De Britse theatercriticus Eric Bentley, vooral bekend voor zijn Bertolt Brecht-studies (op bovenstaande foto uit 1948 staat hij rechts, Brecht links), is vijf jaar geleden overleden…
Bentley, geboren in Bolton, Lancashire, Engeland, studeerde aan de Universiteit van Oxford, waar hij in 1938 zijn diploma behaalde, en vervolgens aan Yale University.
Vanaf 1953 doceerde Bentley aan Columbia University en was hij tegelijkertijd theatercriticus voor The New Republic. Bekend om zijn botte stijl van theaterkritiek haalde Bentley zich de woede op de hals van toneelschrijvers Tennessee Williams en Arthur Miller, die hem beiden dreigden aan te klagen vanwege zijn ongunstige recensies van hun werk.
Bentley nam wel eens meer omstreden stellingen in. Zo schreef hij in “Taking Ibsen personally” (opgenomen in “The Theatre of Commitment and Other Essays”): “De reden waarom Ibsen door de marxisten wordt afgewezen: hij is een individualist (zijn toneelstukken zijn studies over een ongezond geweten: psychologisch in plaats van sociaal). Ibsen is een product van zijn tijd: hij is een Victoriaan (mannelijkheid, vrije intellect, overvloedige individualiteit), maar tegelijkertijd is hij een rebel tegen het Victorianisme, je zou hem zelfs een anarchist kunnen noemen.“
In diezelfde bundel “The Theatre of Commitment and Other Essays” verdedigt hij ook de stelling dat “the average film” beter is dan “the average drama”. Dat is normaal volgens hem, want voor bijna alle soorten toneel is film een beter geschikt medium:
1) Psychologisch: close-ups.
2) Actie uiteraard: paarden, auto’s, slagveld enz.
3) Historisch: natuurgetrouwe reconstructie vervangt decor.
4) Politiek: hier ligt het minder voor de hand, maar met film is een veel grotere massa te bereiken en dit is dan toch één van de hoofdbedoelingen van de makers ervan. Hij schreef ook dat verfilmd toneel soms beter is dan toneel zelf. Als voorbeelden geeft hij hiervoor “A Prisoner of Zenda” van Richard Thorpe en “Dial M for Murder” van Alfred Hitchcock. Ook bekend is zijn repliek op het gezegde « zonder Titus Andronicus geen Hamlet ». Daarop reageert Bentley: “Nochtans, als er nu een Shakespeare zou opstaan, wat zou er gebeuren ? Ofwel zou Titus nooit het voetlicht zien, ofwel zou het een flop zijn die de bard naar de drank, het onderwijs en de televisie zou drijven, ofwel zou het een hit zijn en dan zou de dichter zijn hele verdere leven trachten twintig andere Titussen te schrijven…”
Van 1960 tot 1961 was Bentley Norton Professor aan Harvard University. Bentley wordt beschouwd als een van de meest vooraanstaande experts op het gebied van Bertolt Brecht, die hij als jongeman aan de UCLA ontmoette en wiens werk hij veelvuldig heeft vertaald. Hij redigeerde de Grove Press-uitgave van Brechts werk en nam twee albums met Brechts liederen op voor Folkways Records, waarvan de meeste nog nooit eerder in het Engels waren opgenomen. Hij regisseerde ook de eerste professionele enscenering van “De Kaukasische Krijtkring“.
In 1968 ondertekende hij de “Writers and Editors War Tax Protest”-belofte, waarin hij beloofde belastingbetalingen te weigeren uit protest tegen de Vietnamoorlog.
Bentley werd in 1969 verkozen tot Fellow van de American Academy of Arts and Sciences. Datzelfde jaar kwam hij uit voor zijn homoseksualiteit. In een interview in de New York Times op 12 november 2006 beweerde hij dat hij twee keer getrouwd was voordat hij op 53-jarige leeftijd uit de kast kwam, waarna hij zijn functie als Brander Matthews Professor of Dramatic Literature aan Columbia verliet om zich te concentreren op schrijven. Hij heeft zijn homoseksualiteit aangehaald als een invloed op zijn theaterwerk, met name zijn toneelstuk Lord Alfred’s Lover , gebaseerd op het leven van Oscar Wilde.
Bentley werd in 1948 Amerikaans staatsburger en woonde daarna in New York City. Zijn meest geproduceerde toneelstuk, Are You Now Or Have You Ever Been uit 1972, was gebaseerd op onderzoek naar de showbusiness door het Un-American Activities Committee 1947–1958 en meer bepaald op het “geval” Larry Parks.
Ronny De Schepper