Het is ook al dertig jaar geleden dat “angry young man” John Osborne is gestorven…
John Osborne werd geboren in 1929 in Londen, als zoon van een pubuitbaatster (Nellie Beatrice Grove) en een Welshe music-hall artiest (Thomas). Ook hij debuteerde bij een reizend theatergezelschap, waar hij zijn eerste vrouw (Pamela Lane) leerde kennen. Met Stella Linden schreef hij in 1950 “The devil inside him”. In 1955 volgde “Personal Enemy” samen met acteur Anthony Creighton, die hij in 1991 in zijn autobiografie “Almost a gentleman” (nadat hij in 1981 reeds “A better class of person” had geschreven) – met misprijzen dan nog wel – zou “outen”, terwijl Creighton beweert dat Osborne zelf nog een verhouding met hem heeft gehad. Toen in april 1956 George Devine The English Stage Company oprichtte met als thuishaven The Royal Court Theatre, wenste hij daar auteurstheater te brengen. Osborne stuurde zijn “Look back in anger” op (opgedragen aan zijn 15 jaar eerder overleden vader), dat op 8 mei van dat jaar in première ging in een regie van Tony Richardson, die het twee jaar later ook zou verfilmen met Richard Burton in de hoofdrol.
Eerste akte
Jimmy Porter en Cliff Lewis lezen kranten en tijdschriften, terwijl Jimmy’s vrouw Alison aan het strijken is. Jimmy is erg agressief tegen hen beiden en zo gebeurt het dat hij en Cliff ruzie krijgen, waarbij ze tegen de strijkplank vallen en Alison’s arm wordt verbrand. Jimmy verlaat de kamer. Cliff verbindt Alison’s arm, terwijl ze hem vertelt dat ze zwanger is. Ze durft het Jimmy niet te vertellen. Jimmy komt weer binnen en Cliff verlaat de kamer om Alison de kans te geven het Jimmy te vertellen. Nu zien we dat Alison en Jimmy, ondanks hun ruzies, heel veel van elkaar houden. Jimmy is niet jaloers op zijn vriend die ook van Alison houdt. Alison heeft geen tijd om Jimmy over de baby te vertellen, omdat Cliff binnenkomt om haar te zeggen dat haar vriendin Helena Charles aan de telefoon is. Als ze terugkomt, vertelt ze Jimmy dat Helena bij hen zal komen wonen. Jimmy is weer boos, omdat hij haar niet kan uitstaan.
Tweede akte, scène één
Alison vertelt Helena over hun verleden. Het lijkt erop dat Jimmy en zijn vriend Hugh een soort “provo’s” waren, die naar feestjes gingen “pour épater les bourgeois”. Een van deze feestjes werd gegeven door vrienden van Alisons familie (rijke mensen uit India). Tijdens het diner wordt Jimmy boos omdat Helena Alison meeneemt naar de kerk. Dan krijgt hij een telefoontje van het ziekenhuis: Hughs moeder ligt op sterven (Hugh zelf is in China of zoiets). Hij wil dat Alison met hem meegaat, maar ze weigert.
Tweede akte, scène twee
Helena heeft Alisons vader, kolonel Redfern, laten komen om haar mee te nemen. Jimmy komt terug. Hughs moeder, mevrouw Tanner, die hem het geld gaf voor een snoepkraam, is overleden. Opnieuw was Jimmy de enige die om haar gaf (zijn vader stierf een jaar nadat hij gewond terugkwam van de Spaanse Burgeroorlog). Helena is de enige die nog in huis is (ze heeft een excuus verzonnen, met betrekking tot een toneelstuk waarin ze moet spelen). Ze geeft hem de brief van Alison. Hij is boos. Ze slaat hem, dan kust ze hem.
Derde akte, scène één
Hetzelfde als de openingsscène. Alleen worden Alisons spullen vervangen door Helena, die nu aan het strijken is. De drie spelen cabaret, wat (opnieuw) eindigt in een gevecht tussen Jimmy en Cliff. Cliffs shirt wordt vies en Helena zal het wassen (in de openingsscène was het zijn broek). Ze verzoenen zich opnieuw. Cliff vertelt Jimmy dat hij het huis zal verlaten en zal trouwen. Jimmy begrijpt het, hoewel “hij een half dozijn Helena’s waard is”. Ze staan op het punt om te gaan drinken, wanneer Alison binnenkomt…
Derde akte, scène twee
Alison en Helena zijn alleen. Helena voelt zich schuldig en vertelt Alison dat ze Jimmy zal verlaten. Ze doet dat, nadat ze hem haar beslissing heeft verteld. Jimmy is gebroken. Hij verwijt Alison dat ze niet zoveel van hem hield als hij van haar. Alison barst los. Ze is haar baby verloren voordat het geboren was. Ze geeft echter toe dat ze fout zat door hem te verlaten. Nu zijn ze weer samen en spelen ze het eekhoorn (Alison) en beer (Jimmy) spel.
Het stuk bleef vrij onopgemerkt, behalve voor Kenneth Tynan die in “The Observer” schreef: “Dit stuk valt misschien slechts in de smaak van een minderheid, maar dan een minderheid van 6.733.000 jonge mensen tussen 20 en 30.” Toen een fragment op televisie werd getoond, waren “the angry young men” geboren. Centraal stond daarbij vooral het theater, want de stijl kon nogal verschillen: absurd bij “The resounding tinkle” (N.F.Simpson), naturalistisch bij “Live like pigs” (John Arden), socialistisch-realistisch bij “Roots” (Arnold Wesker), anarchistisch bij “The hostage” (Brendan Behan) en romantisch-realistisch bij “A taste of honey” (Shelagh Delaney). Er was wel nog een gezamelijk kenmerk: het decor. De middenklasse maakte immers plaats voor de arbeidersklasse.
