Deze keer is het Fons Mariën die mij ervan op de hoogte heeft gebracht dat Dree Peremans (rechts op de foto) is overleden, in Portugal dan nog wel, alhoewel hij al enige tijd in Frankrijk woonde. Fons heeft ooit nog meegewerkt aan het programma “Het Einde van de Wereld” dat Dree voor Radio 1 produceerde.

De laatste keer dat ikzelf Dree Peremans heb gezien was veertien jaar geleden toen hij me wou spreken over de toen pas overleden Dirk Van Esbroeck, waaraan hij een paar jaar later een boek heeft gewijd. De omgekeerde beweging, dus ik die Dree ging interviewen, is nog veel langer geleden. Dan spreken we over 1987, de periode van de mijnsluitingen. Een paar jaar later zou ik dat trouwens aan den lijve ondervinden op het kabinet van De Batselier

Wekenlang reeds leest u ook in ons eigenste blad wellicht met een krop in de keel het dagboek van een mijnwerker. Men hoeft immers niet noodzakelijk Limburger te zijn om deze tragiek ten volle te snappen. Zo ook Dree Peremans, in 1949 geboren in Diest. Op z’n achttiende was hij mede-oprichter van de volksmuziekgroep De Vlier. Als producer bij Radio 1 houdt hij de volksmuziek uit binnen- en buitenland in de aandacht. Aangezien die muziek nu eenmaal sterk verweven is met sociale toestanden, hebben sommige uitzendingen al geleid tot een „schorsing”, maar dat „behoort tot de risico’s van het vak,” zegt Peremans. Zijn bekendste programma is „Folk op Vrijdag”, maar liefhebbers zullen hem ook prijzen voor zijn captaties van allerlei folkfestivals zoals dat van Dranouter. De mijnproblematiek gaf bij hem aanleiding tot « Het Zwarte Goud », een « internationaal documentair concert », zoals hij het zelf noemt.
Dree Peremans: Eigenlijk was het oorspronkelijk de werktitel voor een serie die vorige zomer in «Het Vermoeden» werd uitgezonden. Daarin gaven we een historisch overzicht van de mijnbouw in België, dus Limburg en Wallonië. Ongeveer gelijktijdig groeide evenwel het idee — omdat we op dat moment met de Islandsuite op toernee waren — om daar later iets gelijkaardige mee te gaan doen als met de Islandvaarders. Want terwijl ik met de geschiedenis van de steenkoolmijnen bezig was, kwam ik her en der liederen tegen die daar betrekking op hadden. Uiteraard ga je dan verder zoeken om na te kijken of daarover genoeg materiaal is en gelukkig bleek dat zo te zijn. En zo begonnen we aan een tweede reeks : geen Islandsuite, geen koolmijnsuite, maar iets wat een theatralere vorm heeft dan alleen maar een liedjesprogramma; hoewel dat theatrale dan weer niet mag overschat worden.
— Ook muzikaal moet er toch wel een verschil zijn met de Islandsuite, neem ik aan ?
D.P
: Uiteraard. Daar was ook wel 19de eeuwse en nieuwe muziek, maar de basis was iets dat verder put in de geschiedenis dan de muziek die we in « Het Zwarte Goud » zullen gebruiken en die we best kunnen omschrijven als industriële muziek. Dat is muziek die na de industriële revolutie is ontstaan. Dat betekent dat de muziek nu praktisch allemaal 19de eeuws is en dat we ze ook van al haar «folkloristische» aspecten moeten ontdoen. We hebben het repertoire van mijnwerkersliederen ook uitgebreid tot Frankrijk, Spanje, Engeland, Duitsland en Italië, want we zitten hier toch ook met de gastarbeiders. We hebben dus dat thema zo breed mogelijk opengetrokken. Dat moet dan ook blijken uit de bezetting van de groep. Wat blijft zijn Wannes van de Velde, Dirk Van Esbroeck, Juan Masondo en Frans leven, die trouwens eigenlijk de enige Limburger is en de enige met een mijnwerkersachtergrond; zijn vader heeft namelijk altijd in de mijnen gewerkt. Frans heeft zijn jeugd doorgebracht in een van de mijncités.
