Vandaag is het exact 1210 jaar geleden dat Karel de Grote is gestorven. Over de figuur als zodanig is er niet veel terug te vinden op mijn blog, maar ik besteed uiteraard wél aandacht aan de oudste vertelling uit onze literatuur, namelijk die van “Karel ende Elegast”.

Het is niet altijd makkelijk om de middelbare schooljeugd warm te laten lopen voor onze middeleeuwse literatuur en nochtans staat dit nog steeds op het leerplan van de leraars Nederlands. Daarom kan het nooit kwaad het te proberen via een toneelvoorstelling. Zo kreeg het vrouw-onvriendelijke “Karel ende Elegast” een hertaling van Wannes Van de Velde voor een spel met originele poppen en marionetten van Wouter Verhavert. Vrouw-onvriendelijk jawel (en dus duidelijk “voor-hoofs”, voor wie zich nog iets herinnert van op de schoolbanken) niet alleen omdat we er het spreekwoord “Vrouenlist is menichvout, sijn si jonc oft sijn si out” aan te danken hebben, maar vooral in de passage waarin Keizer Karel (de Grote, niet de Onze) zijn vrouw Berte (“met de grote voeten”) hardhandig het zwijgen oplegt in bed. Karel Van Ransbeeck speelde en Gentenaar André Vermaerke regisseerde op 22 januari 2001 in de KNS.
“Karel ende Elegast” is eigenlijk van een onbekend auteur, die een bekend gegeven (“hoe een koning uit stelen ging”) heeft bewerkt tot een zuiver epische vertelling. Het is echter geen echt epos (daarvoor is het te kort) maar eerder een episode.
We bezitten fragmenten van het werk op bladen uit de 14de eeuw, maar het verhaal stamt waarschijnlijk uit de 12de eeuw, wat te merken is aan de vrij archaïsche stijl en versvorm. Het is tot ons gekomen in een volksboek.
v.1-166: te Ingelheim in de Palts (aan de Rijn) op de vooravond van de Hofdag. Een engel geeft aan Karel de Grote het bevel namens God uit stelen te gaan.
v.167-1063: op zijn nachtelijke tocht ontmoet hij zijn vroegere ridder Elegast, die thans als roofridder aan de kost komt. Samen breken ze in bij Eggeric van Eggermonde, de zwager van Karel, en ontdekken op die manier de geplande samenzwering.
v.1064-1414: speelt zich de volgende dag opnieuw in Ingelheim af tot na vespertijd (d.i. tot voor valavond). Eggeric wordt ontmaskerd, maar zoals het hoort komt er eerst een tweekamp als godsoordeel tussen hem en Elegast. Deze laatste overwint, doodt Eggeric en krijgt zijn vrouw als “trofee”.
De grondgedachte is dat door zijn gehoorzaamheid aan een zonderling bevel van god, Karel niet alleen om de hoogte komt van de samenzwering (zodat hij maatregelen kan treffen), maar vooral van de kwaliteit van zijn mensen. Merk de tegenstelling: de trouw is niet te vinden bij Eggeric, ondanks alle gunsten, maar bij Elegast, ondanks het “onrecht” dat hem is aangedaan. Germaanse en kristelijke motieven worden hierin verstrengeld.
Karel wordt getypeerd als de leenheer bij uitstek, die zich echter ook een leenman voelt tegenover god. Zijn kwaliteiten: geloof (cfr.zijn gebed vooraleer hij aan een onderneming begint, waarvan hij de zin niet inziet); dapperheid (zijn overwinning in het tweegevecht met Elegast) en rechtvaardigheid (eerherstel van Elegast).
Elegast is een soort van Robin Hood, een ridderlijke dief die toch christelijk is gebleven (hij bidt voor het tweegevecht, hij steelt niet van de armen). Ondanks het onrecht hem aangedaan, blijft hij trouw aan de koning (als deze gemakshalve voorstelt om bij zichzelf in te breken, weigert hij dat), ook als die zich oorspronkelijk gewoon voordoet als een zekere Adelbrecht. Verder is ook hij erg dapper (de twee tweegevechten) en stoutmoedig en schrander bij het stelen.
Eggeric functioneert als het tegendeel van Elegast. Hij is ontrouw tegenover de koning, hooghartig tegenover Elegast en brutaal tegenover zijn vrouw (in de slaapkamer geeft hij haar een slag dat het bloed eruit spat).
In het verhaal zitten zowel christelijke, ridderlijke als Germaanse elementen. Het gaat hier wel over voorhoofse ridders, wat o.m. blijkt uit hun houding tegenover de vrouw (ze wordt weggegeven, geslagen…). Na christelijke elementen als de engel en de gebeden, zijn er toch ook nog heel wat Germaanse, heidense gebruiken terug te vinden, zoals de bloedproef of het godsgericht. Ook de figuur van Elegast verwijst daar naartoe. Zijn naam komt wellicht van Alvengast (vgl.Alverman), d.i. Elfengast (een soort van tovenaar). Mits de hulp van een toverkruid (“cruut”) kan hij immers de taal van de dieren verstaan en hij kent ook toverformules om sloten te openen of mensen te doen inslapen.
Er komt ook veel situatiehumor voor in het verhaal. Eigenlijk is de situatie van een koning die gaat stelen op zich al zo ongewoon dat alles komisch wordt. Maar heel specifiek zijn de bemerkingen van de auteur, b.v. over het cruut (*) en het ploegkouter (het vertikale ijzer waarmee de grond wordt omgeploegd).

Ronny De Schepper

(*) Toverkruid. Niet te verwarren met de kroet. En al helemaal niet met de polifinario!

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.