Het is vandaag al twintig jaar geleden dat Billy Wilder, de minst Hollywoodiaanse (of meest continentale, zou u wil) van alle Hollywood-regisseurs, is gestorven.
Billy Wilder werd als Samuel Wilder geboren in het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk in een landstreek die nu tot Polen behoord. Al van bij zijn geboorte werd hij door zijn moeder Billy genoemd, omdat zij in haar jeugd verliefd was geweest op Buffalo Bill. Hij begint als journalist (vandaar dat hij later vaak films zou draaien waarin journalisten een rol spelen) en als hij 27 jaar is interviewt hij op één dag tijd Richard Strauss, Arthur Schnitzler, Alfred Adler en Sigmund Freud over de opkomst van Mussolini. Bij Freud werd hij overigens aan de deur gezet. (*)
Dat was dus in 1933 en meteen was dat het laatste wat Wilder op het oude continent zou doen. Hij had zich immers “Mein Kampf” aangeschaft en voor hem was het na lezing duidelijk wat er in Duitsland op komst was. Met een Pools paspoort maakte hij via Parijs de oversteek naar de Verenigde Staten. Daar wordt hij scenarist, ook al spreekt hij aanvankelijk nauwelijks Engels. Toch slaagt hij erin door te breken met “Ninotchka” dat hij had geschreven voor Greta Garbo.
In 1941 is er “Ball of fire” van Howard Hawks, dat gewoonlijk wordt afgedaan als een screwball-versie van het sprookje van Sneeuwwitje, waarin de zeven dwergen zijn vervangen door acht professoren. Hallo? Acht professoren voor zeven dwergen? Omdat de jongste (zij het zeer, zeer relatief!) van de professoren “prins” Gary Cooper is natuurlijk, die tot over zijn oren verliefd wordt op ball of fire Barbara Stanwyck. Voor de rest heeft het verhaal echter weinig te maken met dat van Sneeuwwitje. Het speelt zich immers af tegen de grimmige achtergrond van een afrekening onder gangsters. Klinkt bekend in de oren, nietwaar? Aan de oorsprong van het verhaal ligt dan ook Billy “Some like it hot” Wilder! Toch haalt deze film in de verste verte het niveau niet van “Some like it hot” en dat vooral omdat Gary Cooper een totale miscast is in een komische rol. Zelfs Barbara Stanwyck, die toch gewend is “het gangstermeisje” te spelen, is uit haar hum in deze prent waarin ook een gastrol is weggelegd voor drummer Gene Krupa.
In “Hold back the dawn” uit datzelfde jaar 1941 is Charles Boyer een gigolo die via Mexico de V.S. wil binnenkomen door op een cynische wijze te huwen met een Amerikaanse onderwijzeres. Deze film, gedraaid door Mitchell Leisen, vormt voor Wilder meteen de aanleiding om zelf te gaan regisseren: “Ik denk dat ik regisseur ben geworden, omdat Amerikaanse regisseurs zo slordig met mijn scenario’s omsprongen. Later heb ik er iets op gevonden. Ik gaf ze niet in één keer het complete scenario; het einde hield ik altijd achter, zodat ze wel verplicht waren zich aan de tekst te houden. Soms veranderde ik zelfs dingen om ze te straffen, of om acteurs te straffen. Charles Boyer b.v. had geweigerd een scène te doen die ik zelf toevallig de mooiste van het hele script vond. Om hem te straffen heb ik toen alle volgende scènes zo veranderd dat hij er bijna niet meer in voorkwam. Hij begon de film als hoofdrolspeler en beëindigde hem als bijrol.”
In zijn eerste film “The major and the minor” (1942) herkennen we Ginger Rogers (Sue Applegate), Ray Milland (major Philip Kirby), Rita Johnson (Pamela Hill) en Robert Benchley (Mr.Osborne). Sue Applegate is het leven in New York beu en wil terugkeren naar haar geboortestreek Iowa. Zij heeft echter te weinig geld om de volle treinreis te betalen. Om van het voordeelstarief te genieten, kleedt zij zich als een 12-jarig meisje. Toch botst ze op een strenge treinwachter en daardoor verbergt ze zich in de coupé van majoor Kirby. Diens verloofde, Pamela, betrapt haar daar en denkt dat hij haar bedriegt. Om dat misverstand recht te zetten, eist Philip dat Sue met hem meegaat zodat iedereen kan zien dat ze slechts een “kind” is. Maar ondertussen is Sue verliefd geworden op hem… In deze eerste film van Billy Wilder spreekt Robert Benchley de onvergetelijke zin: “Why don’t you get out of that wet coat and into a dry martini?”