— En de nieuwe figuren ?
D.P.
: Als zangers zijn dat eerst en vooral Pat Kilbride, een Ier die begonnen is met allerlei soloprogramma’s en kleine groepjes, maar die het in Engeland tenslotte bracht tot de Battlefield-band. Hij heeft ook een tijd in Bretagne met een aantal Franse folkartiesten gewerkt. We kunnen allemaal waarschijnlijk wel in het Engels zingen, maar het klinkt niet zo overtuigend als bij iemand die het Engels als moedertaal heeft, van wie het net iets echter overkomt. Dit geldt uiteraard ook voor Maurice Le Gaulois die een Fransman en knap accordeonist is en daarnaast ook uitstekend zingt. Hij heeft trouwens diverse platen onder eigen naam gemaakt, bij mijn weten drie of vier, gedeeltelijk met accordeon en gedeeltelijk met liederen, onder andere van Serge Gainsbourg. Ook eigen liederen en daarvan zijn er die over de problematiek van de mijnwerkers gaan.
— Ja, dat hebben we destijds op het Feest van de Rode Vaan nog een paar keer kunnen horen en ook Pat Kilbride is daar trouwens eens te gast geweest. Maar goed, een laatste vraagje: kunt u er met dergelijk programma onderuit om positie te kiezen in gans de historie van de mijnsluiting ?
D.P.:
Dat is een moeilijke vraag. Neen en ja, dus. Dat wil zeggen : ik wil geen positie kiezen in die zin dat ik zeg «de sluiting van de mijnen is een schande» of integendeel «mijnheer Thyl Geyselinck, u heeft groot gelijk». Mijn manier van positie kiezen is precies dit stuk te maken, deze muziek te brengen en te zeggen : kijk, dit is het, dit is het geweest en dit zal het zijn. En de luisteraar moet onderhand maar oud en wijs genoeg zijn om daar zelf zijn conclusies uit te trekken. Ik vind niet dat wij enerzijds als radiomaker, anderzijds als artiesten, moeten zeggen met de vuist omhoog : ga betogen ! En het omgekeerde natuurlijk ook niet. Je moet alleen zo eerlijk mogelijk zijn en zo eerlijk mogelijk je materiaal brengen en dan is het voor mij afgelopen, dan doet men er voor de rest mee wat men wil.
— En wanneer mogen we deze schat aan goud gaan bewonderen ?
D.P.
: De theaterversie zal op 17 oktober in première gaan in Heusden-Zolder. Wat uiteraard toch een vorm van statement is… (lacht)
Alhoewel ik niet naar de première ben gegaan in het verre Limburg, maar gewoon in mijn vertrouwde woonstede Gent, was ik er toch tamelijk vlug bij, want in De Rode Vaan nr.46 van 1987 volgde reeds de recensie, volgend op recensies over “Jenufa” in de Muntschouwburg en “La bohème” in de Gentse Opera, zoals duidelijk zal blijken…
Het heilige vuur mag dan te laat beginnen branden bij « Jenufa », terwijl men in « La bohème » met literaire geschriften tevergeefs de kachel tracht aan de praat te krijgen, had men in beide gevallen over « het zwarte goud » beschikt dat de mijnwerkers (steeds minder) uit de moederschoot der aarde naar boven halen, dan was er alvast een warmere gloed voelbaar geweest. Zo hebben wij het althans toch ervaren bij de tweede opvoering van dit folkprogramma van Dree Peremans met het kruim van onze volksmuzikanten. De première had enige tijd geleden plaats in Heusden-Zolder maar uit de krantenverslagen blijkt dat de informatie daarvan de mijnwerkers zelf niet voldoende had bereikt, zodanig dat ze enigszins de mist is ingegaan. Daarom was het des te opvallender dat in de Gentse Gele Zaal, ver van koolputten en terrils, er wel een zekere sociale bewogenheid vast te stellen was en dat reeds vóór Peremans bekendmaakte dat een van zijn « informanten », de heer Roman, in de zaal aanwezig was. Deze gepensioneerde mijnwerker zong vlak voor de pauze zelf een paar liederen, die net als het hele programma weliswaar noodgedwongen iets nostalgisch hadden (« het lijkt wel een met uitsterven bedreigde diersoort, » zei mijn buurman zonder beledigende bijbedoelingen), maar toch met een strijdbare ondertoon.
