Het is vandaag 155 jaar geleden dat Alexandre Dumas, de geestelijke vader van “De drie musketiers”, “De Graaf van Monte-Cristo” en nog tal van andere onvergetelijke avonturenverhalen, is overleden.
De Franse romancier Alexandre Dumas is vooral beroemd geworden in 1840 met zijn “Les trois mousquetaires”, een werk dat op zichzelf al uit acht delen bestond, maar dat samen met de vervolgen “Vingt ans après” en “Le vicomte de Bragelonne” uiteindelijk 36 delen zal beslaan. Daar steekt “Le comte de Monte-Cristo” (eveneens uit 1840) met zijn twaalf delen maar bleekjes tegen af…
Alhoewel “Le comte de Monte-Cristo” niet minder dan dertig keer werd verfilmd, moet hij het ook op dit vlak afleggen tegen “Les trois mousquetaires”. De bekendste verfilming “in mijn tijd”, was in 1973 zowel “The three” als “The four musketeers” (zie foto).
Eigenlijk betrof het hier één film van Richard Lester (“Help”), die omwille van de lengte in twee werd gesplitst om commerciële redenen. Maar als dat zo is, waarom is de muziek van “The Three Musketeers” dan van Michel Legrand en die van “The four musketeers” van Lalo Schifrin? In de “echte” sequel “The last return of the four musketeers” zou Roy Kinnear (1934-1988) van zijn paard vallen en overlijden.
In 1993 zou Stephen Herek ook zijn remake van “The three musketeers” presenteren. Charlie Sheen, Kiefer Sutherland, Chris O’Donnell, Oliver Platt en Tim Curry laten de degens kletteren, terwijl Rebecca De Mornay en Julie Delpy de boezem ontbloten (of toch bijna). Door sommigen werd de film al smalend “Young swords” genoemd (naar de populaire western “Young guns”). Rebecca De Mornay breekt dat jaar met Leonard Cohen.
In 1998 draaide Randall Wallace zijn versie van “The man in the iron mask”, waarbij ik dacht dat hij twee beroemde Alexandre Dumas-verhalen met elkaar in verband bracht, want de drie musketiers en meer nog d’Artagnan spelen in zijn versie ook een hoofdrol in dit verhaal. Maar dit blijkt bij Alexandre Dumas zelf ook het geval te zijn.
De roman De burggraaf van Braggelone van Alexandre Dumas, waarop deze film is gebaseerd, is ook verfilmd als De vijfde musketier (1979). Hoewel het boek vaak wordt gepubliceerd onder de titel De man met het ijzeren masker, wordt Philippe in het hele boek niet gedwongen het masker te dragen. Hoewel hij aan het begin gevangen zit in de Bastille, geeft de koning pas na de mislukte poging om hem door Lodewijk te vervangen, het bevel zijn gezicht te bedekken.
Bovendien zijn de motieven van bisschop Aramis in het boek veel minder nobel dan die in de film. In de roman beraamt Aramis een plan om Lodewijk te vervangen door Filips als onderdeel van een masterplan om Filips Aramis tot kardinaal te laten benoemen, en uiteindelijk tot paus. Aramis hoopt ook het kabinet van Lodewijk te vullen met bondgenoten, wat zou leiden tot meer macht en een mogelijke benoeming van Aramis tot premier.
Hoe dan ook, er zat een echte gemaskerde gevangene in La Bastille. Het idee dat hij een koninklijke dubbelganger was, komt voort uit een grap van Voltaire halverwege de 18e eeuw, ongeveer zeventig jaar na de historische gebeurtenissen. Lodewijk XIV had weliswaar een broer genaamd Philippe, maar hij was geen tweelingbroer. Hij was een paar jaar jonger, een flamboyante homoseksueel en had de titel Duc d’Orleans. In de roman van Alexandre Dumas verschijnen zowel Philippe, de fictieve tweelingbroer, als Philippe d’Orleans als personages. Bijna alle verfilmingen laten Philippe d’Orleans weg, die niet noodzakelijk is voor de hoofdplot en kijkers alleen maar in verwarring zou brengen.
