diep in mijn hart heb voor deze kleine wezens die zo kwetsbaar en puur zijn en die ooit verantwoordelijke vrouwen en mannen zullen worden, en hoe waardevol ze voor mij zijn?
    Heb ik de tijd gehad om mijn zussen en broers te vertellen hoe verwend ik ben geweest om deel uit te maken van hun familie, om de spelletjes uit onze jeugd te delen, onze medeplichtigheid en ons prachtige herinneringen te hebben gesmeed? Om hen te bedanken voor het altijd intact houden van de banden die de kern van onze mooie familie vormen?
    Heb ik de tijd gehad om mijn vrienden te vertellen hoe waardevol hun tijd in mijn leven voor mij is? Hoe dankbaar ben ik ze voor hun onverbrekelijke aanwezigheid in elke fase van mijn leven? En vooral, hoeveel waarde ik ze waardeer en dat het voor mij een voorrecht is dat ze mij als vriend hebben gekozen?
    Had ik de tijd gehad om mijn oude ouders te vertellen toen ze nog op deze wereld waren hoeveel ik van ze hield en hoeveel ze voor mij betekenden? Om hen te bedanken voor het leven dat ze mij hebben gegeven, dat ze geluk hebben kunnen zaaien in onze familie, dat ze me de liefde van de naasten hebben geleerd, gerechtigheid en vooral dat ze me de weg hebben laten zien om de persoon te worden die ik nu ben?
    Zal ik de tijd vinden?
    Het is nooit te laat om tijd te vinden!
    (met dank aan fb-vriend André Feron )

    En op 20 mei volgde dan ook dit bericht:
    beste vrienden,
    met verdriet moet ik u melden dat mijn lieve vader Raoul Bauer deze morgen is overleden te Bornem. Hij was omringd door zijn familie, ook zijn kleinzoon die de laatste dagen met hem heeft kunnen doorbrengen.
    Details betreffende de uitvaart zal ik morgen op deze pagina zetten .
    Mikael Bauer
    mikael.bauer@mcgill.ca

    Like

  2. Een ‘ meester ‘ in levenslessen . Blij en dankbaar hem als ‘meester ‘ gekend te hebben . Hij was de stimulans in mijn verdere zoektocht in verleden , heden en toekomst . Een leerboek vol kunstgeschiedenis, spiritualiteit en kennis . Waarvoor uitzonderlijke dank . Meesterlijk !

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie op paul ielegems Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.