‘Burn down the night’ verscheen eerst, als veel van de romans van Craig Strete, in Nederlandse vertaling. Onder de ‘werktitel’ ‘Twee spionnen in het Huis van de Liefde’, bij de uitgeverij ‘In de Knipscheer’ (1982) met het personeel waarvan de auteur een, ook persoonlijke, band ontwikkelde. Pas maanden later werd het boek met de nieuwe titel in de US gepubliceerd.
En ontstond er heel wat commotie, vooral veroorzaakt door Ray Manzarek, toetsenist van The Doors, die aanmerkingen had over enkele aspecten van het beschreven leven van Jim Morrison in het werk. Want ja hier vertelt Craig Strete grotendeels autobiografisch hoe een vijftienjarige weesjongen, halfbloed Cherokee als hijzelf, een hele tijd optrekt met de op dat ogenblik nog onbekende Jim Morrison. En tussendoor ook chauffeur is, zonder rijbewijs en te jong, van een obscure rockband. Een leven van feestjes, rock’n’roll, seks, drugs, geweld (zelfs dodelijk). Terwijl hij tussendoor af en toe een veilige thuishaven vindt bij een vriendin Tamara. En steeds weer het pad kruist van Morrison, zijn trouwe buddy, zijn filosoof, zijn drugmakker. “Hij (J.M.) is gekker dan ik maar hij heeft meer stijl” verkondigt hij. Terwijl Jim erop los filosofeert en we daarvan talloze malen een staaltje meekrijgen: “We zijn allemààl op reis naar het einde van de nacht”. In 2016 zou de bundel poëzie verschijnen ‘Dark Journey’, gedichten van Morrison en Strete.
We leren een en ander over het verleden van Strete. Hoe hij in deze waanzin, deze chaos – want dat blijkt het wel te zijn – belandde. Verlies van de ouders, dolend tussen pleegouders (goede en slechte), opvangtehuis, dwalend, stelend… En dat als Indiaan, uitgestoten. “Alle blanken hollen over een hindernisbaan met henzelf als grootste hindernis.” “Zijn blanken menselijke wezens? Ik weet wat hun beschaving voorstelt, maar ik heb voor mezelf nog niet uitgemaakt of ik daar wel of niet aan mee zal doen. ’n Onzichtbaar deel van mij blijft Indiaans hoe hard ik ook probeer dat kwijt te raken.” Hoe triest hij zijn leven ervaarde tot nu is schrijnend verwoord: “Als je me met ’n mes kon openhalen zou je al de liefde vinden die ik niet gekend heb, en alle tranen die ik niet kon huilen.” Autobiografisch, dit boek, niet helemaal, gelukkig, of het had niet geschreven kunnen worden. En ergens vinden we een hoofdstukje, een scène, die zo nachtmerrieachtig is dat zij hopelijk inderdaad daar ook thuishoort.
Qua stijl drijft Strete op het ritme van de vertelling, dit is opmerkelijk. Soms zijn de zinnen nerveus, jachtig, dan weer rustig, kabbelend vertellend. Nu eens hortend, dan vloeiend. De lezer drijft mee op wolken van de drugs of wordt meegesleept op het jagend ritme van de rock. Dit alles in een beeldende taal, plastisch, met vaak van de pot gerukte vergelijkingen en uitdrukkingen, doorspekt met humor. Maar het lachen vergaat de lezer snel, de bittere toon heeft de bovenhand. Men wordt niet vrolijk van dit boek. Het beklijft. Voor de meesten is dit alles ver van het bed, een heel vreemde wereld die aanschouwelijk beschreven, ingeleefd overgebracht wordt. Met poëzie ook. En tevens een kijk biedt op het leven van Jim Morrison voor hij dé vedette werd en toont wat hij toen reeds aan taal en ideeën in zich meedroeg. Mooi meegenomen.
Johan de Belie