Beste F, het was toch bitter toen ik gisteren merkte dat er voor de woning hiernaast een vreemde auto stond, dat een onbekende enkele kleine meubelstukken binnendroeg en zo beslag legde op het huis. Op wat decennia lang jouw huis was. Onverwacht was het niet. Het is bijna een jaar sinds jij verdween naar zo’n woonzorgcentrum, een fraaie term voor iets waar ik met enige argwaan naar gluur. Bittere noodzaak was dat. De dementie die al lang sluimerde met ups en downs werd langzamerhand een gevaarlijke spelbreker in het dagelijks bestaan. En jou geen minuut meer aan je lot overlaten bleek een onmogelijke praktische en psychische opgave voor de twee dochters. Hoe ontstellend ze ook deze beslissing tegemoet hadden gezien en steeds bleven uitstellen. Tot tenslotte toch de deur definitief achter jou werd dichtgetrokken.
Die dementie, zo vreemd. Heel soms ontmoette ik jou wanneer we beide toevallig gelijktijdig buiten waren, dan werd er een gewoon gesprek gevoerd. Niets wees er op dat die hersencellen op andere tijdstippen een grilliger weg bewandelden. Wat ze helaas deden, uren dat je verward en zonder besef was. Een hoofd dat ontmanteld werd, waar alles herschikt werd, dat langzaam werd leeggehaald. Net zoals uit het huis de versieringen, de herinneringen, de meubels in de loop der laatste maanden door jouw dochters en schoonzoons verwijderd werden. Aftakeling. Een moeilijke beslissing zo zegden ze mij, het huis verkopen – maar ja, het blijft leeg staan, wat kunnen we anders. En ja mama weet het, soms beseft zij het, dan toch weer niet. Dat zij nog eens zou willen komen kijken, afscheid nemen… de ene keer wel, dan weer niet. We doen het liever niet, te pijnlijk denken we. Ach F, dat het zo eindigt, zelf niet in staat te beslissen en lankmoedig knikken. Er was blijkbaar snel een koper opgedaagd. Zo ging de woning die jij met jouw, daar in dat huis te vroeg overleden echtgenoot, liet bouwen in andere handen over. Men had mij verwittigd hoor, van het te koop stellen, van de verkoop – net zoals van de evolutie van wat gemeenzaam jouw ‘bovenkamer’ zou genoemd kunnen worden. De dochters werden nog slechts de enige band tussen ons.
Wij, dat betekende mijn echtgenote G, de twee kleuters en ikzelf, betrokken het huis naast jullie inmiddels meer dan veertig jaren geleden. Die eerste dag dat we er woonden, mogelijk heeft die zich nog in jouw geheugen verankerd. Het incident was toen ingrijpend voor jou. En nu… dementie bewandelt zijn eigen grillige wegen, misschien dient iets van lang-vergeten zich onverwacht weer aan. Die dag, nieuwe buren, een jong gezin, het moet voor jou wat afwachten geweest zijn. En dan: lawaai, tumult, een brullend kind, bonzen op een deur. Paniekerig geschreeuw. Wat was daar aan de hand? Tien minuten later stopte een politiecombi voor de deur. Daarna glasgerinkel. Stilte. Jij moest een pil slikken om te kalmeren en op bed gaan liggen: nieuwe buren, dit beloofde! Daags nadien kreeg je de geruststellende verklaring: de jongste kleuter had zich opgesloten in de garage, kon de sleutel niet meer omdraaien om te openen en wij bezaten de sleutel van de garagepoort nog niet. Dus de politie te hulp geroepen die het glas van de deur brak om zo de boosdoener, de sleutel, te kunnen grijpen… De komst van deze nieuwe buur gisteren verliep voorlopig minder tumultueus kan ik melden!
Het was een bizarre start in wat resulteerde in een jarenlange buren-vriendschap. Logisch dus dat het slikken was toen ik geconfronteerd werd met de blik op die vreemde auto, die vreemde man. Al was zijn komst aangekondigd. De avond voor de verkoopakte getekend werd, de sleutels overhandigd werden, bracht jouw jongste dochter me nog een bezoek. Haar zus zou haar vergezeld hebben – nog een definitief afscheid van de woning waar ze opgroeiden en van de buur… Maar zij had afgebeld: het zou haar te zeer aangrijpen, zij zou wenen. Begrijpelijk, haar jongere zus die me een kaartje met ontroerende boodschap en een doosje pralines (zou zoetigheid het bittere van het gebeuren verzachten?) overhandigde, stond ook in tranen. Had ik het ook moeilijk? Ik slikte de meest deprimerende woorden weg, bewaarde de duistere gedachten voor de eenzaamheid en de nachtelijke piekeruren. Dat mijn onderlip trilde, de geest is niet altijd heer en meester over het spierstelsel. Vragen om aan jou de groeten over te brengen deed ik liever niet – hoe minder je in deze periode aan huis, buurt en geburen herinnerd werd hoe beter veronderstel ik.
