De Britse thriller-auteur John Le Carré (foto Krimidoedel, via Wikipedia) is vijf jaar geleden overleden. Hij werd 89 en overleed aan de gevolgen van een longontsteking.
John Le Carré werd geboren als David John Moore Cornwell in Poole (Dorset). Zijn vader, een onverbeterlijke oplichter, verdween al na amper drie jaar uit beeld en zal pas weer opduiken als zijn zoon beroemd is. Meestal komt het erop neer dat Le Carré in zijn naam gemaakte schulden zal mogen betalen…
Tijdens zijn eenjarige studie Duits aan de Universiteit van Bern ontwikkelde Le Carré een interesse voor vreemde talen. Hij studeerde daarna moderne talen aan het Lincoln College, Oxford. Na zijn studie gaf hij twee jaar les aan Eton College en solliciteerde toen bij de British Foreign Service, en later ook bij MI6, waardoor hij tussen 1959 en 1964 in Bonn en Hamburg, West-Duitsland gestationeerd was. Nog terwijl hij hier werkte, begon hij met spionageverhalen te schrijven. Zijn debuut was Call for the Dead in 1961 (Telefoon voor de dode). Hierin introduceert hij al meteen zijn alterego, de anti-held George Smiley, de tegenvoeter van James Bond. Voor hem geen mooi meiden en sjieke auto’s, maar een vluggertje in een achterkamertje en vooral veel gezeur over onkostennota’s. John Le Carré noemt Bond “de superhoer: mochten de valuta in Moskou harder zijn, de drank beter en de vrouwen gemakkelijker, dan zou Bond al lang in de Russische hoofdstad hebben gezeten.”
Ook zijn tegenstander, Dieter Frey, een joods-Duitse communist, is reeds van de partij. “Beide mannen zijn compleet integer,” schrijft Fred Braeckman, “en toch trachten ze elkaar te vermoorden omdat ze een verschillende ideologie aanhangen. Dat ze als tegenstanders van het nazisme aan dezelfde kant stonden verandert daar niets aan. (…) De wereld is na de Tweede Wereldoorlog veranderd en ze moeten elkaar uit de weg trachten te ruimen.” (p.111)
Een jaar later volgde A Murder of Quality (Voetsporen in de sneeuw), maar de doorbraak kwam er in 1963 met het verschijnen van The Spy who Came in from the Cold (Spion aan de muur), datzelfde jaar nog verfilmd door Martin Ritt. Vanaf dan vallen de publicaties niet meer bij te houden, vandaar ook dat hij zijn job opgeeft om zich fulltime aan het schrijven te wijden.
TINKER TAILOR SOLDIER SPY
John le Carré’s roman ‘Tinker, Tailor, Soldier, Spy’ is gebaseerd op de ontmaskering, in de jaren vijftig en zestig, van de Cambridge Five, een groep verraders die als KGB-molletjes binnen de SIS opereerden. John le Carré baseerde het personage Bill Haydon (gespeeld door Colin Firth) op Harold Adrian Russell “Kim” Philby, een dubbelagent van de Cambridge Five. Het is het eerste boek in Le Carré’s trilogie ‘Quest for Karla’, waarvan de tweede en derde delen ‘The Honourable Schoolboy’ (1977) en ‘Smiley’s People’ (1979) zijn.
John le Carré noemde ‘Tinker, Tailor, Soldier, Spy’ als een van zijn vier beste romans tijdens een interview op 5 oktober 2008 op BBC Four. De andere beste werken die hij selecteerde waren ‘The Spy Who Came in from the Cold’, ‘The Tailor of Panama’ en ‘The Constant Gardener’. Bij het zien van de verfilming door Tomas Alfredson in 2011 heb ikzelf zo goed als niks gesnapt van de plot, maar dat zal dan wel aan mij liggen, want John Le Carré was uitvoerend producent van de film en maakte zijn tweede cameo-optreden (als een lichtelijk aangeschoten gast op het kerstfeest) in een verfilming van zijn werk na The Little Drummer Girl (1984). Hij zal dus wel tevreden geweest zijn met het resultaat.
Deze filmremake werd gemaakt en uitgebracht 32 jaar na de beroemde tv-serie Tinker Tailor Soldier Spy (1979), bijna 30 jaar na het vervolg Smiley’s People (1982) en 37 jaar na de eerste publicatie van de roman ‘Tinker, Tailor, Soldier, Spy’ in 1974.
Gary Oldman was de vijfde acteur die George Smiley speelde in films en op televisie. Zijn voorgangers waren onder andere Rupert Davies , die de eerste was in “The Spy Who Came In From the Cold” (1965); James Mason in “The Deadly Affair” (1966), waar Smiley werd hernoemd tot Charles Dobbs; Alec Guinness speelde hem tweemaal in “Tinker Tailor Soldier Spy” (1979) en “Smiley’s People” (1982), terwijl
Denholm Elliott tot dan toe de laatste was die Smiley speelde, twintig jaar eerder in “A Murder of Quality” (1991).
