“Wat is het verschil tussen erotiek en pornografie? De eerste wil de tijd laten duren, de tweede wil de tijd doden.” (Luuk Gruwez in DS Magazine, 7/11/1997) Misschien daarom dat men spreekt van “vrouwelijke erotiek” bij bundels als “Zusters in de Zonde” en “Nieuwe Zusters in de Zonde”, die werden samengesteld door Lydia Rood. Maar als ze zelf erotische verhalen uitbrengt onder de titel “Louter lust”, zegt ze zelf: “Ik noem het gewoon porno.”
Haar belangstelling ervoor dateert nog uit haar tienertijd toen ze optrad als jurylid in een pornowedstrijd van mannelijke medeleerlingen. “Slechts één verhaal vond ik goed,” zegt ze. “De andere waren te grof en te hard naar mijn zin. Die winnaar is dan ook later mijn vriendje en nog later mijn man geworden.”
Het voorval maakte haar er wel opmerkzaam op dat porno voor vrouwen dus een zeldzaamheid was, ook al omdat bij de samenstelling van haar “zusters”-bundels het haar opviel dat ook de bestaande vrouwenporno haar niet echt voldeed. “Vroeg of laat gaan ze altijd de romantische toer op, maar als ik een liefdesverhaal wil lezen dan kies ik wel een écht liefdesverhaal.” En dus schreef ze er maar zelf. Eerst die bundel, later (in 1995) een roman “Gedeelde genoegens”. Daarbij blijkt ze zelf toch ook wel tamelijk grof uit de hoek te komen, vooral wat de woordkeuze betreft. Daarom belt ze 06-lijnen op (bij ons zouden dat 077-lijnen zijn) om te weten wat de gangbare terminologie voor bepaalde lichaamsdelen op dit ogenblik is.
Uiteindelijk blijkt haar boek ook meer aan te slaan bij mannen dan bij vrouwen (weliswaar in een verhouding van 60 tot 40%). Wat haar daarbij vooral dwarszit is dat die vrouwen niet reageren. Terwijl mannen dus duidelijk willen weten waarover vrouwen fantaseren, krijgt ze geen “feedback” van haar seksegenoten en dat vindt ze erg jammer.
In 1997 probeerde ze met “Zo veel zinnen” het succes van “Louter lust” over te doen. Tegen die tijd waren er ook al andere schrijfsters in Nederland die op haar weide kwamen grazen zoals Playboy-columniste Hanneke Savenije met “Indiscrete praatjes” en vooral Monique Punter met “Ave Verum Corpus” en “Brandend zand”. Vreemd, maar deze laatste titel (over vakantieliefdes) wordt ook toegeschreven aan Anne Wesseling.
VROUWVRIENDELIJKE PORNO Hoe paradoxaal het ook mag lijken, eigenlijk is erotische literatuur een soort van jeugdliteratuur: misschien daarom dat ook Karl “Old Shatterhand” May, Felix “Bambi” Salten, Leopold “Rode Ridder” Vermeiren (*) en P.L.Travers (**) zich daaraan hebben bezondigd? Mijn uitgangspunt is immers dat ontspanningsliteratuur op de wip zit tussen realisme en romantiek. En dit is ook het geval zowel bij jeugdliteratuur als bij erotische en pornografische literatuur. We hebben het hier dan uiteraard over “realistisch” en “romantisch” als literaire vaktermen en niet zoals ze wel eens in “courant taalgebruik” worden gehanteerd. De auteur Elle Eggels vermijdt dan ook deze termen als ze in de Standaard der Letteren van 24/12/1998 het verschil tussen vrouwelijke en mannelijke auteurs wil uitleggen, maar eigenlijk komt ze wel tot dezelfde conclusie: “Vrouwen zijn meer bezig met emoties en mannen met illusies. Mannenboeken gaan vaak over dingen die ze niet kunnen waarmaken, zoals wilde avontuurtjes met vrouwen, terwijl vrouwen veel meer bezig zijn met wat het leven werkelijk te bieden heeft.”
Zo wordt bv. harde porno vaak aangepraat als zijnde “realistische literatuur”. Niets is minder waar. Literair gezien is harde porno “romantisch” want “idealistisch”. Dat betekent dat de seksuele prestaties die erin beschreven zijn niet “realistisch” zijn of beter, ze zijn gecomprimeerd op een te korte periode om fysisch haalbaar te zijn.
