Vandaag is het dertig jaar geleden dat bovenstaande foto werd genomen in Watou, waarbij mijn vroegere leraar Anton van Wilderode zich best prettig lijkt te voelen in het gezelschap van Herman De Coninck en Hugo Claus. Op deze foto van P.Van Den Abeele herkent men verder ook nog organisator Gwij Mandelinck (met dank aan Hildegard Coupé). Deze foto is dan vooral van belang omdat ik het in mijn interview met Herman De Coninck en met Hugo Claus expliciet over Anton van Wilderode heb. Met name Hugo Claus was in hoge mate verrast toen ik hem vertelde dat het via de lessen van Cyriel was dat ik met zijn werk heb kennis gemaakt. Dat verdient alsnog een applausje, lijkt Hugo op deze foto te zeggen.
Op woensdag 14 november 2018 vond in het KANTL Gent, Academiegebouw, Koningstraat 18, 9000 Gent, een colloquium plaats met als thema “Anton van Wilderode, leraar in de letteren”. Als inleiding bood ik dit literatuuroverzicht aan, dat voornamelijk gebaseerd is op wat Anton van Wilderode hierover verkondigde aan een stelletje pubers op de schoolbanken van het college van Sint-Niklaas. Dat belet echter niet dat er hier en daar een persoonlijke touch werd gegeven.
Een schitterend portret van Anton van Wilderode als leraar vindt men in “Kartonnen dozen” van Tom Lanoye. Zelf heb ik ze nog gebruikt toen ik les gaf aan het Atheneum in Zelzate, maar aan Anton zelf was dit niet besteed. Hij heeft mij ooit persoonlijk verteld dat hij een gloeiende hekel had aan bepaalde passages, niet in het minst omdat hij daarin door Lanoye “Mussolini” wordt genoemd. Alhoewel de fysieke gelijkenis treffend is, heb ik die bijnaam nooit weten gebruiken in het college. Het sloeg ook op niets wegens het zachtaardige karakter van van Wilderode, die ik gedurende al die tijd nooit de stem heb weten verheffen. Het lijkt me dan ook dat die “Mussolini” een uitvinding was van Lanoye zelf. Ik heb nog tegenover Cyriel Coupé (zoals van Wilderode écht heette) een pleidooi gehouden voor het boek van Lanoye, maar hij was niet te vermurwen. (*)
Soms komen deze gegevens ook uit andere lessen zoals deze indeling die Prof.Julius Petersen maakt in zijn “Die Wissenschaft von der Dichtung” uit 1939 (dat komt namelijk van een andere Anton aus Tirol: Antoon of Antonin Van Elslander):
Het meest kenmerkende van LYRIEK = toestand
Het meest kenmerkende van DRAMATIEK = dialoog
Het meest kenmerkende van EPIEK = bericht
De verbinding tussen lyriek en dramatiek = uitbeelding
De verbinding tussen lyriek en epiek = monoloog
De verbinding tussen dramatiek en epiek = handeling
Als men dit onderscheid wil illustreren aan de hand van één onderwerp (b.v. wielrennen), dan krijgen we:
– epiek (fragment uit “Zeven jaren van een wielrenner”);
– lyriek (Jan Kal, sonnet uit “Fietsen op de Mont Ventoux);
– dramatiek (fragment uit “Suiker” van Hugo Claus);
– didactiek (tekst van Jan Wauters).
EPIEK
– verhalend;
– observerend (objectieve beschrijvingen maar door subjectieve bril);
– verstandelijk, rationeel (tegenover de emotionele lyriek);
– plastisch (tegenover de muzikale poëzie).
a) sage: niet-religieus, historische basis
belangrijke rol van spoken, heksen e.d.
– heraldische sagen: om de naam van iets te verklaren (cfr.volksetymologie), b.v. Lorelei, Antwerpen (Brabo en de reus Antigoon)
– heldensagen: Karel de Grote (Karel ende Elegast); Koning Arthur (Walewein).
b) mythe: religieus, geheel fantasie
vooral de Grieken (Prometheus, Sisyphus) maar ook de Germanen (Wagner).
c) sprookje: niet-religieus, geheel fantasie
– volkssprookjes: mondeling overgeleverd. Verzameld door Charles Perrault (“Contes de ma mère l’Oye”) en Jacob en Wilhelm Grimm (“Kinder- und Hausmärchen”).
