De Gentse poppenspeler Luk De Bruyker, vooral bekend als Pierke Pierlala, viert vandaag zijn zeventigste verjaardag. Zijn kompaan Freek Neirynck schreef kort voor zijn dood een uitgebreide bijdrage over hem. In 1986 had ikzelf een gesprek met hem in de rubriek “Aan het lijntje” in De Rode Vaan.
Poppenspeler/acteur, scenograaf, stichter en bezieler van Theater Taptoe (1968/2010), cursiefjeschrijver, scenarist Luk De Bruyker (Gent 18-08-1953) werd opgevoed in het volkscafé Het Vosken aan de Drongensteenweg op de wijk Breugse Puurte. Hij leerde de volkscultuur kennen in Poppentheater Magie (sedert 1953) van Henri Maeren in de Haspelstraat. Reeds op 11-jarige leeftijd begon hij in de kroeg van zijn overgrootvader met zijn eigen Marionettentheater Taptoe – met de draadpoppen of marionetten, die hij aan het werk had gezien bij Marionettentheater Nele van Albert Vermeiren, i.p.v. de stangpoppen van het traditionele Gentse peupespelen – met minder nadruk op de Gentse onafscheidelijk gewaande hoofdfiguur Pierke en zijn in de streektaal spelende entourage. In 1973 vroeg hij Freek Neirynck – die op dat moment freelance kranten- en radiojournalist was en daarnaast artistiek actief bij de experimentele amateurtheatergroepen Toneellaboratorium 70 en Toneelboetiek (1971) om de regie te doen van zijn eerste lustrumproductie. Neirynck bleef bij het gezelschap tot 2003, als achtereenvolgens huisauteur, artistiek ‘leider’, regisseur, manager van de internationale tournees en festivals en artistiek directeur (in een co-directeurschap met De Bruyker). Met als leermeester academieleraar en decorontwerper Albert Vermeiren (ook artistiek verantwoordelijk voor Marionettentheater Nele, waar de jonge Taptoe-stichter speelde van 1967 tot 1974), ging De Bruyker zich toeleggen op de scenografie van het figurentheater. Omdat onder impuls van Neirynck méér en méér acteurstheater voorkwam in de stukken van Taptoe ging hij toneellessen volgen bij NTG-acteur Daniël De Cock in de Toneelacademie van Gent. In 1987 werd zijn scenografie voor “Vader Anseele” (Neirynck) geselecteerd voor de Quadriënnale van Praag. De Bruyker kreeg met Theater Taptoe de Hippoliet Van Peene Virginie Miryprijs (1983) en werd door het Ministerie van Cultuur driemaal uitgeroepen tot Cultureel Ambassadeur voor Vlaanderen (1994, 95 en 97). Zelf werd hij “Ridder in de Kroonorde” (2001), kreeg de medaille van Erkentelijkheid van de stad Gent (2001) en van de Opperdekenij (2012). Hij werd “Hayali” grootmeester in het Turkse poppenspel in Bursa (1995). Sinds 1987 is hij mede-oprichter (met Neirynck) van ‘t Spelleke van Drei Kluite waarbinnen hij het figuurtje Pierke Pierlala (creatie in 1985) belichaamt. Met dat gezelschap brengt hij tenminste één (meestal twee) koenfeeranses per jaar (Gensche Fieste en Eiwe/Nieuwejoars) zingt hij elk jaar het Nieuwjaarslied, debiteert hij zijn eigen nieuwjaarsbrief in opdracht van de Stad Gent en becommentarieert hij de Parade van de Gentse Feesten. Hij creëerde tientallen (vaak door Neirynck op zijn lijf geschreven) liedjes waarvan er een aantal opgenomen werden voor de CD’s “10 joar Pierke Pierlala” (1995), “Ien, twie, drei, vier…” (2003), “Klassieks” (2004) en “Rije mee de Velo” (in opdracht van de Provincie Oost-Vlaanderen). Na de Neirynck-periode, dus na 2003, maakte hij met Taptoe vooral muziektheater, vaak in nauwe samenwerking met het blazersgezelschap I Solisti del Vento (“Don G.”, “De Vliegende Hollander”, “Olek schoot een beer”…). De Bruyker kroop bij Theater Taptoe in de huid van Romain Deconinck voor de miesterklasse “Ne Lieuw mee Tande” (Frank Van Laecke) en stelde een muziekprogramma samen met de liedjes van Romain voor het Huis van Alijn in het vieringsjaar “Romain Royal” (2005), dat gebracht werd door Jan Gorleer en Hubert Van Rietvelde. Hij schreef in 1979 samen met Jackie “Zaki” De Waele * de revue “Tussen Diep en Ondiep” met composities van Roland Verlooven en in 2007 voor de Capitole “André en André” een muziekspektakel met liedjes van André Hazes. Bij beide stond hij ook prominent in de cast. Sedert het dichtdraaien van de subsidiekraan door de Vlaamse Gemeenschap voor Theater Taptoe in 2010 droeg hij samen met Alain Ongenaet zorg voor het erfgoed van Theater Taptoe. Dit resulteerde in de producties “Ienmoal, andermoal …ADZJUZEE” (2011), “Henri, mon amour” (2013) en “Nen Turkenkaba” (2014). Hij begeleidde als figurenspeler diverse professionele gezelschappen (NTG, Musical van Vlaanderen, Theater Luxemburg, De Kreet, Ennadien…), regisseert in het amateurtheater en is vaak voordrachtgever en cursusbegeleider.