« Mijn manier van positie kiezen is precies dit programma te maken, » zo vertelde Dree Peremans ons in de r.v. nr.26 en inderdaad, gewoon de loutere opsomming van de mensonterende werkomstandigheden, de lage lonen, de vaak dodelijke arbeidsongevallen, het bloedige neerslaan van stakingen, vormt een scherpe aanklacht.
Toch wordt dit alles op een zeer gevarieerde manier gebracht, zodat het opgestapelde leed verteerbaar blijft. Zo wordt zeer bewust het schrijnende relaas van het « Ludlow’s massacre » van Woody Guthrie afgewisseld met de geestige meezinger over de « Lampiste », die de « lampen » van de mijnwerkers schoonwrijft… Dit zijn overigens twee bijdragen van de « nieuwe » leden van het gezelschap (m.b.t. de « lslandsuite »), nl. de Ier Pat Kilbride en de Fransman Maurice Le Gaulois, die zich uitstekend hebben geïntegreerd. Maar natuurlijk ook geen kwaad woord over Juan Masondo en zijn kompaan Dirk Van Esbroeck (die op de zeldzame momenten dat hij geen instrument in de handen heeft met die lichaamsdelen onduidelijke dingen doet, hij lijkt dan Frank De Boosere wel), noch over Wannes van de Velde, die we hier ook eens… Sting horen zingen en zowaar een danspasje zien plegen, en zeker niet over Frans Ieven die de muzikale leiding in handen heeft.
Kortom, dit is een absolute aanrader, alleen jammer dat de omvangrijke samenstelling van de groep er wellicht voor zorgt dat hij onbetaalbaar is voor solidariteitsavonden e.d.

Drie jaar later ontmoette ik hem opnieuw toen de CD “De liedboeken van Jan Frans Willems” werd voorgesteld…

PLATEN uitbrengen is een BRT-liefhebberij. We denken aan de drie Witlof-CD’s waarmee Gust De Coster en Geert De Bruycker op een uitstekende manier de Belgische rockgeschiedenis samenvatten, of aan het nog ambitieuzere “Zestien Covers”-project van de Neem je Tijd-ploeg. Dat leverde zelfs een uitstekende elpee (én hoes) op, maar helaas is die nu al afgezaagd omdat de betrokken radiomakers en hun collega’s de plaat onthutsend vaak in de ether sturen.
Veel minder tamtam wordt er gemaakt over het initiatief van Dree Peremans, om de oude Vlaamse liederenschat uit de fameuze „Liedboeken” nieuw leven in te blazen. Behalve een spotje vlak voor het nieuws hoor je zelden iets over de eerste aflevering van dat project, een CD met opnamen uit het liedboek van Jan Frans Willems.
Toch heeft de plaat nagenoeg dezelfde hoge kwaliteit als de “Zwarte Goud”-CD die Peremans enkele jaren geleden produceerde met onder meer Wannes van de Velde en Dirk van Esbroeck. Deze twee namen vind je, aangevuld met jong talent als Patrick Riguelle, terug op de nieuwe CD. (Samen met Kadril leverde Riguelle een ware topper voor “Tien om te Zien” : een Clouseau-versie van het „Heerke van Maldegem”.)
Het Liedboek van Jan Frans Willems verscheen in Gent in 1848. Het was meteen de eerste belangrijke liedverzameling in de negentiende eeuw voor het Nederlandse taalgebied. Er zouden er nog heel wat volgen, onder andere van Snellaert, Lootens & Feys, De Coussemaeker, Bols en Tasseel & Blyau. De reeks werd afgerond met het onovertroffen meesterwerk van Florimond van Duyse dat in drie delen verscheen tussen 1903 en 1907.