Maar in plaats van een tweelingbroer, stellen recentere complottheorieën dat hij de biologische vader van Lodewijk XIV is. Het officiële verhaal over Lodewijks conceptie was dat koning Lodewijk XIII, lang gescheiden van koningin Anna, naar zijn jachthuis ging en spullen had ingepakt die hij nodig zou hebben. Het begon te regenen en aangezien de koningin het enige bed had dat geschikt was voor de koning, sliepen ze samen, waardoor de erfgenaam werd verwekt. De complottheorie luidt dat kardinaal Richelieu de koningin ervan overtuigde een affaire te beginnen met een “spermadonor”, die vervolgens naar Canada werd gestuurd, maar later terugkeerde naar Frankrijk en probeerde geld af te persen voor zijn stilzwijgen. Het motief voor het plan was dat Richelieu vreesde dat er een burgeroorlog zou uitbreken als de koning kinderloos zou sterven om opgevolgd te worden door zijn dwaze broer Gaston. Maar de theorie over de spermadonor is slechts van horen zeggen en waarschijnlijk niet waar. Koningin Anne had misschien een affaire, maar zij en Richelieu werkten niet samen omdat ze elkaar haatten. Lodewijk XIV leek ook genoeg op Lodewijk XIII om de meeste mensen ervan te overtuigen dat hij een echte biologische zoon was.
Deze film is ook een van de weinige, zo niet de enige, verfilmingen waarin de subplot van Lodewijk XIV die Raouls verloofde van hem steelt, voorkomt. Het verhaal speelt zich echter anders af. Christine was oorspronkelijk Louise de la Vallière, een historische figuur die in feite Lodewijks maîtresse was en volgens een document eerder een relatie had gehad met een man genaamd Bragelonne, op wie Raoul was gebaseerd. In het boek stuurt Lodewijk Raoul niet naar Afrika om te worden vermoord. Hij wordt in plaats daarvan op een diplomatieke missie naar Engeland gestuurd en wordt pas teruggeroepen wanneer Lodewijks vorige geliefde, prinses Henrietta Stuart (de vrouw van zijn broer Philippe d’Orleans), hem terugroept. Raoul neemt deel aan de samenzwering om Lodewijk te vervangen door Philippe (de tweelingbroer), die uiteindelijk mislukt. Enige tijd later realiseert hij zich dat Louise op zijn beurt van Lodewijk houdt, en de diepbedroefde Raoul accepteert een baan bij de neef van de koning, Beaufort, in Afrika, waar hij een kamikazemanoeuvre uitvoert.
AFKOMST
Ondanks het ongelooflijke succes van zijn zeer spannende, goed gecomponeerde romans, met een evenwicht tussen ernst en luim (Dumas kan en wil niet verbergen dat hij zichtbaar geniet van het schrijven) leefde Dumas als een bohémien zodat hij desondanks in armoede en geestelijke ontreddering stierf (net als Victor Hugo is hij nog een banneling geweest in Brussel, maar bij hem was het om zijn schuldeisers te ontlopen). Dat had ongetwijfeld ook te maken met zijn opvoeding, of beter: het gebrek daaraan. Alexandre Dumas was de zoon van Thomas, een halfbloed (een onwettig kind door de markies Davy de la Pailleterie verwekt bij de zwarte slavin Cessette Dumas op zijn plantage in Santo Domingo) die, alhoewel hij ooit nog als slaafje werd verkocht, het uiteindelijk tot generaal bracht in het leger van Napoleon. Alexandre zal trouwens in zijn voetsporen treden, als hij in 1860 nog deelneemt aan de veldtocht van Garibaldi op Sicilië en in Napels. Zijn vader stierf echter toen hij amper drie jaar oud was en zijn moeder stond er van dan af alleen voor met een tabakswinkel. Alexandre Dumas groeide op op straat (hij heeft dus veel street credibility) en bijna ook voor galg en rad, tot hij in Soissons een voorstelling zag van “Hamlet”. Hij wist meteen wat hij wou gaan doen: schrijven. Meer bepaald voor het toneel en dat kon enkel in Parijs. Om tot daar te geraken, betaalde hij zijn reis en onderdak met stropen en biljartspel.
EEN MAAGD VAN ZESTIG JAAR
Aanvankelijk (1829) heeft hij wel succes met historische toneelstukken zoals “Henri III et sa cour” of “Le Tour de Nesle” (foto hieronder).