Dit was ook de “verdediging” van Jef Geeraerts toen hij n.a.v. zijn eerste deel van de Gangreen-boeken, “Black Venus”, daarop werd aangevallen. Geeraerts is dan ook een vertegenwoordiger van het zogenaamde vitalisme, dat duidelijk de “romantische” pool is in de erotische literatuur, al was het maar vanwege de verwerping van het intellect ten voordele van het gevoel. Voor de terugkeer naar de romantische opvatting van “le bon sauvage” (de goede wilde) moet men zelfs niet noodzakelijk (zoals Geeraerts) écht naar de brousse teruggrijpen, ook de extatische naaktdans van Lady Chatterley en haar “boswachter” in de regen kan symbool staan voor die vorm van primitivisme. De auteur D.H.Lawrence wordt terecht immers eveneens tot de vitalisten gerekend.
De realistische tegenpool zouden we dan het naturalisme kunnen noemen, met daarbij nog de tegenstelling dat in het vitalisme de seksualiteit aangewend wordt als positieve kracht tegenover de dood (denk maar aan de scène in Jan Wolkers’ “Turks Fruit” als de ik-persoon per se een kind wel verwekken in de kamer boven die van de stervende schoonvader), terwijl het in het naturalisme vaak een destructieve kracht is (b.v. “Nana” van Zola).
Maar hoe broos al die theorieën eigenlijk zijn, kunnen we meteen aantonen door twee goedkope heruitgaven, enerzijds van “Zonen en minnaars” van D.H. Lawrence (Utrecht, Skarabee, 1982, 447 blz.) en anderzijds van een verhalenbundel van de naturalist Guy de Maupassant (“Verlangens en verleidsters”, Amsterdam, Loeb, 1983, 292 blz.). Men kan immers toch moeilijk beweren dat de seksualiteit in de Maupassant bekendste erotische verhaal “Vlieg” een destructieve kracht is?
Tussen haakjes, over “verleidsters” gesproken, ook al is het heerlijke verhaal over “Vlieg” in deze bundel opgenomen, het minste dat men van de naakte schoonheid op de kaft kan zeggen is “dat ze uit haar context is gerukt”. Inderdaad, de meerderheid van de verhalen situeert zich niet direct op het erotische vlak. Vandaar dat wij dit werk ook hebben ter sprake gebracht in “Griezel en gruwel”, aangezien er ook klassieke verhalen in dit genre instaan (b.v. “De Horla”).
Overigens, als we het dan toch over misleidende termen hebben, ook de zogenaamde “platonische liefde” is een totaal foutieve term. Plato pleit in zijn “Symposion” wel voor heel vleselijke liefde!
Hetzelfde betreft het onderscheid tussen erotiek en pornografie. Dat is zo goed als onbruikbaar. Het ene is een positieve term en het andere een negatieve, zoveel is zeker, maar waarop dit dan precies slaat is niet helemaal duidelijk. Op de literaire kwaliteiten? Of op de beschreven hoogstandjes?
Toen Jef Geeraerts in 1969 de staatsprijs kreeg voor genoemd werk, dan spraken zijn tegenstanders van een “staatsprijs voor pornografie”. Ondertussen zullen de normen echter alweer verlegd zijn. Tal van verhalen die in de bundel “Eros gesluierd” zijn samengebracht (ed. Theo Kars, Amsterdam, Loeb, 1982, 361 blz.), zijn ooit ontegensprekelijk als pornografisch bestempeld, anders zouden ze niet anoniem en/of klandestien verspreid zijn. Nu worden ze dus blijkbaar bij erotiek ondergebracht.
In Engeland had ondertussen (sinds 1993) de uitgeverij Virgin de reeks “Black Lace Books” gelanceerd als porno voor en door vrouwen. In 1998 verscheen reeds de honderdste aflevering: “The Name of an Angel” door Laura Thornton, een professor Engelse literatuur uit Leicester.
Merkwaardig genoeg vind ik dat de beste “vrouwvriendelijke porno” werd geschreven door een man, namelijk de Amerikaan Jonathan Fast met “De zuil van jade”, en in een ver verleden ooit nog de echtgenoot van Erica “Fear of Flying” Jong…
PLAYBOY
Trouwens, onderscheid erotiek-pornografie? Laten we het maar vergeten, het blijkt gewoon een kwestie van interpretatie zijn. Meer zelfs, de feministen willen zelfs het verschil tussen “zachte” en “harde” porno zien verdwijnen. Dit komt vooral duidelijk tot uiting in “Heksennacht: feministische visies op pornografie” (ed. Laura Lederer, feministische uitgeverij Sara, 1982, 281 blz.). Met andere woorden, een verkrachtingsscène of een omfloerste naaktfoto van David Hamilton, het zijn twee loten van dezelfde boom en de feministen weten er wel weg mee: afhakken! klinkt het resoluut. “If rape is the practice then pornography is the theory.” (Andrea Dworkin)
Zijn hier soms dezelfde rechtse moraalridders aan het woord als die welke Jef Geeraerts liever aan het kruis genageld zagen? Neen, zegt ene Susan Brownmiller in het geciteerde werk maar uit haar uitleg kunnen we enkel afleiden dat zij wél “eerlijke seksuele voorlichting” wil (en dan nog het liefst “vrouwelijke biologie”, wat dat ook moge betekenen, p.67), maar voor de rest vindt zij het ook allemaal “regelrechte vuiligheid”.
