1 mei 1968
Door het slechte weer zijn we maar op Rons kamer blijven zitten. Eerst hebben we de Ronde van België gespeeld, daarna een quiz en tenslotte “het Blommenkind van het jaar”. Hebben ook wat nagekaart over de ploegentijdrit van maandag jl.
Erik Westerlinck
Aangezien ik niet wist hoe ik dit moest illustreren, heb ik maar een kunstgreep uitgehaald, want blijkbaar had ik ’s morgens een boekbespreking gemaakt voor Anton van Wilderode. Het onderwerp was “Bei uns in Deutschland” van Ernest Claes en dat ging dan als volgt:
“In grote trekken is de inhoud vrij eenvoudig, maar in het grote verhaal zelf zijn tientallen anekdotische verhaaltjes opgenomen. Het is echter nutteloos deze allemaal op te noemen. Zoals ik reeds zei, het stramien, waarop het boek gebouwd is, is zeer eenvoudig: het verhaalt de deportatie van Ernest Claes naar het krijgsgevangenenkamp van Erfurt tijdens het begin van de Eerste Wereldoorlog, met daarbij een oponthoud van ongeveer veertien dagen in Gotha, waar hij dient verpleegd te worden omwille van een wonde opgelopen in de strijd. De hele winter brengt hij door in het kamp en dan weet hij door een smoesje te bekomen dat hij naar Zwitserland wordt gestuurd.”
“Typisch is wel dat Claes zich tijdens het hele verhaal beschouwt als één van de velen. Soms treedt hij ook even op het voorplan ter gelegenheid van een anekdote waarin hij de hoofdrol speelt. Jammer genoeg, werpt dit soms een schaduw op het geheel, omdat hij zich dan bewust of onbewust als een held afschildert.”
“Is het verhaal maar povertjes (het wijkt zelfs af van de “normale” boeken over krijgsgevangenen: er heeft geen enkele ontvluchtingspoging plaats), de karaktertekeningen komen met des te meer brio op de voorgrond. Het zou onbegonnen werk zijn hier alle geslaagde typeringen neer te schrijven, want zelfs een persoon die eventjes in het verhaal voorkomt, wordt zo raak getypeerd, dat werkelijk alle namen der personages hier zouden moeten vermeld staan. Nochtans is het duidelijk dat Claes een boontje heeft voor Van Landeghem. Maar, alhoewel dit de uitvoerigste karaktertekening is, zou ik niet ronduit durven zeggen dat het de beste is. Zo is de beschrijving van vadertje Musset algemeen beschouwd als een meesterstukje en vind ik persoonlijk de Algerijn Amzal het best geschetst.” (Anton van Wilderode blijkbaar ook want in de marge heeft hij aangemerkt dat hij dit een goede opmerking vindt.)
“De tragiek van een gedwongen levenspatroon aan te nemen, van zich in zekere mate slaaf te voelen van anderen, loopt als een rode draad door het hele boek. Daarom helt de humor soms sterk over naar sarcasme. Maar zoals een mens zijn zorgen vergeet, wanneer hij goed geluimd is, zo wordt die humor ook gezond, wanneer de drukkende atmosfeer maar eventjes opgeheven wordt. Het palet van de humor hanteert Ernest Claes met een vaardige en gevoelige kunstenaarshand. Met een kleine penseeltrek weet hij een straaltje zonnelicht te brengen in een zwartgallig decor. Hij is een virtuoos in fijnzinnige humor, waarbij men eerst even hoeft na te denken, maar van de andere kant springt hij ook uitstekend om met de volkse, luimige humor (uiteraard zonder boertig te worden. In dit boek althans toch.” (Ook hierbij heeft van Wilderode een aanduiding gemaakt, maar het is onduidelijk of het ook nu weer positief is bedoeld, of dat hij er integendeel zijn bedenkingen bij heeft.)
“Ernest Claes is de verteller bij uitstek. En daar de vertelling van oudsher een volksgebruik is, verwondert het mij wel een beetje waarom hij zo’n overdadig gebruik maakt van Franse, Duitse en Engelse woorden en zegswijzen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik, toen ik enkele jaren terug dit boek voor het eerst in handen nam, er niet veel van begreep. Een feit wat mij overigens zelfs nu nog niet verwondert.”
“De schrijver weet ook zeer goed stemming te scheppen, maar dit was echter voor mij eerder een pijnlijke ervaring, want de grootste vijand in dat kamp was… de verveling, dus moet het u niet verwonderen dat ik nu en dan het boek even terzijde moest leggen omdat de sfeer in mij overging.”
“Soms waagt Claes zich ook op glad ijs, maar ondanks sommige capriolen weet hij zich toch staande te houden. Hiermede bedoel ik dan: een diep-psychologische problematiek, wanneer hij een gesprek voert met de Paal (die hoofdletter alleen al laat al wat vermoeden…) en ook een soort lyriek, men zou het ijl-poëzie kunnen noemen, wanneer hij hevig ziek te bed ligt.”
“Tot slot is het feitelijk overbodig te zeggen dat ik het een zeer goed boek vind en het is nog meer overbodig de redenen nogmaals op te sommen, dus houd ik er maar mee op.”
Zwak slot, merkt Anton van Wilderode terecht op, maar hij zal me toch nog 8,5/10 geven.
Ronny De Schepper