Ook “Double Indemnity” (1944) bevatte zo’n fameus zinnetje: “I loved her like a rabbit loves a rattlesnake”. The New York Times noemde “Double Indemnity” (gebaseerd op een boek van James M.Cain) ‘a tough melodrama’, maar nu is het eerder een klassieker van de film noir. Wilders film bevat alle thematische en stilistische film noir‑ingredienten: een koele (zij het blonde!) femme fatale (Barbara Stanwyck als Phyllis Dietrichson), een protagonist (Fred MacMurray als Walter Neff) die door zijn eigen morele ambiguiteit en passie voor een vrouw ten onder gaat, L.A. als broeierige grootstad, snelle dialogen, een labyrinthische plot en een contrastrijke belichting met scherpe schaduwen. De onderkoelde Phyllis Dietrichson overtuigt verzekeringsagent Walter Neff om haar man te vermoorden teneinde de verzekeringspolis te innen. De twee sleuren mekaar mee in een poel van verderf die ook hun ondergang zal betekenen. De film was baanbrekend niet alleen door het gewaagde thema van een koelbloedig geplande moord, maar ook door de voice‑over vertelling in flash back. Dit werd later de narratieve structuur in talloze film noirs. The film was nominated for seven Academy Awards, but lost out to “Going My Way” (1944). Billy Wilder was so seriously annoyed at Leo McCarey’s sweep that when McCarey’s name was called for Best Director, Wilder stuck his foot out into the aisle, tripping McCarey up. Wilder would get his revenge the following year when “The Lost Weekend” won four Oscars, while McCarey’s “The Bells of St. Mary’s” only picked up one.
The script of “Double indemnity” was co-written by Raymond Chandler and Billy Wilder. Wilder didn’t get on with the famous novelist, whose constant drinking irritated him. Wilder effectively exorcised his demons about dealing with alcoholics with his next film, “The Lost Weekend” (1945). In deze film volgen we de mislukte schrijver Don Birnam (Ray Milland) die zijn writer’s block verdrinkt in een dagenlange zuippartij. Ondanks de pogingen van zijn broer Wick (Phillip Terry) en zijn vriendin Helen (Jane Wyman), geraakt hij niet van de drank af. Bijna vijf dagen lang – een verloren weekeinde (**) ‑ is de hoofdfiguur op de dool op zoek naar zijn enige troost: meer drank. Hij komt terecht in een ziekenboeg voor alcoholici en beleeft daar in realiteit zijn nachtmerries. Wilder doorbreekt met deze film een taboe door een sociaal probleem als alcoholverslaving tot thema te verheffen. De film was zo controversieel dat de alcoholindustrie trachtte het negatief te kopen om de distributie te beletten. De regisseur schetst een grauw beeld van de straten van New York gefilmd met verborgen cameratechniek avant la lettre. Op stilistisch vlak valt de symmetrie van begin en einde op door de mooie pan shots.
In 1950 begon “Sunset Boulevard” oorspronkelijk met doden die in een “hotel” aankwamen en daar vertelden over de manier waarop ze gestorven waren. Omdat ze zich echter lieten “registreren” door een briefje aan hun dikke teen, lokte dit lachsalvo’s uit bij het testpubliek en dat wilde Billy Wilder niet. Daarom begint de film nu met de beroemde zin: “Ik had altijd al een zwembad willen hebben…” (waarin dan het lijk drijft van degene die dit zegt).