Is er nog wel plaats ergens in die geest van jou die iedere dag iets meer in mist gehuld wordt, verdwijnt in een nevel van de tijd waar herinneringen nog slechts als sporadische waanbeelden gereflecteerd worden op dat scherm, of in een gebroken spiegel waarin zelfs jouw eigen gelaatstrekken je bevreemdend lijken? Misschien weet je nog dat er vaak met mijn echtgenote nu eens aan de straatkant, dan in de tuin via de kleine doorgang, babbeltjes waren. Korte praatjes. ‘Buurten’ deden jullie niet, en voor lange roddelpraten waren jullie niet te vinden. Op een bepaald moment ontstond er bizar dagelijks ‘contact’ tussen onze huizen. De aanleiding is mij niet bekend maar wij, niet geabonneerd op een krant, kregen iedere ochtend ‘Het Nieuwsblad’ van de vorige dag geleverd door jouw echtgenoot. Waar niet ik – geen krantenlezer – maar mijn echtgenote van genoot, ook van het kruiswoordraadsel dat jij soms al deels had ingevuld en dat zij voltooide. Verwende je toen mijn kinderen met snoepjes? Geen idee, ik was te zelden thuis en al helemaal niet de uren dat jij die kleinen kon zien. Later, de kleinkinderen, ja hen liet je nooit ontsnappen. Of je hen aan de voordeur zag of hun aanwezigheid hoorde in de tuin, je dook ook steevast op met een zakje zoetjes – vaak waren het ‘beertjes’. Die krant… na het overlijden van jouw echtgenoot werden wij, hoofdzakelijk mijn eega, de bezorger van die dagelijkse portie leesvoer. Ze werd uit jouw brievenbus gehaald en op het tafeltje in de hal gedropt. Hetzelfde gebeurde na de middag met de post, jij hoefde zo de deur niet uit. Meteen waren we ook in het bezit van de huissleutels, dat zou dan later een geruststelling betekenen voor de dochters. Indien je op de alarmknop drukte zou de centrale ons – na jouw dochters – contacteren. De sleutels van voordeur, garage en brievenbus, hen overhandigen aan jouw dochter was zo’n pijnlijk gebeuren, een ritueel bijna. Het einde van een tijdperk.
Ach F het zijn trivialiteiten die opduiken uit de schimmen die het verleden bevolken. Vreemd hoe het geheugen werkt. Nog vreemder hoe het jouwe zich bokkensprongen veroorlooft. Dat het leven van tachtig jaar zich laat uitwissen, dat al die gebeurtenissen, die momenten, die jaren, maanden, dagen, seconden, maar ook de mensen die hen bevolkten wegzinken in een moeras. Ten onder gaan in een blubber van genadeloos afbrekende cellen. Terwijl ik nog denk aan zoveel vluchtige contacten die dan toch om welke reden ook niet vervluchtigd zijn. Zo vaak hebben we elkaar niet ontmoet, heel soms konden we elkaar treffen voor onze woningen. Of stuitten we op elkaar onderweg, jij dan naar de kapper, ik huiswaarts – een praatje over gezondheid, over het schrijven, over de kinderen. Het mag gek lijken maar onze beste babbels geschiedden over de telefoon. De aanleiding was dan meestal het feit dat jij je bezorgd maakte over mij – je had iets opgemerkt dat je verontrustte. Dat ik van een taxi gebruik had gemaakt bijvoorbeeld, of je had mij een week gemist bij mijn dagelijkse gang naar de bakker of andere boodschappen. Er kon ook wel eens iets meer fundamenteel opgemerkt worden, ik geplaasterd of in verband vermits ik er in slaagde meerdere keren iets te breken. Het dient gezegd, je hield het reilen en zeilen van de buurt nauwlettend in de gaten. Je toonde je dan verheugd me levend en in goede doen aan te treffen en er ontspon zich een gesprek dat vaak over schrijven handelde, hoe jij geïmponeerd werd door het fenomeen.
Het is al een hele tijd geleden dat de telefoon jouw stem nog liet horen, het toestel bedienen was net als de afstandsbediening van de televisie een heel verwarrende opgave geworden. Nu klinken de geluiden uit het buurhuis al maandenlang niet eens meer als jouw vertrouwde geluiden, jij was het niet meer die een deur sloot, een niet te definiëren bons hoefde me niet te verontrusten. Het huis was jouw thuis niet meer. Net zoals jouw hoofd vaak jouw thuis niet meer is maar veeleer een hotel met miljoenen kamers. Kamers waar soms de sleutel van ontbreekt. Waar jou de toegang geweigerd wordt. Zullen er zo steeds meer grendels geschoven worden tussen wie jij bent en alles wat tot die ‘jij’ geleid heeft… Een nieuwe buur heeft de sleutel, ooit jouw sleutel, in het slot gestoken – de deur geopend, de drempel overschreden. Het verleden kantelt, andere stemmen, vreemde geluiden botsen tegen de muren van het buurhuis. In de verte klinkt nog de echo van een buurvrouw. Hij verhaalt over het voorbije decennia, over het goede en het kwade, over pijn en troost. Die echo, hij blijft herinneren, hij zal blijven klinken.
Johan de Belie
ontroerend maar tegelijk zo herkenbaar…
LikeGeliked door 1 persoon