THE RUSSIA HOUSE
Zelf maak ik een sprong naar “The Russia House” uit 1989, verfilmd door Fred Schepisi in 1990. Een knappe verfilming overigens met stijlvolle vertolkingen door Sean Connery en Michelle Pfeiffer, maar deze film zal de (film)geschiedenis ingaan als de eerste belangrijke Hollywoodfilm die in de Sovjet-Unie werd gedraaid zonder dat dit in co-productieverband gebeurde (zoals dit b.v. het geval was met “The Red Tent” uit 1965, eveneens met Sean Connery overigens, of met “The Blue Bird” uit 1976 naar het pacifistische verhaal van “onze” Maurice Maeterlinck). Dit was op de eerste plaats mogelijk dankzij de vriendschap tussen regisseur Schepisi en zijn Sovjetrussische collega Elem Klimov, voormalig voorzitter van de Filmmakersbond van de Sovjetunie. Er werd een structuur uitgedokterd waarbij de Russen alle kosten in hun eigen land op zich namen, terwijl de Westerse productiemaatschappij daar een gelijkwaardig bedrag tegenover stelde voor een film die de Russen in het Westen zouden willen draaien. Over de opnamen vertelt Schepisi:“Ik zou niet graag leven in een maatschappij die zo door de politiek wordt gecontroleerd, maar ik moet toegeven dat dit voor ons een groot voordeel was. Hele straten werden door de politie immers voor ons vrijgemaakt om ongehinderd te kunnen filmen.”
Glasnost en perestroika laten zich dus ook voelen in de filmwereld. Niet alleen in Oost-Europa waar nu (bijna) alles kan en mag, maar ook in Hollywood. Ook daar is immers de geliefkoosde vijand gestorven: het goddeloze communisme. Geen nood echter, spionage-auteur bij uitstek John Le Carré heeft zich reeds gerecycleerd. Echte spanning valt er natuurlijk niet meer te beleven. Het weergeven van de juiste sfeer is daarentegen belangrijker geworden. Wie zich dus geen vliegtuigticket naar Moskou en Leningrad kan veroorloven, kan nu in de bioscoop terecht bij de Australische filmregisseur Fred Schepisi (spreek uit “Skepsi”, maker van o.a. “Plenty” en “A cry in the dark”).
“Eigenlijk is het een anti-spy-movie, zelfs nog meer dan een love story,” zegt Schepisi terecht. Het is dus zeker géén thriller. Of Bartholomew Blair, spion tegen wil en dank, nu zijn vaderland zal verraden of niet, maakt eigenlijk niet uit. Deze Bartholomew Blair, een heerlijk drankorgel en boekenwurm, wordt schitterend geportretteerd door Sean Connery. Dat in Oost-Europa met name “The Russia House” een bestseller is, zal echter wellicht niet aan de partijmilitanten liggen…
Het was de Engelse dramaturg Tom Stoppard die op verzoek van John Le Carré zelf zijn boek “The Russia House” tot een bruikbaar scenario bewerkte. Stoppard heeft naast “The Russia House” wel meerdere romans bewerkt voor het witte doek. Voor Steven Spielberg bewerkte hij “The empire of the sun” b.v. Merkwaardig eigenlijk dat ik van zo iemand zijn eigen stuk (en tevens zijn debuut als filmregisseur) “Rosenkrantz and Guildenstern are dead”, zo weinig kon appreciëren…
The Russia House is de naam van de afdeling van de Britse geheime diensten die zich met de Sovjetunie bezig houden. Als er in het begin van de jaren zestig al sprake was van een “house of the rising sun”, dan is dit nu zeker “the house of the setting sun”, want in een tijd van glasnost en perestroika is de “zon” voor de geheime diensten van beide blokken zeker aan het ondergaan. En dit vooral tot groot spijt van de wapenindustrie. Ook hier slaat de film dus de juiste toon aan.
Eerst is er vanwege Britten en Amerikanen veel belangstelling voor een manuscript dat een Russische geleerde die zichzelf “Dante” noemt (naar de Italiaanse klassieke schrijver) naar het Westen en meer bepaald naar de uitgeverij van Blair wil oversmokkelen. Alles gaat echter uiteindelijk de doofpot in omdat de onthullingen van “Dante” bewijzen dat het atoomarsenaal van de Sovjet-Unie schromelijk overdreven wordt. Dat horen de westerse industriëlen niet graag, want een sterke Sovjet-Unie is veel gunstiger voor de afname van hun producten.