– cultuursprookjes: door de auteur zelf verzonnen, maar inhoud en stijl sluit aan bij de volkssprookjes. B.v. Hans Christian Andersen, E.T.A.Hoffmann, Frans Buyens, Godfried Bomans (“Erik”), Frederik van Eeden (“De kleine Johannes”), Oscar Wilde (“The happy prince”), Jules Verne (“De avonturen van de familie Raton”, 1910).
d) legende: religieus, historische basis
b.v. Beatrijs, Sint-Servatius (Hendrik van Veldeke).
e) fabel: dieren, planten en voorwerpen handelen als mensen (personificatie)
praktische moraal
een echte vertelling
vrijblijvend
b.v. Aesopus, De La Fontaine, Phaedrus
f) parabel: mensen
algemene zedelijke of religieuze les
een uitvoerige vergelijking
geëngageerd
b.v. De barmhartige Samaritaan, De verloren zoon, De Japanse steenhouwer (Multatuli)
g) epos: een uitvoerig, breed-schilderend gedicht, in een verheven taal, rond grootse figuren en belangrijke gebeurtenissen. B.v. Homeros, Beowulf, “Aeneis” (Vergilius), “Divina Commedia” (Dante), “Van den Vos Reinaerde” (naar de vorm; naar de inhoud: satire),
h) volksballade: episch-lyrisch gedicht dat sprongsgewijs naar een tragisch einde loopt (b.v. Halewijn, Twee conincskinderen, Het daghet inden Oosten, Het viel eens hemelsdouwe).
i) brieven en dagboeken, bedoeld voor publicatie.
j) Arcadische literatuur, herdersdicht, idylle (pastorale in proza): sentimentele natuurbeschrijvingen met eenvoudige mensen. Arcadia was oorspronkelijk een landstreek in de Peloponnesus (later ook in Canada).
Very popular during the Renaissance, especially under the influence of Sarnazaro’s “Limo Arcadico” (1504).
Voorbeelden: “Arcadia” (Philip Sidney); “Batavische Arcadia” (Van Heemskerk); “Granida” (Hooft); “Lycidas” (Milton); “Rosalynde” (Thomas Lodge, basis voor “As you like it” van Shakespeare); “Saïdjah en Adinda” (Multatuli); “The Beach Boys: Zuid-Californische Pastorale” (Bruce Golden).
k) short-story (kortverhaal): zakelijk, snel (spannend of humoristisch), meestal bedoeld voor tijdschriften, volgens Hugo Claus voor het nachtkastje, maar volgens mijzelf heeft het echter iets van seks die stopt bij het voorspel: tegen het moment dat je erin begint te komen, is het al afgelopen.
l) novelle (Eng.short story): tranche de vie
– ofwel symptomatisch voor het hele leven;
– ofwel belangrijke gebeurtenis (ommekeer).
b.v.Giovanni Boccaccio (“Decamerone”), Somerset Maugham, Guy De Maupassant, Stijn Streuvels (“Het leven en de dood in den ast”), D.H.Lawrence (“The fox”).
m) de briefroman: “Pamela” (Samuel Richardson), “Sara Burgerhart” (Aagje Deken en Betje Wolff), “La religieuse” (Denis Diderot), “Les liaisons dangereuses” (Choderlos de Laclos), “The documents in the case” (Dorothy Sayers)
n) de roman
– chronologisch (“ordo naturalis”): spanningselement, oorzakelijk verband;
– parallel;
– flashback (“ordo artificialis”): niet nieuw! (cfr.”Aeneis”);
– flashforward;
– kaderverhaal (Multatuli, Boccaccio);
– tussen romantiek en realisme
I.DE AVONTURENROMAN
1.Reisavonturen: het allereerste reisverhaal in de Nederlandse literatuur (“De reis van Sint-Brandaan” uit het Comburgse handschrift van rond 1400) is meteen al een mengeling van fantasie en realiteit. Het hoeft dus niet te verwonderen dat dit ook het geval is bij “Gulliver’s Travels” (Jonathan Swift) en “The adventures of Arthur Gordon Pym” (Edgar Allan Poe). Realistischer zijn “Treasure island” (Robert Louis Stevenson) en “Robinson Crusoe” (Daniel Defoe).
2.De schelmenroman
3.De fantastische roman
4.De detectiveroman
II.DE SOCIOGRAFISCHE ROMAN
1.De boeren- of heimatroman: “Chlopi” (Reymont), “De Vlaschaard” (Streuvels); “Markens Gröde” (Hamsun), “Boerenpsalm” (Timmermans); “De soldaat Johan” (De Pillecijn); “Houtekiet” (Walschap).
2.De burgerroman: “La Comédie Humaine” (Balzac); “Les Rougon-Macquart” (Zola); “Vanity fair” (Thackeray); “Soll und haben” (Freytag); “Buddenbrooks” (Thomas Mann); “The Forsyte Saga” (Galsworthy).
3.De proletariërroman:
a)het grootstadsproletariaat: Döblin, Dos Passos, Kästner, Wolfe;
b)het landelijke proletariaat: Streuvels, Buysse, Coolen, Van Aken, Boon.
III.DE ZEDENROMAN
“De kapiteinsdochter” (Poesjkin); “De dode zielen” (Gogol); “Vaders en zonen” (Toergenjev); “Schuld en boete” (Dostojevski); “Oorlog en vrede” (Tolstoï); “De familie Roothooft” (Walschap): trilogie bestaande uit “Adelaïde” (1929), “Eric” (1931) en “Carla” (1933).