Dree Peremans : Deze liedverzamelingen zijn zonder twijfel de belangrijkste bronnen voor de volksmuziek vandaag. Alleen zijn die bronnen niet altijd beschikbaar. Zo is het boek van Jan Frans Willems nooit heruitgegeven, en de weinige exemplaren die men af en toe in de antiquariaten kan vinden zijn peperduur. Ik betaalde bijvoorbeeld twaalfduizend frank voor mijn exemplaar.
— Maar die liederen staan toch in diverse bundels ?
Peremans : Ja, maar dat zijn altijd weer dezelfde bekende liederen. De onbekende pareltjes blijven opgesloten in de bibliotheken. Vandaar het idee om deze oude liedboeken eens grondig onder handen te nemen, af te stoffen, nieuwe arrangementen te maken en op te nemen.
— Maar er zijn plannen om die liedboeken opnieuw uit te geven.
Peremans : Ik hoorde inderdaad dat de Koninklijke Commissie voor Volkskunst de oude liedboeken allemaal opnieuw zou willen uitgeven. We hebben de klokken dan maar meteen gelijk gezet. Van elke CD die we uitbrengen, wordt ook het desbetreffende liedboek heruitgegeven. Het volgende boek is dat van De Coussemaeker, het laatste wordt dat van Van Duyse. Als we er elk jaar één uitgeven, zijn we in 1999 rond.
Geus
— Welk soort liederen vinden we eigenlijk in die verzameling van Willems ?
Peremans : Vanalles. Historische en godsdienstige liederen, minne- en drinkliederen, kinderliedjes ook. Veel onbekende dingen maar ook liederen als „Rosa willen we dansen”, “Mijn Lief mijn schoon Belotje” of „’s Werelds handel” waarvan de eerste regel luidt : “de boerkens smelten van vreugd en plezier”, met twaalf strofen erachteraan, die telkens een ander beroep behandelen.
— Van de 248 door Willems verzamelde liederen, werden er 37 opgenomen, en zijn er 22 op plaat gezet. Een moeilijke keuze ?
Peremans : Van de Geuzenliederen, die door Willems als eerste zijn uitgegeven, hebben wij enkele jaren geleden al een productie gemaakt, onder de titel Vive le geus, daarvan hebben we er maar een paar opnieuw geselecteerd, onder andere een lied op het vertrek van Alva uit de Nederlanden. Maar moeilijker dan het kiezen was het probleem van de uitvoering. Een historische reconstructie vonden we nogal zinloos, vooral omdat je in het Liedboek enkel een melodielijn hebt, en soms zelfs dát niet. Die moesten we dan zelf opzoeken, of we schreven er zelf één. Daarin zijn we soms zeer ver gegaan. Dat zal natuurlijk discussies opleveren, maar als je ziet dat Snellaert, die voor de redactie instond van Willems’ Liedboek, af en toe noteert : “Hier heeft W. zich wederom enige vrijheden veroorloofd”, dan mochten wij dat ook wel doen zeker. Natuurlijk vallen die moderne bewerkingen het meest op, terwijl er ook heel traditionele uitvoeringen op staan, zoals de Theevrouwkens of het Spinsterlied dat door Hubert Boone werd gearrangeerd voor drie vrouwenstemmen en diatonisch accordeon.
Operastem
— Op de plaat duikt de naam op van de Duitser Heinrich Hoffman von Fallerslehen…
Peremans :… een zeer bizarre figuur, die Jan Frans Willems nog een lelijke toer gedraaid heeft. Hij was zeer begaan met de Nederlandse literatuur en het Middelnederlandse lied. Duitser zijnde wist hij daar toch wel erg veel van, vooral door zijn vele reizen. Op één van die reizen kwam hij in Leiden aan, waar hij in intellectuele kringen onder andere het lied van de twee koningskinderen zong. Dat werd evenwel op gelach onthaald en Von Fallersleben zinde op wraak. Dat deed hij door een aantal liederen in die oude Nederlandse stijl te schrijven en die als authentieke Middelnederlandse liederen te laten doorgaan. Hij zei dat ze uit de vijftiende eeuw stamden, maar de oude Bilderdijk bekeek ze en zei dat ze vast veel ouder waren ! Niet te verwonderen dus dat ook Jan Frans Willems erin getuind is. Twee van zijn liederen werden bijgevolg in zijn Liedboek opgenomen. Gelukkig heeft Willems het nooit geweten, want Von Fallersleben heeft de waarheid slechts bekend gemaakt toen Willems al dood was. Von Fallersleben van zijn kant heeft van zijn grap genoten. Wij konden dat ook wel appreciëren en als hommage aan Von Fallersleben staan ze dan ook op deze CD. (“Jonc Gherrit”, gezongen door Paul Rans, en “Vaarwel vaarwel mijn zoete lief” door Kadril.)
