545 jaar geleden is in Boekarest Vlad III, bijgenaamd Vlad de Spietser of Vlad Dracula, overleden.

De vader van Vlad was “dracul” en Vlad zelf “dracula”, wat zoon van “dracul” betekent ofwel de zoon van de draak. Hij was vorst van Walachije en verzette zich tijdens zijn regeerperiode sterk tegen de Turken en de uitbreiding van het Ottomaanse Rijk. Hij gebruikte daarbij de tactiek van de verschroeide aarde. Hij was ook berucht voor het spietsen van mensen, een gewoonte waaraan hij zijn bijnaam “Țepeș” (“spietser”) te danken heeft. Hij is hoogstwaarschijnlijk de historische figuur waaraan Bram Stoker (die overigens ook op 8 november werd geboren, maar dan in 1847) de naam van de romanfiguur Dracula ontleende. (Wikipedia)

Enkele jaren voor zijn dood nog gecanoniseerd als vrijheidsstrijder door president Ceausescu heeft deze graaf, die in de vijftiende eeuw tegen de Turken vocht, zijn standbeeld in Transsylvanië, vlakbij zijn vermeende kasteel. Het is uiteraard niet dit aspect dat Stoker interesseerde. Hij baseerde zijn verhaal van de bloedzuigende “ondode” , die zich indien nodig in een vleermuis kon veranderen en enkel kon gedood worden door een spiets in het hart, op de volksverhalen die over deze (figuurlijk) bloeddorstige graaf de ronde deden. Met de werke­lijkheid komt enkel het “spietsen” overeen: toen noemde men hem immers ook al de Spietser, omdat hij zijn overwonnenen op lansen spietste. In Stokers fantasie wordt dat dan dat hij pas definitief kan worden gedood door een wig in zijn hart te spietsen.
Sommigen interpreteren het boek als een parabel over de bevrijding van de vrouwelijke seksuele energie (de vampiersbeet windt immers niet enkel de vampier op maar ook het slachtoffer), maar Stoker, die zelf een aanhanger van censuur was, zou uiterst verontwaardigd geweest zijn over deze interpretatie. Bovendien is de vondst niet écht van Stoker maar gaat alweer terug op die fameuze nacht in juni 1816 aan het meer van Leman, waarin Mary Shelley haar Frankenstein bedacht (zoals nogal buitensporig – zoals gewoonlijk – verfilmd door Ken Russell als “Gothic” en, iets ingetogener, maar toch ook gestalte gegeven door Hugh Grant in de Spaanse film “Rowing with the wind”). De bijdrage van Lord Byron legde toen immers reeds deze link. Byron was dan ook heel boos, toen enkele jaren later Dr.Polidori (die hem en Shelley aan drugs hielp en die ook aanwezig was op die horror night) dit gegeven verwerkte in “The Vampyre”. Polidori, die reeds lange tijd gebukt liep over het feit dat hij literair niet kon optornen tegen zijn twee vrienden, pleegde niet lang daarna zelfmoord. Hij was pas 25.
Toch werd het werkje tamelijk populair, zodat er – net als van “Frankenstein” – al vlug een toneelversie (met veel stage effects) van kwam. Het was deze toneelversie die Bram Stoker (als directeur van een klein theater dat zich specialiseerde in spectaculaire Shakespeare-producties) inspireerde.
Het geniale van Stoker zit hem in het feit dat hij de vampierslegende heeft teruggevoerd naar dit historisch personage, de Transsylvanische kruisridder Vlad V van Walachije uit de vijftiende eeuw. Het verhaal hoe hij van eerzame kruisridder (alhoewel) tot Dracul (duivel) werd, wordt in de filmversie van Francis Ford Coppola mooi geïllustreerd: door een misverstand pleegde zijn vrouw zelfmoord (ze dacht dat hij dood was) en zij mocht daarom niet kerkelijk begraven worden. Dàt zou graaf Vlad uitzinnig van haat tegen de kerk gemaakt hebben. Door zijn gedrag werd hij geëxcommuniceerd en zo heeft de kerk er oorspronkelijk zelf voor gezorgd dat dit bijgeloof ruime ingang vond. Een geëxcommuniceerde dode of een zelfmoordenaar waren wel degelijk dood, maar anderzijds mochten ze uiteraard de hemel niet in, maar om onduidelijke redenen konden ze ook niet in de hel terecht, zodat ze als “ondoden” bleven verder leven, ’s nachts hier op aarde. In 1484 erkende paus Innocentius VIII (die zoals alle pausen toch onfeilbaar is nietwaar) zelfs officieel het bestaan van deze “ondoden”. Een kerkelijke weerlegging kwam er pas in 1746, maar dan niet door een paus, maar door een Dominicaan, Augustin Calmet.