IV.DE HISTORISCHE ROMAN
1.De eigenlijke historische roman (Hendrik Conscience, Walter Scott, Alexandre Dumas, Victor Hugo, Filip de Pillecyn…)
2.De toekomstroman of science-fiction-roman (Herbert George Wells, Jules Verne, Isaac Asimov, Arthur C.Clarke…)
V.DE KARAKTERROMAN
1.De typeroman gaat over “flat characters” (karikaturen, waarbij één kenmerk primeert): “Don Quichote” (Cervantes), “Emile” (Rousseau), “Werther” (Goethe), “Pickwick” (Dickens), “Babbitt” (Lewis), “Barabas” (Lagerkvist).
2.De psychologische roman daarentegen gaat over “round characters”, die een evolutie doormaken, waarbij ze vaak onvoorspelbaar zijn, kortom deze romans zijn veel realistischer: Mme de la Fayette, Sheridan, Wolff-Deken.
3.De familieroman: de IJslandse saga’s, The Forsyte Saga, De familie Roothooft.
VI.DE SYMBOLISCHE ROMAN
“Dr.Jekyll and Mr.Hyde” (Stevenson); “The picture of Dorian Gray” (Oscar Wilde); “La peau de chagrin” (Honoré de Balzac); “De wandelende Jood” (August Vermeylen); “De kleine Johannes” (Frederik van Eeden); “Der Prozess” (Franz Kafka) en “Meisje Niemand” van Tomek Tryzna.
VII.DE THESE- EN SLEUTELROMAN
“Vincent Haman” (Paap); “Max Havelaar” (Multatuli); “De verloren eer van Katarina Blum” (Heinrich Böll).
LYRIEK
Onderscheid poëzie/proza:
men wil iets doen
met een gedicht, als met
een elektrische handboor of
met een vijl, een hamertje,
een vislijn,
maar geen materiaal
zo onpraktisch als woordjes
in beelden gezet, kleine
taferelen van verbeelden
voor persoonlijk verbruik;
Roland Jooris
vergelijk:
Men wil iets doen met een gedicht, als met een elektrische handboor of met een vijl, een hamertje, een vislijn, maar geen materiaal zo onpraktisch als woordjes in beelden gezet, kleine taferelen van verbeelden voor persoonlijk verbruik.
poëzie (lyriek) versus proza (epiek)
subjectief versus “objectief”
emotioneel versus rationeel
suggestief (“magisch-evocerend”) versus direct
muzikaal (ritme én klank) versus niet zozeer (maar toch noodzakelijk)
bondig versus uitvoeriger
I.NAAR VORM
1) Lied
De oudste poëzie is gezongen poëzie, een lied dus. Of voordracht begeleid door een lier (vandaar: lyriek). Maar is poëzie gemaakt om voorgedragen te worden? Veel poëzie is hermetisch en op het eerste gehoor dus onverstaanbaar. Gezongen poëzie is noodgedwongen oppervlakkiger, maar leidt het daardoor tot vervlakking? Het is alleszins contradictorisch ten opzichte van de nood om alleen te zijn, die in veel poëzie wordt uitgedrukt, al heeft men op manifestaties zoals de Nacht van de Poëzie eerder de indruk dat het een wegvluchten is voor de angst van het alleen-zijn.
Chrissie Hynde: “Een song is niet hetzelfde als een gedicht. Voor een song speelt de sfeer die de muziek creëert een grote rol. En de manier waarop je frazeert: ik hou sommige woorden en lettergrepen lang aan als ik zing, als je dat dan leest, klopt het metrum niet meer… Ik heb niet de pretentie om dichteres te willen zijn. Ik kan geen poëzie schrijven, ik heb muziek nodig.” (in “Cadillac County” van Jacky Huys)
Peter Tsjaikovski: “Ik kan niet begrijpen hoe u met uw grote en hartstochtelijke liefde voor de muziek Poesjkin niet kan waarderen, die dankzij zijn geniaal talent zeer dikwijls het genre van de poëzie overstijgt en in het oneindige rijk van de muziek doorstoot.”
De liederen splitsten zich sedert de romantiek in cultuurliederen (Schumann, Schubert…) en volksliederen.