“Le Tour de Nesle” gaat over Koningin Margaretha van Bourgondië, door de gemeenschap werd uitgescholden vanwege haar seksuele uitspattingen. Margaretha, ontevreden over haar echtgenoot Lodewijk X, werd een overspelig feestbeest, die zich geregeld overgaf aan orgieën in haar rijk gemeubileerde toren van zonde, op een steenworp afstand van het Louvre. Daar vond de “hoofse liefde” haar meest vleselijke uiting. Maar omdat de koningin te veel te verliezen had als een opschepperige minnaar verslag deed van hun gedeelde passienacht, liet ze haar vriendjes stelselmatig na de coïtus vermoorden en in de Seine gooien, althans volgens Alexandre Dumas.
De Tour de Nesle was eertijds de populaire benaming voor een wachttorentje dat behoorde tot de oudste middeleeuwse stadsmuur van Parijs op de linkeroever van de Seine, tegenover het Louvre, daar waar nu de linkervleugel van het Collège des Quatre-Nations, het paleis van het Institut de France zich bevindt. Ook al werd hij in 1660 afgebroken (de Tour de Nesle voor in enkele delen van de romanreeks Angélique van Annemarie en Serge Golon, maar toen was het torentje al afgebroken), toch bleven er heel wat eigentijdse afbeeldingen van bewaard. Sinds de 15de eeuw ging het torentje in de verbeelding van de mensen een eigen leven leiden, als decor van een lugubere legende rond het losbandig gedrag van de Franse koningin, want het was van hieruit dat ze de onherkenbaar verminkte lijken van haar minnaars (meestal studenten) ’s nachts in de rivier gooide. Maar zowel Dumas als de volkse overlevering hebben er een potje van gemaakt: de enige koningin, die echt in verband met deze legende kan worden gebracht, is Johanna, de vrouw van Filips V. Zij heeft hier echt gewoond, en voortgaande op haar testamentaire beschikking was zij wel geïnteresseerd in studenten, maar niets wijst erop dat dit niet in eer en deugd gebeurde. Mogelijk is er naamsverwarring met een andere Johanna, wier zus Margaretha (en overigens ook nog een andere zus: Blanca) wél overspelig zou zijn geweest (met twee broers en niet met een heel leger studenten). De broers werden wel uitzonderlijk gruwelijk gefolterd en gedood en dat heeft misschien aanleiding gegeven tot de legende.
Hoe dan ook, “De Toren van Nesle” is misschien wel het interessantst voor de Dumas-fan omdat Margaretha van Bourgondië, monsterlijk en sensueel, een voorbode is van Milady uit “De Drie Musketiers”, terwijl de held, Dom Jehan Buridan (een geestige zwaardvechter/geleerde/meester in vermommingen) alle romantische trekken heeft die later zouden worden gesplitst in de personages van D’Artagnan of Montecristo.
Ongeveer op hetzelfde moment dat hij bij Laure Labay uit Etterbeek de latere schrijver van “La dame aux camélias” verwekt, die hij overigens pas veel later zal erkennen (*), schakelt Dumas na het lezen van Walter Scott toch over op het schrijven van historische romans (**).
Al zijn die stukken nadien ondergesneeuwd onder het succes van de romans, toch mag men niet vergeten dat Dumas met zo’n stuk als “Henri III” toch Victor Hugo (“Hernani”) met een jaar voor was en dat zijn “Antony” uit 1831 als prototype van het burgerlijke melodrama kan gelden. Zijn grootste theatersucces is bovendien weer iets helemaal anders, namelijk een komedie (“Mademoiselle de Belle-Isle” uit 1839, in 1994 in onze streken nog opgevoerd door Maatschappij Discordia). Ze werd gecreëerd door de Comédie Française en bleef tot 1884 in Parijs op het repertoire staan, waarbij ze meer dan 400 keer werd gespeeld. Grappig is wel dat, alhoewel het hier een sekskomedie over een hitsige maagd betreft, de hoofdrol werd vertolkt door ene juffrouw Mars, die bij de première zestig jaar oud was.
BELGIË, WANT DAT TAALTJE IS ZO ZACHT
Bij het schrijven van zijn romans werd hij van 1839 tot 1856 bijgestaan door geschiedenisleraar Auguste Maquet en nog vele anderen, de zogenaamde “nègres” (het woord is afkomstig van Eugène de Mirecourt in zijn boek Fabrique de Romans : Maison Alexandre Dumas & Cie, fabrique de romans uit 1845, waarbij er op een niet al te subtiele wijze werd verwezen naar Dumas’ afkomst, de Mirecourt hield er dan ook een gevangenisstraf van zes maand aan over). De firma Dumas werd per regel betaald en één van de veelgehoorde klachten op het literaire vlak is dan ook dat het woord “snoeien” niet in zijn woordenboek stond. Hij was ook niet vies van stelen, zelfs onze landgenoot Hendrik Conscience moest er op een bepaald moment aan geloven.