Interessant is overigens de vaststelling dat Stoker een ongelukkig huwelijk had, maar dat dit misschien wel te wijten was aan het feit dat hij van zichzelf niet wilde toegeven dat hij homofiel was, al was hij zonder twijfel verliefd op de Shakespeare-acteur Henry Irving, wiens manager hij was gedurende 28 jaar. De liefde was echter niet wederkerig, Irving vond “Dracula” zelfs “dreadful”.
Anderzijds moet zijn vrouw toch wel een speciaal geval geweest zijn, want oorspronkelijk was ze met… Oscar Wilde verloofd, ze gaf de voorkeur aan Stoker omdat hij “een vaste positie” had. Toch zou Stoker aan syfilis gestorven zijn en ook daarop zou het boek alluderen.
Maar we hadden het over erotiek en niet over spietsen allerhande. Het is duidelijk dat Dracula’s voorliefde om mooie maagdekens uit te zuigen een symbool is voor diens seksuele voorkeur. Anderzijds kun je het boek ook lezen zoals een recensent in Time (30/11/1992): “Bram Stoker’s Dracula proposed that English innocence could be sucked dry by European decadence, until English common sense drove a stake through its lurid heart.”
Want hoe dan ook, Stoker was zeker terughoudend, de tijdsomstandigheden in acht genomen. Nu hoeft dat niet meer zo erg en daarom dat dit aspect onomwonden tot uiting komt in een (overigens zeer mooi) vampierenverhaal van de bekende Neder­landse detective-auteur Jan Willem van de Wetering, “Die Endlö­sung en het derde meisje”, dat is opgenomen in de verza­mel­bundel “Dood en duisternis” van J.J. Strating (ed.), Amsterdam, Loeb, 1982, 320 blz..
Hier gaat het wel om een jongetje dat aan de dreiging van het fascisme wil ontsnappen door zich langzaam over te geven aan een vrouwelijke vampier in ruil voor seksuele initiaties, maar het basisprincipe is natuurlijk hetzelfde. Trouwens ook filmer Roman Polansky toont aan dat hij dit aspect van het vampirisme goed heeft begrepen door in zijn schitterende parodie, “Het bal der vampiers”, ook een homoseksuele vampier ten tonele te voeren, iets wat later – toen het niet meer “politically correct” was om met homo’s te lachen – nog eens uitgebreid én ernstig werd overgedaan in “Interview with the vampire” naar het werk van de Amerikaanse Anne Rice (°1941), dat in 1976 is verschenen. Hoe ongelooflijk het ook mag zijn, ook dit boek was een vorm van therapeutisch schrijven en dan nog wel als reactie op het overlijden aan leukemie (!) van haar zesjarig dochtertje Michelle. Dit wordt uiteraard gereflecteerd in Claudia, het kleine vampiertje. Claudia was trouwens de bijnaam van Michelle. Rice onderscheidt zich dan ook van andere “vampierenauteurs” door er ook de “positieve” kanten van te zien (het eeuwige leven, de eeuwige jeugd). Dat ze daarvoor vers bloed nodig hebben wordt als een noodzakelijk kwaad gezien en sommige vampieren (de vaderfiguur Louis b.v., waarin Rice zichzelf terugvindt) trachten zich zelfs met dierenbloed te behelpen, ook al schijnt dat vreselijk slecht te smaken. Anderzijds zit er aan die “eeuwige jeugd” ook een keerzijde: Claudia verwijt Lestat dat hij er de oorzaak van is dat ze wel geestelijk maar niet lichamelijk evolueert (waardoor er een erotische spanning ontstaat) en ze zal dan ook wraak nemen. Niet toevallig is Rice geboren in New Orleans en er katholiek opgevoed. Ze brak overigens met de kerk toen ze erachter kwam hoe die interessante lectuur (Hemingway e.d.) verbood.
Dat Hollywood de vampier overigens snel heeft ontdekt, mag geen wonder heten: men wil er onsterfelijk beroemd zijn, eeuwig jong en men is daarvoor bereid elkanders bloed te drinken!
Hoe men een vampier definitief ter dood kan brengen, heeft Stoker ontleend aan een luguber reëel feit. Als buur van Dante Gabriel Rossetti was hij namelijk op de hoogte van het feit dat deze in een romantische opwelling een handgeschreven dichtbundeltje in de kist van zijn overleden zus had gelegd. Enkele jaren later wilde hij die gedichten echter uitgeven en Rossetti kreeg de toelating om zijn zus op te graven. Toen ze de kist openden, was ze nog zo mooi als toen ze werd begraven, maar ze ontbond onder hun ogen (en natuurlijk vooral door contact met de lucht). Hier haalde Stoker zijn idee dat de vampieren in hun kist nog altijd mooi waren, maar eens met een spiets het hart doorboord, ter plekke gingen ontbinden.