Inhoudelijk zijn in beide gevallen de liefdesliederen het populairst (Pierre Louÿs, “Chansons de Bilitis”). Het verschil is dat in de volksliederen men veel vrijer omspringt met erotische symboliek: de viool, de fluit… Als voorbeeld kunnen we “Adam en Eva” van Karel Waeri nemen (zoals gezongen door Wannes van de Velde b.v.), maar ook bijvoorbeeld het Antwerps Liedboek of nog de vertaling van de “Balletti, per cantare, sonare & ballare” van Giovanni Giacomo Gastoldi. Hij schreef deze in Venetië in 1594 en reeds in 1628 in Amsterdam werden ze in het Nederlands vertaald. Dat gebeurde echter op een “stichtelijke” wijze, zodat in 1641 in Antwerpen (!) een wat realistischer vertaling verscheen. Daaruit leren we b.v. dat “danck en wyn te gaer, Doen alle droefhyedt vluchten”. En hoe gebeurt dat dan wel? “Jae, voeght daer by, in ’t groen, Een wel ghesnaerde luyt, Ghy Nymphen uwe Harp’, Ghy Herders uwe fluyt; Gh’en hoorde noynt in ’t wout, Soo lieffelijcke vreuchden.”
Daarnaast zijn er bij de volksliederen ook arbeidsliederen (worksongs), met in Vlaanderen de ietwat speciale traditie van het overhalen. Deze zogenaamde rozenland-liederen worden gezongen als knechten of meiden op een andere hoeve ging werken. Die werden dan in verschillende etappes, ieder met z’n eigen muziek, afgehaald door de nieuwe pachter.
Ter ontspanning zijn er natuurlijk de dans- en drinkliederen (Bots, “Zeven dagen lang”). Een onderdeel van deze laatste zijn sinds mensenheugnis de studentenliederen, b.v. “Gaudeamus igitur” van Horatius, de Carmina Burana in de Middeleeuwen en “Schele Vanderlinden” van Willem Elsschot.
Nog jonger zijn er de kinderliederen met aftelrijmpjes, rondedansjes en, nog vroeger, de wiegeliederen (“Wie zal er ons kindeken douwen” van Emiel Hullebroeck).
Heel wat anders zijn de protestliederen van vroeger en nu, zoals b.v. de geuzenliederen.
2) Ode
Lofzangen: Pindaros, Horatius, Petrarca, Ronsard, Vondel, Wordsworth, Keats (“Ode to a nightingale”), Rijnvis Feith, Willem Bilderdijk (“Ode aan Napoleon”), Paul Van Vliet (“Vlaanderen”), Will Tura (“Vlaanderen mijn land”). Ook cantates (b.v. de koffie-cantate van Bach).
3) Hymne
Ook een loflied, maar dan op een godheid: Kallimachos “Hymne aan Artemis” (vertaling Willem Kloos), Gregoriaanse liederen, Vondel (“Wie is het die zo hoog gezeten”; parodie door Hugo Raspoet “Evviva il pappa”), maar ook “Hymne aan Lucifer” van Albert Verwey. Ook oratoria (b.v. de Messias van Haendel).
4) Dithyrambe
Strofenzang zonder al te veel inhoud b.v. “Hymnus of Lof-sanck van Bacchus, waer in ’t gebruyk ende misbruyk vande Wijn beschreven wort” (Heinsius).
5) Elegie
Treurzang, klaaglied b.v. “Egidius, waer bestu bleven”, Dante, John Donne, John Milton, “Elegy written in a country churchyard” (Thomas Gray), “Die Römische Elegien” (Goethe), “Le lac” (de Lamartine), “Die Duineser Elegien” (Rilke). Er zijn er vooral veel voor overleden kinderen: “Uitvaert van mijn dochterken”, “Uitvaert van Maria van den Vondel”, “Kinder-lijk”, “Vertroostinge aan G.Vossius” (allemaal Vondel), “Op de dood van mijn dochtertje” en “Jacoba trad met tegenzin” (Hubert Corneliszoon Poot), “Lijkkrans voor mijn dochtertje” (Dirk Smits), “Bij het lijkje van een kind” (Hendrik Frans Tollens), “In memoriam Yves Gautier” (Achilles Gautier), “Miguel” (Willie Verhegghe), “Bij het doodsbed van een kind” (Willem Elsschot), “Het kindeke van de dood” (Guido Gezelle), “Aan een seepkissie” (Louis Leipolt), “Te Middelharnis is een kind verdronken” (Edward Hoornik).
6) Epigram
Puntdicht. Kort, kernachtig, meestal hekelend of schertsend, b.v. satirische grafschriften (Constantijn Huygens, Roemer Visscher enz.)
7) Sonnet
bestaat uit 14 verzen
1 x 8 octaaf
2 kwatrijnen
1 x 6 sextet
2 terzinen
volta : -ommekeer, wending ( in het leven van het personage)
-meestal rond vers 8-9 + motivatie
– Rijmschema: A b b A A b b A c c D e e D (omarmend)
A b a b c d c d e f e f e f (afwisselend)
ontstaan in Italië in de 13de eeuw (Dante, Petrarca), via Frankrijk (Ronsard) naar Engeland (Shakespeare), waar men de structuur wel veranderd in drie kwatrijnen en een couplet (kernachtig gezegde). In Nederlands taalgebied: Van der Noot (eerste), Hooft, Perk.