“Look back in anger” werd onmiddellijk vertaald en opgevoerd in o.a. Gent (met name in Arca, zie foto) en Moscou.
Op 24/8/91 werd het nieuwe seizoen van Arca geopend met een nieuwe montering van “Look back in anger”, deze keer in een regie van Annelies Lafleur en een decor van Arno Bremers. Met Karlijn Sileghem (Alison), Rudy Morren (Jimmy Porter), Vera Puts (Helena) en Mark Stroobants (Cliff). De rol van kolonel Redfern, vader van Alison, werd geschrapt, waardoor het sociaal-politieke element helemaal uit het stuk was verdwenen. Dit “monument” uit de jaren vijftig werd immers duchtig afgestoft door de Nederlandse Annelies Lafleur. Ze doet dat door verwijzingen naar de Golfoorlog en naar videospelletjes, door discomuziek en zelfs door een vals gezongen versie van Raymonds “Meisjes”. Het is allemaal hopeloos en je kan je afvragen of het stuk uiteindelijk niet vreselijk gedateerd is, al herkennen we in Jimmy het prototype van de “angry young man”, die 35 jaar later een punk zou kunnen zijn of een hooligan of weet ik veel welke ontevreden jongeling die zijn frustraties afreageert in zinloze agressie. Maar dat komt alvast door die ingrepen niet tot uiting. Daardoor blijft het stuk dus haperen en kon het net zo goed in de originele versie zijn opgevoerd (ik geloof zelfs dat Hugo Claus het nog als “Wrok om gisteren” heeft vertaald), die dicht bij het huiskamer-realisme ligt dat ook Achiel Van Malderen heeft beoogd in Harold Pinters “The Homecoming”. Juist op dàt gebied zijn er trouwens een paar vondsten (de bonbon-inkleding van Arno Bremers, de draaistoelen…) die de moeite waard zijn. Dat neemt niet weg dat de acteurs, net zoals in “De thuiskomst”, worstelen met de rol die hen wordt opgedrongen. Rudy Morren en Karlijn Sileghem, die ik reeds kende van bij Het Gebroed, doen weliswaar hun best als het ruziënde koppel Jimmy en Alison, maar het wil toch niet echt lukken. Vera Puts van haar kant moet als Helena het cliché uitbeelden van de oude vrijster die zich plotseling ontpopt als een vurige verleidster en ze doet het beter dan men zou verwachten. Mark Stroobants tenslotte heeft als de sympathieke Cliff de toeschouwers onmiddellijk op de hand. Hij buit dat een beetje te veel uit, wat in de hand wordt gewerkt door het feit dat “Look back in anger” op het theaterzoldertje van Arca wordt gespeeld en je dus werkelijk bij de acteurs op schoot zit.
Ondertussen was in Engeland The Royal Court Theatre bijna ten onder gegaan aan de productie van “De goede mens van Sezuan” van Brecht in volle Hongaarse opstand. Maar met “The entertainer” (met in de hoofdrol Laurence Olivier) van Osborne kwam het er weer door. Nochtans stond de teleurgang van de music-hall symbool voor Engeland. Daarna volgde “Epitaph for George Dillon” (opnieuw samen met Creighton), terwijl hij scheidde van zijn eerste vrouw en hertrouwde met Mary Ure, die Alison speelde bij de creatie van “Look back”. In 1959 volgde “The world of Paul Slickey”, in 1961 “A subject of scandal and concern” en “Luther”. Dat jaar maakt hij ophef met zijn open brief vanuit Frankrijk: “Damn you, England”. In 1963 volgen “Under plain cover” en “The blood of the Bambergs” (beter bekend onder de gezamelijke titel “Plays for England”). Hij scheidde dat jaar van Mary Ure. In 1964 schreef hij het scenario voor de verfilming van “Tom Jones”. Hij hield er een oscar aan over. In 1965 volgde “Inadmissible evidence”, in 1966 “A patriot for me” (met Maximilian Schell als de homoseksuele Kolonel Redl) en een bewerking van “La fianza satisfecha” (“A bond honoured”) van Lope de Vega, in 1968 “Time present” en “The hotel in Amsterdam”. Dat jaar scheidt hij van Penelope Gilliatt, bij wie hij een dochter heeft (Nolan), die hij uit het oog verloren heeft: “Ik vond haar gewoon niet zo leuk”. In 1970 volgt “The right prospectus”, in 1971 “Very like a whale” en “West of Suez”, in 1972 “The gift of friendship” en een bewerking van Ibsens “Hedda Gabler”, in 1973 “A sense of detachment” en een toneelbewerking van “The picture of Dorian Gray” en van “Coriolanus” van Shakespeare (onder de titel: “A place calling itself Rome”). In 1975 volgde “The end of me old cigar” & “Jill and Jack” en “Watch it come down”. Zijn vierde vrouw, de actrice Jill Bennett, pleegde zelfmoord in 1977. Gevraagd naar commentaar noemt Osborne haar “een oververhitte huismeid”. In 1978 schrijft hij “You’re not watching me, mummy” en “Try a little tenderness”. In 1992 werd zijn laatste stuk “Déjà vu” gecreëerd. Hierin voert Osborne opnieuw de personages uit “Look back” ten tonele, maar deze keer als “grumpy old men”, die te keer gaan tegen popconcerten, Australiërs en het welzijnswerk. Osborne stierf als diabeticus op 24 december 1994 aan een hartstilstand, te wijten aan zijn alcoholprobleem. Op het moment van zijn dood was hij gehuwd met Helen Dawson.
Ronny De Schepper
Referentie
Marcel Van Nieuwenborgh, Is Osborne zijn tanden kwijt? Standaard der Letteren 21 mei 1994