Typisch is dat voor de schrijfsters van “Heksennacht” (want het is een grotendeels uit het Amerikaans vertaald boek) het maandblad “Playboy” de grote vijand is. Gloria Steinem slaagt erin de volgende vergelijking te maken: “Een vrouw die Playboy in huis heeft is als een Jood die Mein Kampf op tafel heeft liggen” (p.171). Maar ja, wat wil je,“alle glans en glitter die deze mannenmaatschappij voor vrouwen produceert – de make-up, de schoenen met hoge hakken, de strakke jurkjes – brandmerken ons als vrouwen, even effectief als de gele sterren op de jassen van de Joden in nazi-Duitsland dat deden” (p.179).
Gelukkig zijn niet alle feministen even vooringenomen als deze van “Heksennacht”. Baanbrekend werk op het gebied van vrouwenerotiek kwam bv. van Erica Jong (°1943). Haar romandebuut “Fear of Flying” (1973) werd in het Nederlands commercieel maar toch min of meer terecht vertaald als “het ritsloze nummer” (naar een onderdeel van het boek dat de titel “The zipless fuck” meekreeg). Eigenlijk zijn Jongs romans “picareske” romans, met een vrouwelijke picaro die allerlei (meestal seksuele) avontuurtjes beleeft. In die traditie hoort ook “Every woman deserves an adventure” (1994) van Yvonne Roberts thuis.
In een gesprek met Johan de Geest van “Humo” zegt Erica Jong over het zo verguisde “Playboy”-magazine onder meer het volgende: “Ze verdienen natuurlijk geld door naakte meisjes te tonen, wat voor mij vrij onschuldig is (…) ik heb niet de indruk dat Playboy een slecht blad is: ze hebben me in alle geval meer vrijheid gegeven om te schrijven wat ik wil dan de meeste feministische bladen, die me in naam van het feminisme wilden censureren. De feministen zeiden bijvoorbeeld dat ik niet kon schrijven over een getrouwde vrouw, dat het een lesbische moest zijn… Ongelooflijk hoe repressief ze soms kunnen zijn, en dat nog wel onder het banier van de bevrijding”.
Joske Van Sande (destijds lid van de vrouwencommissie van de KPB) sluit zich hierbij aan: “Je kan niet ontkennen dat porno, vooral dan in de jaren zestig, ook bevrijdend heeft gewerkt. Een heleboel mensen kwamen toen uit een tijd dat er niks te zien en niks te weten was. De bekende 69-houding b.v. zal voor een hoop mensen toen een revelatie geweest zijn. De eerste porno-uitgevers in Nederland kwamen trouwens uit de linkse hoek.”
Maar toch moeten we toegeven dat sadisme steeds prominent aanwezig is geweest in de zgn. erotische literatuur. Dat blijkt heel duidelijk in “Eros gesluierd” en dan nog niet eens uit het verhaal van markies de Sade dat werd opgenomen, maar wel uit dat van de anonieme Victoriaan “Walter” b.v. In zijn verhaal over “Sally” (vertaald door Gerrit Komrij) komt o.a. de typische uitlating voor: “Maar ik moet eerlijk bekennen, nooit heb ik meer van de ontucht genoten dan toen ik haar pijn kon doen” (p. 249).
Een dergelijke brutaliteit kenmerkt ook het slot van het verhaal over “Vally Fischer”. In verschillende varianten keert het trouwens ook elders weer, zodat we het zelfs niet zouden vermelden, ware het niet dat dit verhaal geschreven is door Felix Salten, een naam die u wellicht niks zegt, maar de tekenfilm “Bambi” van Walt Disney des te meer. En inderdaad, de auteur van dit verhaal waarbij we als kind allemaal tranen met tuiten hebben geweend is één en dezelfde persoon. Salten is overigens wellicht ook de auteur van het beroemde boek, waarin prostituée Josefine Mutzenbacher haar avonturen in het Wenen van het begin van deze eeuw vertelt. Men vermoedt wel dat deze verhalen authentiek zijn en dat de dame wel degelijk heeft bestaan, maar het te boek stellen zou door Salten zijn gebeurd.