William Holden kreeg slechts de hoofdrol in “Sunset Boulevard” omdat die door Montgomery Clift werd geweigerd omdat hij dacht dat deze hem schade zou berokkenen. Later werd Holden de favoriete acteur van Wilder, ondanks het feit dat hij een alcoholieker was om zijn onzekerheid weg te drinken. Zo is hij trouwens ook aan zijn eind gekomen: in 1981 is hij in een dronken bui gestruikeld en met zijn hoofd tegen zijn nachtkastje geknotst.
Alhoewel Gloria Swanson ook moeilijk kon wennen aan de spreekfilm, is het karakter dat ze vertolkt in 1950 in “Sunset boulevard” niet op haar lijf geschreven, daarvoor was ze te intelligent (de rol was oorspronkelijk bedoeld voor Pola Negri). Cecil B.De Mille verleende trouwens ook zijn medewerking aan deze gedenkwaardige film van Billy Wilder, die niet toevallig begint met een expliciete verwijzing naar Miss Havisham uit “Great expectations” van Charles Dickens.
In 1951 wijst Billy Wilder in “Ace in the hole” (ook wel bekend als “The big carnaval”) al op het gevaar van sensatiejournalistiek door te tonen hoe een op sensatie beluste reporter (Kirk Douglas) ten behoeve van een stevig verhaal een in een schacht opgesloten mijnwerker zo lang mogelijk aan het lijntje houdt.
Audrey Hepburn speelt daarna de titelrol in “Sabrina” (1954), waarin ze als dochter van de chauffeur van de schatrijke Larrabees verliefd is op de jongste zoon David (nogmaals William Holden). Die behandelt haar echter als een klein kind. Wanneer ze hem tijdens een feest ziet flirten met andere meisjes, wil ze dan ook zelfmoord plegen, maar ze wordt gered door niemand minder dan Humphrey Bogart. Deze laatste kon Wilder niet uitstaan omdat hij zich buitengesloten voelt uit het kringetje dat hij met Holden en Hepburn vormde.
In 1953 speelde Holden opnieuw de hoofdrol in een Billy Wilder-film en hij kreeg er zelfs (terecht) een oscar voor. We hebben het hier natuurlijk over “Stalag 17”, waarin William Holden de rol vertolkt van de opportunistische sergeant J.J.Sefton, die juist door zijn opportunisme (ten onrechte) van verraad wordt beschuldigd. Alhoewel Wilder hier een vinger opsteekt tegen de lynching party-mentaliteit die bij tijd en wijle de kop opsteekt bij het plebs, is dit toch ongeveer de enige ernstige noot in een anders veel te luchtige film die zich afspeelt in een krijgsgevangenenkamp. Akkoord, zo’n “stalag” is nog niet hetzelfde als een uitroeiingskamp, waarin veel later ook Robert Benigni aan humor zou doen, maar toch doen een aantal scènes in die context akelig aan. Ik denk dan voornamelijk aan de erotisch getinte scènes…
Nadien werkte Wilder voor de eerste keer met Marilyn Monroe in “The seven year itch” (1955). Dat zijn volgende film, Witness for the Prosecution een overdonderend succes werd, kan regisseur Billy Wilder grotendeels op zijn eigen conto schrijven. Hoewel het een kortverhaal van succesvol misdaadschrijfster Agatha Christie was dat aan de basis lag van het succes, was Wilder toch niet tevreden met wat hij in handen kreeg. “Agatha construeert verhalen als een engel: vol verrassingen. Haar schrijven is echter plat. Het mist goede dialoog of menselijkheid”, liet Wilder optekenen. Dus ging hij zelf aan de slag met het stuk dat Marlene Dietrich hem had toegespeeld. Misschien wel de belangrijkste aanpassing was dat de focus verlegd werd naar advocaat Wilfrid Robarts. Als komische toets gaf Wilder de man meteen een hartprobleem en een bemoederende verpleegster mee. Charles Laughton en Elsa Lanchester – in het echt man en vrouw – stelen dan ook vlotjes de show in elke scène waarin ze voorkomen.
