Het eiland van de vorige dag is de Nederlandse titel van L’isola del giorno prima, een roman van de Italiaanse schrijver Umberto Eco. Deze verscheen in 1994 en is het jaar erna in het Nederlands uitgegeven bij Uitgeverij Bert Bakker.
Met zijn derde boek (“L’Isola del Giorno Prima”, in het Nederlands vertaald als “Het eiland van de vorige dag”, 1994) was het al gedaan met de “hype” rond Umberto Eco. Het basisgegeven van dit boek, namelijk het zoeken naar het cartografische “punto fijo” (vast punt) om de longituden te kunnen berekenen in de late renaissance, wordt opnieuw gebracht als een gevonden manuscript van de hand van ene Roberto de la Grive, die in 1643 verstekeling is op een verlaten Hollandse “spookschip”. Men merkt het al: de Vliegende Hollander is niet ver weg, maar evenmin is dat het geval voor tal van andere referenties, gaande van The Ancient Mariner, Robinson Crusoe en Lord Jim over “De hoveling” van Castiglione en “De vorst” van Macchiavelli tot Robert Louis Stevenson en de metamorfosen van Ovidius.
De Daphne, want zo heet het schip, ligt aangemeerd in de nabijheid van een even mysterieus als onbereikbaar eiland, dat een fractie ten oosten van de honderdtachtigste meridiaan ligt en als zodanig ook “een dag achterloopt”: “De middernacht van vrijdag hier op het schip is de middernacht van donderdag op het eiland.” (p.257)
Toch refereert het ook aan het middeleeuwse geloof dat, als men naar het westen voer, men terugging in de tijd. Deze fantasie wordt merkwaardig genoeg geïllustreerd door het beeldhouwwerk dat de preekstoel in de Gentse Sint-Baafskathedraal ondersteunt: als men in z’n reis door de tijd uiteindelijk in het paradijs zou terechtkomen, zou men immers de paradijselijke toestand kunnen herstellen door Eva (hier weliswaar als de slang zelf afgebeeld) te beletten in de appel te bijten. “Een gedachte die Roberto, zoals later zal blijken, nog lang zou achtervolgen en hem er uiteindelijk van zou overtuigen dat werelden niet alleen ontallijk in de ruimte kunnen zijn, maar ook evenwijdig in de tijd.” (p.258)
Het is alvast een interessant vertrekpunt, maar 150 bladzijden lang vergast de auteur ons om te beginnen met een beschrijving van het beleg van Casale, waaraan ook die Roberto de la Grive heeft deelgenomen. Men kan vermoeden dat dit slechts een aanloop is om uiteindelijk te verklaren hoe hij als schipbreukeling op de Daphne is terecht gekomen, maar dat beleg zelf is toch wel uiterst vervelend. De doelloosheid ervan (en van andere soortgelijke wapenfeiten uit die periode) wordt hierdoor wel duidelijk in de verf gezet, wat ook de bedoeling was, maar als lezer heb je dan toch wel het gevoel dat er zwaar met jou wordt gesold. Eco probeert een en ander op te leuken met figuren als pater Emanuele, die een soort van machine heeft uitgevonden (blz.93) waarmee aan de hand van tien vraagwoorden alle “zelfstandigheden” zullen kunnen worden gedefinieerd, en de ongelovige Saint-Savin (een soort van Cyrano de Bergerac), die samen dan ook nog spitsvondige duels kunnen uitvechten aangaande het bestaan van God, maar ondanks de bon mots die je om de oren vliegen, kan dit nauwelijks boeien.
Toch is voor Eco dat beleg van wezenlijk belang want exact op p.150 verneem je dan plotseling hoe Roberto op de Daphne is terechtgekomen: “Roberto – die uit Holland was vertrokken om als spion van de Kardinaal de geheime gangen na te gaan van een Engelsman die zich op zoek naar het Punto Fijo min of meer clandestien op een Hollands schip bevond – bevond zich nu door een krankzinnige samenloop van omstandigheden op het (Hollandse) schip van een Ander, wie weet uit welk land, die achter hetzelfde geheim trachtte te komen.” Die Engelsman is Dr.Byrd en die “Ander” zal uiteindelijk (p.235) pater Caspar Wanderdrossel blijken te zijn, die zowaar praat als de lookalike van Frank Bomans in “Thuis”!
Hoe hij dan weer “in dat wespennest” is terechtgekomen, vernemen we in het volgende hoofdstuk, waarin blijkt dat hij via contacten in Casale in Parijs terechtkomt in kringen van “les précieuses”, waarbij zich op dat moment ook nog een jonge Molière bevindt (p.152), die – zoals men weet – zich later van deze kringen zal afkeren. In dit soort grapjes is Eco echt superieur. Zo maakt hij p.240 ook een zeer leuke toespeling op zijn eigen “Naam van de roos”.
Ronny De Schepper