Freek Neirynck
Op donderdag 27 november 1986 startte voor Theater Taptoe het nieuwe theaterseizoen. Ruimschoots laat zal u opmerken, maar u slikt die woorden meteen weer in als u weet dat Taptoe deze zomer ononderbroken heeft doorgespeeld. En niet zo maar eender waar. Zij waren zowaar te gast op de festivals van Offenbach (BRD), Bielsko-Biala (Polen), Palavas-les-Flots (Fr.), Amsterdam en natuurlijk niet te vergeten de Gentse Feesten (met 75 optredens!). En wie dacht dat na deze drukke periode dit seizoen een overgangsjaar wordt naar het volgende, waarin de twintigste verjaardag wordt gevierd, die heeft het totaal verkeerd voor, nietwaar oppermanitoe (naast Freek Neirynck), Luk De Bruyker ?
Luk De Bruyker: Inderdaad, naast tal van stukken die wegens groot succes worden verlengd, worden ook drie nieuwe producties opgezet, waarvan twee echt nieuwe en één remake. Het is precies deze remake die op 27 november in de Centrale voor het Brusselse Amateurtoneel in de Veeweydestraat te Anderlecht in première gaat. Het betreft hier « Herman Teirlinck, een Brusseleer » dat we t.g.v. het Millenium in opdracht van de stad Brussel hebben gemaakt.
Als nieuwe producties maken we een meespeel-spektakel voor kinderen, « Let’s make a puppet movie », en voor volwassenen « Karel en Elegast ». Dit laatste is voor onszelf en zelfs voor Vlaanderen totaal onontgonnen terrein. Dit moet immers een schimmentheaterproductie worden waarvoor we bij een Parijs gezelschap te rade zullen gaan. Ook « The puppet movie » doorbreekt het kader want met het doel de kinderen de sfeer op een filmset te laten snuiven en ze ook effectief te laten zien hoe een film wordt gemaakt, gaan we ook zelf en poppenfilm opnemen en dan nog wel één waarin verschillende technieken (Muppet Show, Spitting Image enz.) worden samengebracht. Muzikaal hebben we bewust gekozen om deze productie in een reggae-sfeer uit te brengen en daarvoor zorgt Roel van Bambost die ook samen met Freek Neirynck het scenario heeft geschreven. Vergeten we immers niet dat Roel bij de BRT in de filmsector werkzaam is, maar ook dat Freek in de VS ooit sessies heeft bijgewoond van Frank Oz van de Muppets.
— Voel je je nu na die bijna twintig jaar nog altijd gefrustreerd als poppenspeler ?
L.D.B.: Neen. Ik heb integendeel een zeer groot gevoel van fierheid. Samen met het gezelschap heb ik in die 19 jaar, waarvan de eerste negen een inloopperiode vormden, langzaam kunnen bewijzen — ondanks het feit dat de overheid ons daar niet steeds is in gevolgd — dat we een vaste waarde zijn. We zijn een klein bedrijf waarin toch dagdagelijks zo’n dertien mensen tewerkgesteld zijn. Uiteraard velen in nepstatuten en wijzelf als zelfstandigen, dus rijk zullen we er wel niet mee worden, maar toch ben ik fier over deze feiten die niet kunnen worden ontkend. Anderzijds ben ik ook erg fier omdat we, misschien méér dan bekendere namen in Vlaanderen, naar het buitenland zijn uitgenodigd en daar niet op onze neus zijn gevallen. Meer zelfs als we op één festival spelen, krijgen we meestal een uitnodiging voor een ander. Anderzijds word je daar ook zeer kritisch door, want op dat moment kan je je meten met andere groepen.
— Ik stelde de vraag vooral omdat je destijds nogal agressief hebt gereageerd op het feit dat ik Taptoe wel als poppentheater erg hoog schat maar niet zozeer wat de acteerprestaties betreft. Ik leidde daaruit af dat jullie eigenlijk erkenning zochten als « echt » theater…
L.D.B. : Helemaal niet. Ik wil nu wel grif toegeven dat we op het moment van die kritiek (een vijftal jaren geleden, red.) op het gebied van het acteren inderdaad nog niet zo ver stonden in die mengvorm poppen en acteurs. Wat mijzelf aangaat was ik mij ervan bewust dat ik daaraan toch iets moest doen en ben ik mij gaan scholen op dat domein. En wat de bezetting van de groep betreft hebben we sindsdien mensen aangetrokken die deze opleiding reeds hadden of toch op z’n minst aanleg hadden. Wat ook stimulerend heeft gewerkt : we zijn veel meer met theaterregisseurs gaan werken. Ook het theater is trouwens op zoek naar een nieuw gezicht en daar komt die mengvorm dus eveneens meer en meer aan bod, al deugt daar dan vaak het poppenwerk weer niet. Hoe dan ook, hoe hoger een gezelschap mikt, hoe groter de verwachtingen en hoe groter de kritiek.
Dat kan zeker ook gezegd worden van de Teirlinck-productie waarnaar we met grote nieuwsgierigheid uitkijken omdat De Bruyker, ondanks het feit dat hier —in navolging van Teirlincks eigen belangstelling overigens — vrij traditioneel poppentheater wordt gebracht, zonder omwegen stelt : « Wij hopen alle registers open te trekken zodat het publiek buitengaat en zegt : dit is niet in theater mogelijk — uitgezonderd in De Munt — omdat de scenografie miljoenen zou kosten. In onze beperktheid van twee vierkante meters is dat dan wél mogelijk en dan moet het zo zijn dat de toeschouwer op dat moment niet meer naar poppen zit te kijken maar denkt : dit is een theaterbelevenis !»
Referentie
Jan Draad, Luk De Bruyker aan het lijntje, De Rode Vaan nr.47 van 1986