Er bestaan ook hedendaagse sonnetten: Herman De Coninck, Jan Kal (“Fietsen op de Mont Ventoux”) en zelfs “’t Was zo heet”, beter bekend als het liedje “Red onze planeet”, van Hugo Matthijssen.
8) Rondeel
Oorspronkelijk een Provençaals danslied (vandaar herhalingen en slechts twee rijmklanken), b.v. het Egidiuslied.
9) Refrein
Of Rederijkersballade. Alle strofen eindigen op hetzelfde vers (de grondgedachte, de stok), kunstig rijmschema b.v. Matthijs de Castelein. Maar ook “Zonder vrienden kan ik niet” van Lennaert Nijgh (gezongen door Boudewijn De Groot), hierin ook acrostica verwerkt en eindigend op een “prince”.
10) Satire
Spotdicht, hekeldicht: bittere, maar toch humoristische aanklacht (sarcastisch, ironisch, cynisch) b.v. geuzenliederen.
11) Lyrische dramatiek
Maeterlinck, T.S.Eliot, Garcia-Lorca.
II.NAAR INHOUD
1) Liefdeslyriek
Speciale vorm: huwelijkslyriek
Vergelijk “Waar werd oprechter trouw” (Vondel) met Elsschot (“Het huwelijk”).
2) Natuurlyriek
“Mei” (Gorter); Gezelle.
3) Religieuze lyriek
mystiek (Hadewych), reformatie en contrareformatie, predikantenliteratuur (Nicolaas Beets), P.C.Boutens (Beatrijs), Bertus Aafjes met “Voetreis naar Rome” (**) en natuurlijk opnieuw Guido Gezelle. In 1858 (een jaar na “Les Fleurs du Mal” van Baudelaire!) verscheen “Kerkhofblommen”.
4) Sociale lyriek
zie protestliederen en satire, maar ook Henriëtte Roland-Holst b.v.
5) Poésie pure
Klankassociaties zijn belangrijker dan inhoud; impressionisme (Vandewoestijne, Gezelle), experimentalisme (Van Ostayen).
Daarnaast zijn er ook nog de hermetici zoals Daniël Robberechts (1937-1992) of Claude van de Berge (°1945).
III.HISTORISCH OVERZICHT
De hoofse minnelyriek valt te situeren nadat de volkse Vaganten de plaats moeten ruimen voor de meer “hoofse” troubadours. Meestal waren dit edelen (b.v. Guillaume IX, hertog van Aquitanië) die schreven, componeerden en uitvoerden voor andere edelen. Minnestrelen daarentegen waren enkel uitvoerders, niet van adellijke afkomst, rondtrekkend en zich verhurend voor een bepaalde tijd aan een of ander hof. Eigenlijk waren het trouwens “ministeriales” (dienstknechten), maar aangezien ze veel over de “minne” zongen, maakte de volksetymologie daar “minnestrelen” van.
De troubadourslyriek geeft het ontstaan aan een aantal nieuwe genres. Zo bezingen de minneliederen, ook canzons (chansons) genoemd, de hoofse liefde, een idealisering van de liefde, waarbij de seksualiteit wordt genegeerd. B.v. “Daar zat een sneeuwwit vogeltje” of “Gekwetst ben ik van binnen”.
Zo ook bij de pastourelle (pastorale of herderslied). Bij dit laatste is het van belang dat een eenvoudige levenswijze wordt geïdealiseerd. Het standenverschil werkt hier dus in omgekeerde richting. Toch moet men hiermee opletten. Deze pastorales gaan o.m. terug op verhalen als dat van Daphnis en Chloë uit de derde eeuw na Christus. Dit “stationsromannetje avant la lettre” werd geschreven door de Grieks schrijvende Romein Longos (“De Lange”) toen hij op het eiland Lesbos verbleef. Of all places! Want dit eiland dat ooit de grote dichteres Sappho inspireerde tot zwoele gezangen opgedragen aan haar jonge dienaresjes, is nu de plaats voor een onwaarschijnlijk kuise story. Zo gaat de jonge held Daphnis weliswaar als een mooie Griekse god ongeremd uit de kleren, maar dan ligt hij vrij hulpeloos naast de al even beeldschone Chloë, die ongerept is gebleven ondanks het feit dat ze tot tweemaal toe door woeste zeerovers is ontvoerd. Dit kan enkel wishful thinking zijn van een stadsmens die hoegenaamd niet wist hoe het er op het platteland aan toe ging en die zich een veel te idyllisch beeld vormt van het leven aldaar.