In 1928 had Bela Lugosi reeds de hoofdrol vertolkt in de toneelversie die de Engelsman Hamilton Deane reeds in 1925 had gemaakt van “Dracula”, het legendarische boek van Bram Stoker uit 1897. In 1931, het jaar van James Whale’s “Frankenstein“, doet Tod Browning (1882-1962), de gewezen assistent van D.W.Griffith voor “Intolerance”, dan ook een beroep op deze Hongaarse Shakespeare-acteur om in zijn filmversie de rol te creëren.

Lugosi was in tegenstelling tot Max Schreck in Murnau’s “Nosferatu” een seksueel zeer aantrekkelijk man en hij heeft op die manier zeker bijgedragen tot de “erotisering” van de Dracula-figuur. “Nosferatu” volgde vrij trouw het boek, maar omwille van auteursrechten moest de film een andere naam krijgen. Toch eiste de weduwe van Stoker dat de kopieën zouden worden vernietigd. Gelukkig bleef er één buiten schot in tegenstelling tot de twee jaar eerder gedraaide Hongaarse film onder de titel “Drakula”, met een k. Een opmerkelijk verschil met het boek is echter dat hoofdrolspeler Max Schreck (nomen est omen) er verschrikkelijk uitziet, terwijl er toch een erotische aantrekkingskracht van zou moeten uitgaan. Aangezien er ook twee doden vielen op het draaiplateau (uitzonderlijk op locatie in Tsjechoslovakije), deed zelfs het gerucht de ronde dat Schreck zelf een vampier was. Scenarist Steve Katts werkte dit in 2000 zelfs uit tot een film die door E.Elias Merhige werd gedraaid met John Malkovich in de rol van Murnau en Willem Dafoe als Schreck.
Voor een “aantrekkelijke” Dracula zouden we dus moeten wachten tot Bela Lugosi. Diens carrière werd door het succes wel gelimiteerd tot louter rollen die aan de Dracula-figuur refereerden. Enerzijds deed hij daarover zijn beklag, anderzijds liet hij zich bij zijn dood in 1956 wel in zijn Dracula-kostuum begraven…
Een andere erotische benadering van Dracula, was die van Frank Langella in de gelijknamige film van John “Saturday night fever” Badham. Frank Langella has often commented that men have frequently said to him after seeing him as Dracula on stage or screen: “Boy, did my wife make love to me that night when she saw Dracula.” Dat was in 1979, het jaar dat er nog vier andere films over de graaf zijn verschenen. The other four being Nosferatu: Phantom der Nacht, Love at First Bite Nocturna and Graf Dracula in Oberbayern. In the same year, Vlad Tepes (1979), a Romanian film concerning the historical figure on whom the Count was based, was released. 1979 also saw the release of two other vampire movies: Thirst and Salem’s Lot.
Het verhaal van “Dracula” is overbekend. De Nederlandse dokter van Helsing wordt door de directeur van een inrichting bij zijn dochter geroepen, omdat zij aan een vreemde ziekte lijdt. Dokter en directeur staan voor een raadsel, tot zij beginnen vermoeden dat hun Transsylvaanse buren er iets kunnen mee te maken hebben. De zwart/wit film weet op indrukwekkende wijze te balanceren tussen horror en romantiek door te focussen op de seksuele aantrekkingskracht en de individuele conflicten van de personages. Browning focust hier op het thema van de lichamelijke onzuiverheid in Bram Stokers Dracula, die het gevolg zijn van verboden seksualiteit. De vampier is het prototype van de seksueel actieve man, die met zijn onzuiver, seksueel geladen lichaam de Victoriaanse moraal besmeurt en ruïneert. Onschuldige, reine dames komen in verval door zich over te leveren aan dit onweerstaanbare monster.
Bram Stoker (1847-1912) was de erotische ondertoon van de vampierenbeet niet ontgaan. Eigenlijk schreef Stoker immers een parabel over de bevrijding van de vrouwelijke seksuele energie: de vampiersbeet windt immers niet enkel de vampier op maar ook het slachtoffer. Of hij dat had gelezen in het eerder gepubliceerde “Carmilla” van de Ier Sheridan Le Fanu weet ik niet, maar dit laatste boek heeft zelf ook twee vampierenfilms geïnspireerd: “Vampyr” van Carl Dreyer uit 1932 en “Et mourir de plaisir” van Roger Vadim uit 1960. Maar Dracula is ongetwijfeld de meest verfilmde vampier (180 keer). Eigenlijk wordt hij zelfs slechts door één personage voorafgegaan: Sherlock Holmes.

Ronny De Schepper

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.