Nadat men eerst een aantal Russische actrices uitprobeerde, werd voor de rol van Katja, de tussenpersoon tussen Dante en Blair, uiteindelijk geopteerd voor Michelle Pfeiffer, die in onvervalste Meryl Streep-stijl, Engels met een Russisch accent moest leren. Maar het werkt! Pfeiffer is echter dan écht. En daarnaast geeft ze zelfs nog een aandoenlijke vertolking in de vrij voorspelbare liefdesrelatie tussen de twee “koeriers”.
One-liners zijn natuurlijk weer aan de orde van de dag: de uitspraak van Blair dat je de dag van vandaag moet denken als een held, “just in order to behave as a merely decent human being” heeft zelfs reeds zijn weg gevonden naar de scheurkalenders. Zelf hou ik echter meer van omschrijvingen zoals “Ik zie eruit als een groot onopgemaakt bed met een winkeltas eraan vastgemaakt.” Ook al omdat Connery er eigenlijk nog het meeste uitziet als een kruising tussen de bezadigde monnik uit “The name of the rose” en de verstrooide professor uit “The last crusade”.
De kleinere rollen zijn eveneens uitstekend bezet: op de eerste plaats is er natuurlijk Klaus Maria Brandauer die als “Dante” nu eindelijk de rol van de overloper mag spelen, die hij in “Red October” aan Connery moest laten. Maar daarnaast zijn er ook nog James Fox en Roy Scheider die heel knap de diverse aanpak van respectievelijk de Britse en Amerikaanse geheime dienst portretteren. En een speciale vermelding gaat naar de extravagante regisseur Ken Russell, die in deze film een geheim agent van de oude stempel speelt. Russell, die blijkbaar het rolletje nochtans enkel uit geldnood heeft aangenomen, is gewoonweg briljant in zijn irriterend persoontje.
En natuurlijk zijn Moskou en Leningrad mooi. Zo mooi dat sommigen het als een verwijt naar de regisseur terugkaatsen. Wellicht doen die sfeerbeelden het ook zo goed dankzij de muziek van Jerry Goldsmith, een ouwe rot in het vak, en trouwe lezers weten reeds dat ik telkens wegsmelt bij deze Hollywoodiaanse Rachmaninov-epigonen.
THE CONSTANT GARDENER
In 2001 was er dan “The constant gardener”, wat Le Carré dus zelf één van zijn beste boeken vindt: zie hoger (*). Ik zou op het internet ’t een en ’t ander kunnen opzoeken, maar ondervinding leert me dat men er dan altijd spoilers bij moet nemen, zelfs als ervoor gewaarschuwd wordt. Daarom gebruik ik mijn eigen blog liever als “notaboekje”, zolang het boek niet uit is.
En zo zou ik dus op zoek kunnen gaan naar aan wie de titel nu eigenlijk refereert. Op basis van p.98 zou ik (voorlopig?) stellen, naar Justin Quayle, de echtgenoot van de jonge vrouw die reeds op p.1 wordt vermoord: Tessa Abbott, samen met haar Keniaanse chauffeur (die snel uit beeld verdwijnt, zoals Le Carré zelf toegeeft, het enige “interessante” aan hem is dat hij is onthoofd). Een derde inzittende van de wagen, Dr.Arnold Bluhm, een zwarte met de Belgische nationaliteit, net als Tessa een activist voor mensenrechten en waarvan iedereen veronderstelt dat het haar minnaar is, is verdwenen. En zo zijn we meteen op weg voor een echte whodunit. En niet enkel dat, is het een politieke moord of eerder een passionele?
Al vlug wordt duidelijk welk pad dient gevolgd. De volgende vraag is eerder: zal de moordenaar nogmaals toeslaan. But to be honest, I couldn’t care less. Dit is de tweede keer op korte tijd dat ik een politiek correct boek aan het lezen ben, maar Pfeijffer las ik ondanks dat toch graag. Omdat het literatuur was namelijk. Daarvan kunnen we hier, ondanks de goede reputatie van Le Carré, niet van spreken.
Ronny De Schepper
Referenties
Fred Braeckman, Een anti-gif tegen spionage-romans, Snoecks 87
Ronny De Schepper, The Russia House: meer sfeer dan spanning, Stepsmagazine april 1991
Joseph Lelyveld, Tussen medelijden en verontwaardiging, Snoecks 87
(*) I’m afraid I have to disagree with mr.Le Carré. Misschien heeft hij het over de graad van suspens, maar zelfs dat durf ik te betwijfelen. Ik denk dat hij het vooral over de maatschappelijke betrokkenheid heeft, maar daar koop ik niks voor. Ik lees op de eerste plaats nog altijd omwille van de literatuur en de vele letterlijk genoteerde ondervragingen kunnen daar amper voor doorgaan…