Toen hij in Brussel verbleef, liet Alexandre Dumas zich immers bijstaan door de Maastrichtenaar André Van Hasselt. Deze vertaalde voor hem “De Loteling”, wat Dumas dan later hervertelde als “Dieu et le diable”. Dat men toen heel andere opvattingen had over plagiaat, wordt bewezen door het feit dat Dumas de titel naderhand veranderde in “Conscience, l’Innocent”. Ongetwijfeld was dit nadat hij met Conscience persoonlijk had kennisgemaakt in diens woning in Kortrijk, waar hij ter plekke een verhaal verzon over hoe de vader van Conscience (marinier in het leger van Napoleon) in contact kwam met vader Dumas, die zoals gezegd generaal was in datzelfde leger. Dumas nam de originele versie van Conscience overigens ook op in zijn eenmanstijdschrift “Mousquetaire”.
Op die manier was Hendrik Conscience uiteindelijk nog beter af dan de Engelsman Pierce Egan, wiens feuilleton over “Robin Hood and Little John or the Merry Men of Sherwood Forest” Dumas gewoon vertaalde als “Le Prince des voleurs” en onder zijn eigen naam publiceerde.
Dat Dumas en Conscience wel degelijk vrienden waren, wordt ook bewezen door het feit dat Conscience Dumas en Victor Hugo o.a. meetroonde naar Gent (Dumas zou er het toneelstuk “Le Bourgeois de Gand” aan overhouden) en ook naar de volkse buurten in Brussel, waar een “ketje” zowaar een Brusselse versie bracht van “Ruy Blas”. Overigens tot groot ongenoegen van Victor Hugo, wiens gevoel voor humor niet zijn sterkste zijde was.
PROVINCIESTADJE
Aan de samenwerking met Maquet kwam een eind toen deze het medeauteursrecht van achttien werken opeiste. Over het algemeen neemt men aan dat de grondidee van Dumas kwam, dat Maquet nadien het nodige opzoekingswerk deed, dat ze samen (en eventueel dus nog met andere “nègres”) eraan werkten en dat de supervisie of noem het eindredactie opnieuw bij Alexandre Dumas lag. Hoe dan ook, het dient gezegd dat geen van beiden na het beëindigen van de samenwerking nog iets treffelijks heeft geschreven. Anderzijds is het evenzeer waar dat de uitgeverijen het dubbele betaalden voor een feuilleton geschreven door Alexandre Dumas dan voor één geschreven door de tandem Dumas-Maquet. Eigenlijk had Auguste Maquet er dus zelf financieel voordeel bij om op de achtergrond te blijven.
Daniel Zimmermann berekende dat de pvba Dumas uiteindelijk 37.267 personages heeft geschapen, verdeeld over 647 werken. Hiervan zijn er 4.056 hoofdpersonages, 8.872 “tweedeplans” en 24.339 figuranten. Eigenlijk een volledig imaginair provinciestadje, zeg maar.
Op de 200e verjaardag van zijn geboorte werden de asresten van Alexandre Dumas bijgezet in het Panthéon in Parijs tijdens een ceremonie die op televisie werd uitgezonden.
Ronny De Schepper
(*) Alhoewel hem niet minder dan 250 bastaardkinderen worden toegedicht, zal Dumas er slechts twee wettelijk erkennen. Naast Alexandre is dat nog Marie-Alexandrine.
(**) Ik weet niet meer wie het zei, maar hij (of zij) zei het alvast goed: “Alexandre Dumas: hij verkrachtte de Franse geschiedenis, maar verwekte wel mooie kinderen”.
Selectieve bibliografie
Henri Clouard, Alexandre Dumas (1955)
André Maurois, Les trois Dumas (1957)
André Schopp, Dumas, le génie de la vie (1985)
C.Schopp & Dominique Frémy, Quid d’Alexandre Dumas (1989)
Daniel Zimmermann, Alexandre Dumas le Grand, éd.Julliard (1993)