Dan is een alba of aubade heel wat anders! Afkomstig van het Germaanse wachterslied drukt dit het afscheid van twee geliefden bij het morgenkrieken uit, wat dus een onwettige verhouding suggereert en derhalve allesbehalve platonisch is, denken we maar aan de afscheidsscène uit “Romeo en Julia”. Maar dan zitten we al heel wat verder in de literatuurgeschiedenis natuurlijk. In de Middelnederlandse literatuur gelden “Het viel eens hemels douwe” en de aanhef van “Het daghet inden Oosten” als voorbeeld. Ook “Harba Lorifa” van hertog Jan I van Brabant (dichter die stierf tijdens een tornooi) kan hiertoe worden gerekend want Harba lori fa = l’arba lor y fa (M.E.Frans) = l’arbe est leur fait (de dageraad is voor hen gemaakt). Let ook op het rijmschema : A AA BBBB CCC BBBB DDD A BBB.
De sirventes of dienstliederen van hun kant leveren satirische of moraliserende commentaar. Zo kennen we van Rum b.v. het Kerelslied, dat ook tot de “revenge songs” kan worden gerekend.
Van dezelfde orde is een tenzon (strijdlied) en in de buurt liggen de historieliederen, b.v. het Adieulied van vrou Marie van Bourgondien, over historische gebeurtenissen (een veldslag, de vroege dood van een belangrijke figuur…) die de volksverbeelding troffen. Meer ingetogen daarentegen is een planh (elegie, b.v. het Egidiuslied van Jan Moritoen).
Uit een eenvoudig danslied groeit de ballade, een eenheid van vertelkunst, sfeer, muziek en dans. Bekende ballades zijn “Heer Halewijn”, “Twee koningskinderen” en “Het daghet inden Oosten”. Ze hebben als kenmerken een tragisch en verrassend einde; herhalingen; het verhaal gaat met sprongen (plots staat ze daar,…) en er komen dialogen in voor.
De meest bekende ballade is ongetwijfeld “Heer Halewijn”, dat we allemaal wel kennen van school of van de prozabewerking door Charles de Coster in het oud-Frans (1858, de koningsdochter noemt hij Machteld), het gedicht van Martinus Nijhoff (1933), het toneelstuk van Anton van de Velde (1929) of van de eerste elpee van Rum.
De meeste van die teksten gezongen en dat maakte natuurlijk de kelen dorstig. Bovendien was wijn wél een hoofse drank. Dus dat leidde dan tot een aantal drinkliederen, b.v. “God gheve ons eenen bliden wert” en “Scinc her den wijn”, maar ook “So wie bi nachte gherne vliecht” over de kater die daar meestal op volgt. Die vinden we terug in het Gruuthuse-handschrift. De liederen in het Gruuthuse-handschrift dateren van 1380 (het fameuze Kerelslied staat er o.a. in dat mogelijk verband houdt met de revoltes tegen Lodewijk van Male in die periode) tot 1390 en zijn vermoedelijk het werk van één enkele dichter, Jan Moritoen.
MODERNE POËZIE
Humanitair expressionisme
– nadruk op de inhoud
– anti-dichterlijke woordenschat
– stedelijk
– invloed unanimisme
– escapisme
– dandyisme
– kunst in dienst van de ethiek
– poeta vates
– woord (substantief) i.p.v. zin
– pauze, stilte
– associatie (kleur, klank, gedachte)
– voorbeelden: Walschap, Zielens, Roelants
Typografisch expressionisme (Van Ostayen)
– nadruk op de vorm
– wanhoopsthematiek (absurditeitsgevoel)
– nadruk op (onvervoegde) werkwoorden
– typografie i.p.v. leestekens
– collage-techniek
– sociaal geëngageerd
– illustratieve typografie
– orthofonetische schrijfwijze
Organisch expressionisme
– nadruk op stemming, sfeer, thema (lyrisme à thème)
– aanleunen bij kinderlied (nursery rhymes)
– gevolg: rijm
– eenvoud
– muzikaal
– terugkeer naar logisch zinsverband
Daarnaast is er ook nog:
impressionisme (b.v. Karel Vandewoestijne en Guido Gezelle)
vitalisme (b.v. “Fase” van Hedwig Speliers)
neo-experimentalisme (b.v. “Ik” van Marcel Van Maele)
hermetisme (b.v. “Heilig zijn in zwijgend wonen” van Paul Snoek)
surrealisme (b.v. “Spreken, gedicht nr.10” van Hugo Claus )
dadaïsme (b.v. Paul Snoek)
nieuw-realisme (b.v. “Uitnodiging” van Johnnie Verstraete)
neoromantiek (b.v. Miriam Van Hee)
neoclassicisme (b.v. Herman De Coninck )
neodecadentisme (b.v. de jazzgedichten van Roger M.J.de Neef)
DRAMATIEK
Def.: dialogische uitbeelding van een handeling
Kenmerken
Dialogisch:
+ acteur = tonende acteur + getoonde figuur
+ interactie (wisselwerking) met het publiek
Uitbeelding:
+ taal + mimiek, gebaren, decor, belichting, muziek, dia’s enz.