Nog in 1957 Billy Wilder was the original choice to direct “Pal Joey”, with Mae West and Marlon Brando in the lead roles. He discussed it with Columbia studio head Harry Cohn over lunch one day. Not only did Cohn turn down him as director (for George Sidney), but he later sent Wilder a bill for their lunch…
Wilder draaide dan maar “Love in the afternoon” met Audrey Hepburn en Gary Cooper. Hierin komt het lied “Fascination”. Tot dan had Wilder als scenarist altijd samengewerkt met Charles Brackett (1892-1969), maar vanaf deze film vindt hij een nieuwe vaste partner in I.A.L.Diamond (1920-1988).
Deze schreef dus ook mee aan “Some like it hot” (1959). Deze legendarische komedie begint tijdens de hoogdagen van de maffia in het Chicago van 1929. Twee muzikanten (Tony Curtis en Jack Lemmon) zijn toevallige getuigen van een schietpartij op Valentijnsdag. Uit schrik te worden vermoord, nemen ze vermomd als vrouwen, een job aan in een meisjesband. Joe/Josephine en Jerry/Daphne reizen met de band naar het zonnige Florida. Terwijl Joe (Curtis) smoorverliefd wordt op de zangeres van het orkest Sugar Kane (Marilyn Monroe) en zich uitgeeft voor oliemagnaat in pure Cary Grant-stijl, is Jerry (Lemmon) zelf het doelwit van een verliefde miljonair. De zaken worden nog gecompliceerder als ook de maffia in hetzelfde hotel verschijnt. Wilder combineert dolle achtervolgingscènes uit de slapstick met spitse dialogen uit screwball‑ en gangsterfilms. De onderhuidse erotische tint en het spel met genderidentiteiten maken het tot een hilarisch komische prent. De film bevat onvergetelijke scènes zoals de tango met de bloem en de slotscène met de bekende oneliner: “Well, nobody’s perfect.”
Achteraf zou Tony Curtis verklaren dat “kissing Marilyn Monroe was like kissing Hitler”. Ook de houding van Wilder t.o.v. Monroe is dubbelzinnig. Het is b.v. een bekend feit dat Billy Wilder de kriebels kreeg van het feit dat Marilyn voortdurend te laat verscheen op de set en dat ze meestal haar tekst niet kende. Toch beweert Billy in een interview met Paris Match dat hij vindt dat Marilyn écht talent had. “Heb je dan ooit iets gepland met haar dat uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden?” vraagt de reporter en het antwoord is op z’n minst dubbelzinnig: “Jazeker, ik wou haar de hoofdrol geven in een film over een bloedmooie vrouw die door de Russen wordt gekidnapt. Men doet een poging om haar te brainwashen, maar na verloop van tijd laten ze haar gewoon vrij. De ‘brainwashers’ zijn allemaal op van de zenuwen en komen tot het besluit dat ze helemaal geen brain heeft om te washen.”
“En ging ze daarmee akkoord?” vraagt de verbouwereerde reporter. “Jazeker,” beweert Billy en als dat de waarheid is, dan is meteen ook zijn stelling bewezen natuurlijk…
“The apartment” (1960) was lauded by Soviet-bloc critics as an indictment of the American system and a story that could only have happened in a capitalistic city like New York. At a dinner honoring him in East Berlin, Billy Wilder said the movie “could happen anywhere, in Hong Kong, Tokyo, Rome, Paris, London.” When Wilder said the one place it could not have happened was Moscow, the East Germans broke into thunderous applause and cheers. When the ovation died down, Wilder continued: “The reason this picture could not have taken place in Moscow is that in Moscow nobody has his own apartment.” The remark was met with grim silence.
In “The apartment” introduceert Billy Wilder ook Shirley MacLaine. Later zal ze een hoertje spelen in Irma la Douce (nogmaals Billy Wilder) en daarna nog tal van keren: “I became so famous for playing happy hookers that I used to tell the film companies, just put my salary on the dressing table.” Leg het geld maar op het nachtkastje, als het ware.