Hoe dan ook, reeds in 1997, een jaar dus na de affaire Dutroux (al was dit niet de aanleiding voor de studie), kwam Steven Eggermont uit Dendermonde in zijn licentiaatsverhandeling “De polemiek omtrent seksuele media-inhouden” (in het kader van communicatiewetenschappen) tot de conclusie dat jongeren porno (in geschrifte of op beeldband) niet verantwoordelijk achten voor dergelijke criminele daden. Een onderzoek toegepast op 212 jongeren wees uit dat 95 % niet denkt dat porno de gevoeligheid voor seksualiteit doet afstompen; 91 % vindt evenmin dat erotiek de normen zou doen vervagen, noch zet porno aan tot vrouwenhaat (88 %). Integendeel, volgens 68 % wordt erotiek er bespreekbaarder door. Niet dat jongeren zo’n pornoliefhebbers zijn. 85 % heeft het wel al eens bekeken, maar 79 % daarvan knapte erop af. Dat is echter geen aanleiding om om censuur te gaan schreeuwen: je kan nog altijd de knop omdraaien, dat is zowat de stelling. Wellicht vat dat inderdaad nog het beste samen hoe de meerderheid er tegenaan kijkt: men is er eigenlijk geen liefhebber van, maar om te masturberen (nu eenmaal een courante seksuele praktijk voor wie geen verhouding heeft of niet bij zijn geliefde kan zijn) is het blijkbaar handig en daarom wordt altijd wel een pornovideo of -boekje achter de hand gehouden.
In de erotisch bedoelde verhalenbundel “Rose verhalen”, door Martin Ros in 1981 samengesteld voor de vijftigste verjaardag van zijn baas bij de Arbeiderspers, Theo A.Sontrop, staan zeer diverse verhalen, die in het beste geval leuk en onderhoudend zijn, maar vaak saai en vervelend en bijna nooit opwindend. Behalve dan het verhaal van de enige vrouw in deze mannelijke bijt: “Het fenomeen van de bassist” van Eefje Wijnberg.
De reden hiervoor is op de eerste plaats bijna “taalkundig”: mannen hanteren een ander taalgebruik dan vrouwen en dat zint me niet. Zoals vaak kan men dit nog het beste bewijzen door net het omgekeerde aan te halen. Een erotisch boek geschreven door een vrouw waaraan ik nochtans een absolute hekel heb, is “Lust” van Nobelprijswinnares Elfriede Jelinek. En wat schrijft Jelinek op de kaft? “Ik heb met Lust een tegenhanger willen schrijven van Batailles Histoire de l’oeil. Ik wilde vanuit een vrouwelijk gezichtspunt naar het obscene kijken en heb gemerkt dat een vrouw niet over lust kan spreken zonder in de taal van de mannen te vervallen.” Nou, en of!
Het andere bekende werk van Georges Bataille (1897-1962), “De dode”, heb ik gezien in een morsige verfilming door een Amerikaanse underground-“kunstenares”. Toch zou ik alweer zeggen: geef me toch maar liever zijn vrouw, Colette Peignot, waarover Elisabeth Barillé een biografie heeft geschreven. Ze vertelt hierover in Weekendknack van 9/4/1997: “Colette Peignot leefde in de eerste helft van de twintigste eeuw. Ze kwam uit een burgerlijke katholieke familie. Tijdens haar jeugd werd ze benaderd door een priester met perverse neigingen. Ze hield daaraan een walging over voor het katholieke geloof en de lichamelijkheid. Ze had zowel behoefte aan revolte als aan transcendentie. Ze heeft heel extreme seksuele ervaringen gehad. Later ontmoette ze Georges Bataille, met wie ze poogde erotiek en transcendentie te verenigen.”
Hou ik dan nooit van “mannelijke” erotiek? Toch wel, want er zijn natuurlijk ook nog schitterende werken als Mulisch’ “Twee vrouwen” of Maarten ’t Harts “Droomkoningin”, alleen is hier het probleem dat ze door de meesten niet als erotisch worden erkend. Een moeilijkheid die zich uiteraard ook bij vrouwelijke auteurs voordoet, denken we maar aan “Wuthering Heights” van Emily Bronte.
En dan verder eigenaardig genoeg hou ik ook van erotische poëzie, een genre waarmee ik me normaal niet erg inlaat. Bovendien kan dat dan zo uiteenlopend zijn als de speelsheid van de sonnetten van Pietro Aretino (die gestorven is door zich dood te lachen toen zijn zus een schunnig verhaal vertelde) of de bitterheid van Baudelaires “Fleurs du mal”, die erg dicht in de nabijheid komt van het adagium van Pierre Louÿs: “La volupté qui rit n’existe point. Le plaisir touche de plus près à la douleur qu’à la gaieté.” (Les aventures du roi Pausole, p.52)
Ronny De Schepper
(*) “De naakte fee” in 1993 en “Kama Sutra voor de tweede en derde leeftijd” in 1996. En onder het pseudoniem Paul Ticher “De dans van de dromer” in 1983 en “Droomverhalen”, enkele jaren eerder.
(**) Pamela Lyndon Travers was zelf biseksueel.