Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag boog Johan de Belie zich nog eens over een werk van Jonathan Coe. Het werd deze keer zijn meesterwerk “What a carve up!”
‘What a carve up!’ (1994; Ndl. vert. ‘Het moordend testament; De Bezige Bij, 2013), is de vierde roman van Jonathan Coe. Het is een ingewikkeld verhaal, ingenieus geconstrueerd. Met uiteindelijk toch een duidelijk te volgen lijn rond een complex gegeven. De jonge Michael Owen publiceerde twee romans, met matig succes, wanneer het ‘toeval’ (?) hem een bizarre opdracht toespeelt. Hij zou een kroniek schrijven over de beroemde/beruchte familie Winshaw. Tijdsduur is onbeperkt, verloning is riant en stelt hem in staat probleemloos in zijn onderhoud te voorzien. Hij aanvaardt, aanvankelijk niet beseffend in welke slangenkuil hij zich gedurende de volgende acht jaren zal begeven. Want zo lang zullen wij hem en de Winshaws kunnen volgen terwijl ze evolueren en furore maken in het tijdperk Thatcher. Dit is immers de essentie van de roman.
Terwijl we hoofdpersoon Michael doorheen het werk leren kennen, zijn verleden, zijn persoonlijkheid, zijn strijd als auteur, zijn amoureuze verwikkelingen, wordt hij voortdurend geconfronteerd met de maatschappij waarvan hij deel uitmaakt. Een maatschappij die zich, gezien het onderwerp waarover hij schrijft, steeds duidelijker manifesteert als corrupt. Voor hem is er, bezeten door de film, een rode draad: de actrice Shirley Eaton die in de loop van de roman viermaal prominent opdaagt. Uiteraard via de film waaraan het werk zijn titel ontleende, ‘What a carve up’, een prent uit 1961 van Pat Jackson, heel kort ook via de James Bond ‘Goldfinger’, maar tenslotte cruciaal in ‘Ten little Indians’ van George Pollock uit 1965, het klassieke Agatha Christie-verhaal waarmee ook de roman van Coe zijn beslag krijgt. Dat in zijn werkelijke leven een op zijn geliefde actrice, die hij reeds als twaalfjarige ontdekte en sindsdien obstinaat begluurt dankzij de ‘wonderbaarlijke’ uitvinding van de video met stilstaand beeld, gelijkende jongedame opduikt en telkens weer zijn pad kruist… het is slechts één van de ronduit geniale lijnen die zich ontspinnen doorheen het werk en die de puzzel voor de lezer zo intrigerend maken.
Terwijl het grote belang, de klemtoon uiteindelijk toch elders ligt. Gaandeweg ontmoeten we alle leden van de grote familie Winshaw. Een familie “wier rijkdom en aanzien gebaseerd waren op alle soorten zwendel, oplichting, ontvreemding, beroving, dieverij, beduvelarij, kuiperij, handjeklap, verduisteren, brandschatten, ladelichten, wederrechtelijk toe-eigenen, valsheid in geschrifte, en achteroverdrukken”. Ze zijn nooit openlijk misdadig, blijven officieel buiten de klauwen van het gerecht en lijken gerespecteerde en heel rijke en geziene burgers, aristocraten. Wie gaf Michael Owen de opdracht, en het geld, om het epos over deze ‘bende’ te schrijven: één der leden van het gezin, ene Tabitha die als krankzinnig verklaard, uitgerangeerd, opgesloten zit in een instelling. Ooit poneerde zij dat tijdens de oorlog een broer als RAF-piloot omkwam wegens verraad aan de Duitsers door een andere broer – ook dit raadsel dient ontsluierd; het is één der vele kwalijke gebeurtenissen binnen de familie. En slechts een detail binnen het geheel. Immers, Coe analyseert met deze roman die een detective, een thriller, een puzzel is, toch vooral de maatschappij zoals die zich op haar meest kwalijke wijze aandiende onder de iron lady die hij beurtelings laat bejubelen (medestanders) en dan genadeloos neersabelt. Dankzij de veelheid aan personen die hij binnen zijn familie Winshaw laat opdraven stelde hij zich in staat zowat alle geledingen van de gemeenschap aan een onderzoek te onderwerpen. Dat doet hij heel grondig en gedocumenteerd, vaak voorzien van cijfermateriaal. Zodat het werk in bepaalde facetten de allure aanneemt van onderzoeksjournalistiek, Coe ging duidelijk grondig te werk.
Meteen garandeert dat ook een grote stilistische afwisseling. Naast het leven over Michael en uiteraard fragmenten van het epos over de Winshaws, zijn er dagboekbladzijden, brieven, krantenknipsels, documenten allerhande. Dit alles is dienstig om, van het ene naar het andere lid van de familie springend, aan de kaak te stellen hoe corrupt het beleid is. De ene is vooraanstaand politicus, de andere heeft de touwtjes in handen in internationaal transport, ook wapenindustrie en chemie komen aan bod. Veeteelt, hormonen, landbouw, hoe zorgeloos en onverantwoord met de gezondheid wordt omgegaan.
De afbouw van de gezondheidszorg, het sociale beleid, de werkloosheid en armoede, de uitbuiting, huisjesmelkers… werkelijk alles komt aan bod. Niet te vergeten de pers, de tabloids; radio, televisie, het manipuleren van de media en de oppervlakkigheid – hoe men individuen kraakt, of indien nuttig ook maakt. Dat dit alles – het zou een pamflet kunnen lijken – niet leidt tot een zwaarwichtig boek: dat is het talent van Jonathan Coe. Immers, niet alleen is het werk doorspekt met humor, maar als gezegd, het leest als een detective. Langzaam ontspint zich telkens weer een ander raadsel, gaan we bij ieder personage op zoek naar achtergronden, motieven. En blijft Michael Owen zich in dit kluwen langzaam dieper ingraven, met de bijhorende gevaren. ‘What a carve up!’ leest als een Agatha Christie met de zeer verrassende ontknoping als klapstuk, en is meteen een zeer kritische documentaire over de jaren tachtig in Groot-Brittannië. Hiermee heeft Coe zijn meesterschap duidelijk bewezen.
Johan de Belie