+ drama = tekst; toneel = opvoering (één interpretatie)
Handeling:
+ conflict
+ tragisch/komisch
Griekse en Romeinse oudheid
– ontstaan: religie (Dionysos); voorzanger + koor = dialoog
– tragedie: de held gaat wegens zijn hoogmoed ten onder aan het noodlot b.v. Sophocles: Koning Oedipus
einde: dood
– theoreticus: Aristoteles (Aristotelisch drama)
– komedie: saterspelen
einde: huwelijk (symbool van het leven)
Middeleeuwen– ontstaan: religie (passieverhaal); mysteriespelen (N.T.); mirakelspelen (heiligenlevens)
– abele spelen, cluten, spelen van sinne
– commedia dell’arte: improvisatie
typen (Harlekijn, Pantalone, Colombina)
stereotiepe situaties (slimme knecht, opgedrongen huwelijk)
Klassiek drama
– b.v. Hooft, Vondel, het Elizabethaanse theater, maar ook… Hugo Claus. Zijn “Vrijdag” b.v. heeft vijf bedrijven, in de vier eerste wordt telkens een nieuw personage geïntroduceerd, het vijfde is de ontknoping.
Het beantwoordt ook aan de zogenaamde “wet van de drie eenheden”:
+ plaats (vandaar het herhaaldelijke gebruik van boden, ook in de opera, denk b.v. aan “Les Troyens” van Berlioz)
+ tijd (24 uur)
+ handelingen (geen nevenintriges)
– vijf bedrijven:
+ expositie
+ intrige
+ climax
+ wending
+ catastrofe (soms: deus ex machina)
telkens gevolgd door koren/reien
Het Jezuïetendrama
In de tijd van de Verlichting zijn de Franse schrijvers Corneille, Molière en Racine toonaangevend.
In 1776 is er het stuk “Sturm und Drang” van Klinger, maar het is de inleiding op “Cromwell” van Victor Hugo die in 1827 de regel van de drie eenheden belachelijk maakt: “L’action, encadrée de force dans les vingt-quatre heures, est aussi ridicule qu’encadrée dans le vestibule… On rirait d’un cordonnier qui voudrait mettre le même soulier à tous les pieds.”
De negentiende eeuw
Romantiek versus Realisme
Geldig voor beide stromingen:
géén strenge regels, geen eenheid van tijd of plaats;
tendensstukken: wantoestanden gehekeld; nieuwe ideeën gepropageerd;
zwart-wit psychologie (sterke tegenstellingen);
heftige, emotionele scènes.
Verschillen:
wereldvreemde setting versus realistisch decor;
wereldvreemde probleemstelling versus sterke sociale belangstelling (het onrecht wordt getóónd);
poëtische taal versus realistisch taalgebruik (dialect!);
helden versus gewone of zelfs marginale mensen;
elitair versus voor de grote massa.
Voorbeelden van romantisch toneel:
Rodenbach: Gudrun
Multatuli: Vorstenschool
Hegenscheidt: Starkadd
Wagner: Nibelungen
Ibsen: Per Gynt
Van Eeden: IJsbrand
Milne: De Ivoren Deur
Voorbeelden van realistisch toneel
Heijermans: Op hoop van Zegen
Buysse: Het Gezin van Paemel
Claus: Suiker (20ste eeuw)
Osborne: Look back in anger (20ste eeuw)
Ibsen: Poppenhuis
De twintigste eeuw
Expressionistisch toneel
– bewust subjectief (eigen opvattingen, ervaringen, emoties)
– figuren zijn symbolen (vertegenwoordigen een idee)
– bewust anti-realistisch (doeken i.p.v. decor)
– groot aandeel van het extra-literaire
– voorbeelden:
Wolfgang Borchert: Draussen vor der Tür
Herman Teirlinck: Ik dien
Anton van de Velde: Tijl
Episch Toneel
– bouwt verderop verworvenheden van expressionistisch toneel
– meer verhalend dan handelend
– publiek is actief (denkt na i.p.v. emotioneel te ondergaan)
– zich wijzigend mensbeeld (Karl Marx) i.p.v. gefixeerd
(afloop gekend)
– sprongsgewijs (toeschouwer moet zelf verband leggen)
– vervreemdingstechniek: acteur speelt zijn personage (tracht het niet te zijn)
– voorbeelden:
Bertolt Brecht
Arthur Miller (“The Crucible”)
Margaretha von Trotta (“De verloren eer van Katarina Blum” naar Heinrich Böll)
Jozef Van Hoeck (“Voorlopig vonnis”)
Politiek toneel
– bouwt verder op verworvenheden van episch toneel
– nadruk op inhoud: algemeen politiek (kapitalisme; marxisme) of actuele situatie
– sluit ook aan bij realistisch-naturalistisch toneel (cfr. Walter van de Broeck: Groenten uit Balen): volksverhaal
– muziek: politieke liederen (Het Trojaanse Paard met o.a. Ann Nelissen en Geertrui Daem)
volksmuziek (Internationale Nieuwe Scène)
hits met een nieuwe tekst (Vuile Mong en z’n Vieze Gasten)
– typen i.p.v. karakters (gev. maskers, stereotiepe attributen)
– taferelen (sprongsgewijs)
– inzicht i.p.v. medelijden (vervreemdingseffect)
– didactisch, analystisch (nagesprek met publiek)
– zwart-wit
DIDACTIEK
I.DIDACTISCH-LYRISCH
a) hekeldicht: geuzenliederen, protestsongs, geëngageerde poëzie.