In 1961 draait Billy Wilder “One, two, three” naar het toneelstuk van Ferenc Molnar. James Cagney speelt hierin C.P.MacNamara, een vertegenwoordiger van Coca-Cola in West-Berlijn, die zijn product ook graag in het oosten zou verkopen. Zijn baas (Howard St.John) voelt niet veel voor die transactie, maar geeft MacNamara wel de opdracht zich bezig te houden met zijn (die van de baas dus) zeventienjarige dochter Scarlett (Pamela Tiffin). Die heeft na vier verbroken verlovingen (op zeventien jaar?!?) dringend behoefte aan kalmte en rust. Het duurt echter niet lang of Scarlett wordt verliefd op Otto (Horst Buchholz), een jonge communist. “One, two, three” is een groteske anticommunistische satire van het soort “van dik hout zaagt men veel planken”. Billy Wilder heeft als nazivluchteling wel een hartsgrondige hekel aan Duitsers overgehouden, zodat ook hun nazistische verleden om de haverklap om de hoek komt kijken.
In 1966 “The fortune cookie” marked the first pairing of Jack Lemmon and Walter Matthau. They bonded early in the production process, finding a connection in their mutual love of American football, an important theme in this movie (Billy Wilder came up with the idea for this film when he saw a player run into a cameraman on the sidelines while watching a football game). They would remain friends the rest of their lives and subsequently worked together on 11 additional films. However, this cooperation started on the wrong foot. Indeed, the production was halted for weeks after Walter Matthau had a heart attack. He had slimmed from 190 to 160 pounds by the time filming was completed, and had to wear a heavy black coat to conceal the weight loss.
Twee jaar eerder had Wilder bij “Kiss me, stupid” reeds een eerste keer te maken gehad met een acteur die een hartaanval kreeg. Peter Sellers‘ health problem forced Wilder to replace him with Ray Walston. De film werd een miskleun, althans volgens Film & Televisie. Daar stoort men zich vooral aan het feit dat deze “vaudeville” over een ziekelijk jaloers echtgenoot (Ray Walston) resulteert in het feit dat “zowel hij als zijn vrouw (Felicia Farr) uiteindelijk in een verkeerd bed belanden”. En dat is dan respectievelijk bij Kim Novak en Dean Martin. Vroeger zou dit “een daverend ritme en een vuurwerk van gags moeten ontketenen”, maar uiteindelijk is Wilder “verzonken in een ellendig en toneelmatig gedoe, zijn grote reputatie onwaardig”.
In 1972 revancheert Billy Wilder zich met “Avanti!” Merkwaardig genoeg schrijft Leo Mees nu in datzelfde Film & Televisie: “Maar het is in het happy end dat Wilder naar mijn gevoel het meest complex is. Hij gebruikt het namelijk als een orgelpunt in zijn aanval op de hypocrisie van de seksuele moraal (dat is Avanti! zeker en vast) en als een soort persoonlijke wraakneming op het publiek dat acht jaar geleden Kiss me, stupid als een schandaleuze film links liet liggen. Hij bouwt Avanti! op een elegante manier naar een einde waarmee je als toeschouwer wat graag genoegen neemt, hetzelfde einde van Kiss me, stupid“…
Dat einde is nochtans omstreden. Laten we evenuitgaan van de samenvatting van de Braziliaan Claudio Carvalho op de Internet Movie Database: “The arrogant and rude Vice-President of the Armbruster Industries Wendell Armbruster, Jr. (Jack Lemmon) travels to Ischia, in Italy, to bring the body of his father Wendell Armbruster, Sr., who died in a suddenly and tragic accident while driving on a road, back to Baltimore. During his trip, the British woman Pamela Piggott (Juliet Mills) tries to start a conversation with him, but the impolite executive does not give a chance to her. In Ischia, the manager of Hotel Excelsior Carlo Carlucci (Clive Revill) welcomes Wendell telling that it is a place that heals everything; he helps him with the Italian bureaucracy and to get a sealed zinc casket in Amalfi to release the corpse from the morgue. When Wendell meets Pamela in the hotel, he discovers that his father and her mother had been lovers for ten years and they had met each other every year from July 15th to August 15th. Wendell offers to help Pamela, who is needy and has a weight problem, and they decide to follow the routine of his father and their mother, finding why the couple had had a so long love affair.”