— Geen problemen met de teksten ?
Peremans : Om te beginnen waren die soms waanzinnig lang. Liederen met 54 strofen, dat kan toch echt niet meer in deze tijd. Waarschijnlijk vroeger ook niet trouwens (lacht). Je moet die dus gaan inkorten en er toch voor zorgen dat het verhaal van a tot z klopt. Dan ga je experimenteren en vooral ook zoeken naar mensen die het kunnen uitvoeren.
— Dat zijn dan de bekende namen, Wannes van de Velde, Dirk van Esbroeck, Paul Rans, ’t Kliekske…
Peremans : Voor vroegere producties als de “IJslandsuite”, „Wat lijdt den zeeman al verdriet”, „Het zwarte goud” en “Vive le geus” was dat inderdaad nogal een beperkte kring. Maar nu heb ik die bewust willen doorbreken door een aantal andere mensen, vooral jonge groepen, een kans te geven. Ik denk aan Kadril en Cro-Magnon. Het zijn wellicht hun versies waarmee de puristen niet zo gelukkig zullen zijn, maar dat is dan een probleem voor de puristen.
— Ik hoed mij wel er één te zijn, maar sommige ritmes doen weinig Vlaams aan, niet ?
Peremans : Je bedoelt bijvoorbeeld. „Daar staat een klooster in Oostenrijk”? Dat klinkt inderdaad een beetje Latijns-Amerikaans, en dat komt omdat de percussionist Daniel Cordova is, een Chileen die al jaren in Brussel woont.
— Critici zullen aanvoeren dat dit vreemd is aan ons idioom.
Peremans : Luister, in de tijd van Jan Frans Willems werden van deze liederen ernstige pianobewerkingen gemaakt en werden ze uit volle borst gezongen door een geschoolde operastem. Dat doet eigenlijk even weinig terzake als de stem van Patrick Riguelle die een popzanger is, en toch dit soort dingen zingt. Dat is dan een ander idioom. maar elke benadering die respect heeft voor de bron is een goede benadering.
— Sommigen zullen aanvoeren dat je in niks aan die liederen mag raken omdat ze tot het Vlaamse culturele erfgoed behoren.
Peremans : Juist daarom verdorie. Daar worden al vaak genoeg dingen mee gedaan, die beter niet zouden worden gedaan. Ik bedoel dat deze cultuurschat al te vaak geclaimd wordt door bepaalde kringen, die er nochtans niet meer of niet minder recht op hebben dan wij. De bedoeling van een CD als deze is dan ook, aan te geven dat die liederen bestaan, maar dat ze ofwel liggen te verkommeren in bibliotheken ofwel geclaimd worden door, ja laat ik ze maar met naam noemen, het ANZ, terwijl zij overal thuishoren en niet alleen op die zangfeesten. De rest van het publiek heeft er ook recht op, en misschien zelfs méér.

Referentie
Jan Draad, Dree Peremans aan het lijntje, De Rode Vaan, 25 juni 1987
Ronny De Schepper, Het heilige vuur, De Rode Vaan, 13 november 1987
Ronny De Schepper, “Mijn lief, mijn schoon Belotje”, Knack 19 september 1990
Ronny De Schepper, Dag Plons, Knack 3 februari 1993

2 gedachtes over “Dree Peremans (1949-2022)

  1. Mijn eerste lektuur van de dag: “dagelijks iets degelijks”. Altijd intressant, boeiend, en soms een heerlijke brok nostalgie.
    Een fris boeketje op de ontbijttafel! Dit initiatief mag gerust royaal gesubsidieerd worden. Met oprechte dank en proficiat!

    Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.