b) parodie: “Grassprietjes of liederen op het gebied van de Deugd, de Godsdienst en het Vaderland” van C.Paradijs. Eigenlijk was dit Frederik van Eeden, die hiermee als vertegenwoordigers van de Tachtigers (“De Nieuwe Gids”) de predikanten op de korrel nam zoals Nicolaas Beets, Piet Paaltjens, Hendrik Tollens of De Schoolmeester. Zolang niet bekend was dat het hier om een parodie ging, had het boek overigens een groot succes!
c) puntdicht of epigram: Constantijn Huygens, A.C.W.Staring, Roemer Visscher, Jacobus Bellamy.
d) leerdicht: Jacob Van Maerlant (“Spieghel Historiael”, “Der Natueren Bloeme”, de Rijmbijbel), Huygens, Vondel (“Altaergeheimenissen”), Cats (“Houwelick”, “Spieghel van den ouden en den nieuwen tijt”), Bilderdijk (“De ziekte der geleerden”, “De kunst der poëzy”, “De geestenwareld”, “De dieren”).
II.DIDACTISCH-EPISCH
a) fabel: De La Fontaine.
b) parabel: bijbel, Max Havelaar.
c) geschiedverhaal: “Nederlandsche Historiën” (Hooft), “Het Land van Rembrandt” en “Het Land van Rubens” (Conrad Busken-Huet)
d) wetenschappelijke studie: Huizinga (“Herfsttij der middeleeuwen”; “In de schaduwen van morgen”; “Geschonden wereld”; “Homo ludens”); J.&A.Romein (“De Lage Landen bij de Zee”); Pieter Geyl (“Geschiedenis van de Nederlandse Stam”); H.J.Elias (“Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte”) en natuurlijk de hoogleraars J.van Ginneken, P.Minderaa, W.A.P.Smit, J.C.Brandt Corstius, F.Baur, A.Westerlinck, M.Rutten, H.Uyttersprot, R.Lissens en B.Kemp.
e) (auto)biografieën, monografieën en mémoires: b.v. “Keetje Tippel” van Neel Doff.
f) reisverhalen: “Journael ofte Gedenkwaerdige Beschrijvinge vande Oost-Indische Reyse” (W.Y.Bontekoe); “Odysseus achterna – ontdek Amerika” (Marnix Gijsen); “Naar het land waar de appelsienen bloeien” (Felix Timmermans); “In de schroefwind” (A.Viruly).
g) redevoeringen: “Toespraak tot de hoofden van Lebak” (Multatuli), “Julius Caesar” (Shakespeare).
h) spreuken, aforismen, maximes: Gerd De Ley.
i) kritieken, essays, recensies
III.DIDACTISCH DRAMATISCH
a) tendenz-drama (thesistoneelstukken): Brecht, Heyermans (“Op Hoop van Zegen”)
b) moraliteiten (rederijkerskamers): “Elckerlyc”
Ronny De Schepper
(*) Voor wie ik zeker niet zou pleiten, is Lanoyes vriend Herman Brusselmans die schreef in de roman ‘Prachtige ogen’ o.a.: “Anton van Wilderode schrijft intimistische, melancholische verzen waarin een vleugje weemoed niet ontbreekt. Een vleugje weemoed daar moet ik van kakken. En Anton. En van. En Wilderode. Als ik drie dagen niet kan schijten en er zijn geen purgeermiddelen in huis zeg ik altijd de zin ‘Anton van Wilderode schreef een vleugje verzen’ en dan zit ik weer meteen voor een week of drie met de vliegende diarree.”
(**) Aafjes, die oorspronkelijk voor priester studeerde, behandelde in zijn werk telkens weer de strijd tussen de liefde voor het (aardse) leven en het christelijke besef van schuld en dood. Hij overleed in april ’93 op 78-jarige leeftijd in Venlo. Van Aafjes is ook de bewering dat DE VIJFTIGERS eigenlijk fascistoïde waren.
Over die Coupé ofte van Wilderode zou je ook war politieke duiding kunnen geven, dat hij briljant was in taalkunde, ok, maar heeft ook vele jonge geesten vergiftigd
LikeLike