Overspel als “happy end” dus. Quite un-American! Eveneens very un-American is de blote kont van Jack Lemmon en de blote borsten van Juliet Mills. Maar dat de vader van Lemmon een verhouding zou hebben gehad met een bell-boy i.p.v. met Juliet Mills’ moeder, dat ging dan weer te ver voor de producers. Ik zie trouwens ook niet in hoe er dan een dochter in het spel zou kunnen zijn, tenzij Lemmon op zijn beurt eveneens met een lokale janet aan de slag zou gaan, maar dat zou nog ondenkbaarder zijn natuurlijk!
Wat ik echter totaal van de pot gerukt vond, was het “overgewicht” van Juliet Mills. Ten eerste was dit meisje helemaal niet “dik”, zelfs al was ze moeten aankomen speciaal voor de rol. Op een bepaald moment noemt Jack Lemmon haar fat-ass, maar enkel in vergelijking met zijn eigen bony ass is ze een beetje dikker. Voor de rest is ze perfect geschapen: de kont van de stand-in voor Irene Demick in “Le clan des Siciliens” is nog voluptueuzer geschapen en zelfs die wordt er alleen maar aantrekkelijker door! Voor het scenario lijkt het me trouwens een totaal onnodige issue.
Over janetten gesproken, tussendoor had Wilder in 1970 ook al “The private life of Sherlock Holmes” gedraaid. Robert Stephens (1931-1995) speelt hierin een Holmes, die het helemaal niet meer ziet zitten en zwaar aan de spuit is. Colin Blakely als Watson tracht hem te overhalen de zaak Gabrielle Valladon op te lossen (Geneviève Page), maar ook daarvoor toont Holmes maar weinig interesse. Hieruit ontstaat het misverstand dat Holmes homofiel zou zijn, wat o.m. aanleiding geeft tot één van de grappigste scènes: Holmes die zich amuseert met wat ballerina’s, die dan langzaam maar zeker door jongens worden vervangen.
Verder nog met Christopher Lee in een gastrolletje als Mycroft Holmes en met muziek van Miklos Rozsa. Een lijk wordt gespeeld door Wilders perschef Brian Doyle, die op de koop toe gehuwd was met een meisje dat Holmes heette en samen woonden ze jarenlang in Baker Street 122A.
Als Billy Wilder te gast is op het filmfestival van Cannes, luistert hij op het terras van de Carlton een gesprek af tussen twee zakenmannen. “Ik zorg voor Streisand en jij bezorgt me Redford, dan vinden we een major studio die met 34 miljoen dollar over de brug komt,” zegt de één. Als de kelner de rekening van de twee expresso’s brengt, wil één van hen de rekening tekenen. “Non monsieur, ik heb het gecheckt, u verblijft niet in het hotel,” zegt de ober. De andere scharrelt in zijn broekzak maar blijkt geen cash geld bij te hebben. Wilder besluit: “Dat is Cannes ten voeten uit: 34 miljoen dollar dromen maar te berooid om een kop koffie te betalen.”
Het spreekwoordelijke cynisme van Billy Wilder blijkt ook uit het feit dat hij zich in de handen wreef toen televisie doorbrak: “I’m delighted with it because it used to be that films were the lowest form of art. Now we have something to look down on.”
Uitsmijter: in 1992 kreeg “Belle Epoque” van de Spanjaard Fernando Trueba een oscar als beste buitenlandse film. Trueba kwam erg geestig uit de hoek toen hij bij de aanvaarding zei: “Indien ik in God geloofde, zou ik hem hiervoor willen bedanken. Ik geloof echter in Billy Wilder en daarom zeg ik: dank u, mijnheer Wilder.”
Ronny De Schepper
(met dank aan Ph.M., Wout Thielemans en Patrick Duynslaegher)
(*) Hij zou zich revancheren in 1974 met “The front page”, waarin een vernietigende ererol is toegewezen aan een onder de gordel getroffen Weense psychiater, die een bestsellerauteur wordt met “The joy of impotence”.
(**) Het is ook de term geworden voor de dronken periode van John Lennon, toen hij een tijdje bij Yoko Ono vandaan was. Daar duurde het “weekend” zelfs enkele jaren!
(Zeer) selectieve bibliografie
Willem Hesling (ed.), “Billy Wilder tussen Weimar en Hollywood”, Leuven/Appeldoorn, uitgeverij Garant.