René Matthews van Dupuis richt in 1938 Spirou op, zes maanden later gevolgd door de Vlaamse versie: Robbedoes, genoemd naar een stripverhaal dat in 1938 door Robert Velter werd gecreëerd en dat een hele geschiedenis kende.
Het verhaal van Robbedoes begint in Marcinelle. Jean Dupuis, drukker-uitgever, wil een jeugdblad. Zoon Paul vindt “Spirou” geschikt als naam. Het is Waals voor “eekhoorn” en betekent tegelijkertijd “een dynamische jongen”. Paul Dupuis stapt in 1938 naar de tekenaar Robert Velter, alias Rob-Vel (1909-1991). De Fransman creëert een hoteljongen met knalrood uniform en gouden knopen. Misschien wel omdat hij zelf ooit steward was op een luxeboot.
Een jaar later wordt Rob-Vel gemobiliseerd. Eerst kan echtgenote Davine instaan voor de afwerking van de strip, maar vanaf 1941 ligt Velter gewond aan het front. In 1943 verkopen de Velters hun personage aan uitgeverij Dupuis.
De jonge Joseph Gillain, onder de naam Jijé nu beschouwd als de peetvader van een goed deel van de Europese strip, presenteert in 1939 zijn tekeningen bij Dupuis. Een harde werker en vooral, met rechtstreekse concurrent Hergé, de beste striptekenaar op dat moment. In roerige oorlogstijden wordt hij snel de motor van het blad. Hergé was immers een sympathisant van het extreem-rechtse bewind, net als Jacques Van Melkebeke. Edgar P.Jacobs was ook wel conservatief, maar hij bleef wel uit het vaarwater van de collaboratie (al zal hij wel de wacht optrekken bij Hergé, als die na de bevrijding door het verzet wordt gezocht), net als Jijé die bij concurrent Robbedoes werkt. Diezelfde Jijé voegt in 1943 warhoofd Kwabbernoot, een idee van redacteur Doisy, toe aan de Robbedoes-strip.
Na de oorlog, in 1946, zit Jijé tot over zijn oren in het werk, kan niet heel het blad tekenen en speelt sinterklaas met zijn stripfiguren. De piepjonge Franquin, nog mijlen ver verwijderd van zijn latere status van halfgod, neemt de Robbedoes-strip over. Heel snel maakt Franquin zich Robbedoes eigen en onder zijn “bewind” verschijnt in 1949 het eerste verhaal in boekvorm (“Hommeles in Rommelgem”) met figuren als IJzerlijm, de graaf van Rommelgem, Zwendel en natuurlijk de Marsupilami.
In 1969 is Franquin moe en wil liever werken aan zijn eigen creatie, Guust Flater. De jonge Bretoen Jean-Claude Fournier krijgt de ondankbare taak om hem op te volgen. Hij trekt zich eervol uit de slag, al kan hij niet om de tijdsgeest heen en wordt Robbedoes een beetje een ecologie-rakker (zonder bellboy-pakje).
In 1980 houdt ook Fournier het voor bekeken, maar Dupuis wil het figuurtje toch in leven houden. Er volgt een verwarde periode, waarin twee verschillende teams aan het werk gaan. Broca en Cauvin zijn de officiële opvolgers, maar hun Robbedoes is sfeerloos, leeg, onherkenbaar. Een dieptepunt, zeggen de kenners. Tegelijk tekent de Fransman Yves Chaland in zwart-wit een retro-Robbedoes in de stijl van Jijé. Mooi, maar te nostalgisch en dus niet commercieel. Exit Chaland.
Een jaar later reeds halen twee Franquin-fans, tekenaar Jean Geurts (Janry) en scenarist Philippe Vandevelde (Tome), het laken naar zich toe. De strip herleeft, vooral door de grappige scenario’s. Eind jaren tachtig creëren ze ook de Kleine Robbe, slapstick met een Robbedoes in zijn apenjaren in de hoofdrol. In 1998 gooien ze het echter met het ernstige 46ste album, “Als in een droom”, over een heel andere boeg…
In 2004 verschijnt er dan toch een nieuw verhaal van de “echte” Robbedoes. “Parijs onder de Seine” werd getekend door de Spanjaard José Luis Munuera (°1972) en het scenario werd aangeleverd door de Fransman Jean-David Morvan (°1970).
Ondertussen had de familie Dupuis reeds in 1984 de uitgeverij verkocht aan Albert Frère. Robbedoes verschijnt in een tiental talen en de totale verkochte oplage ligt waarschijnlijk in de buurt van 25 miljoen exemplaren, aldus Jan Bex in de Gazet van Antwerpen van 5/9/1998.
Oorspronkelijk bestond de redactie van Robbedoes uit de zogenaamde “Bende van Vier”: Morris (Lucky Luke), Franquin (Guust Flater), Jijé (Jerry Spring) en Will alias Willy Maltaite (1927-2000), die in 1949 “Baard en Kale” overnam van bedenker Fernand Dineur. In 1952 kwam ook Pierre Culliford (Peyo) deel uitmaken van het team. In 1956 kwam haarkapper Marcel Remacle (1926-1999) er werken als lettertekenaar. Hij zou later de stripfiguren “Zwartbaard de Piraat” en “Ouwe Niek” creëren. Verder was er ook nog Michel Tacq, alias Mitacq (1927-1994), met zijn “Beverpatrouille” en vanaf 1969 krijgt de medewerker van het eerste uur Arthur Piroton (1932-1996) een eigen stripverhaal met de avonturen van FBI-agent Jess Long. Nog een andere belangrijke medewerker was Pol Deliège (1931-2005), die effectief ook uit Luik afkomstig was. Hij is het meest bekend door zijn eigen serie over de bajesklant Jaap, maar hij schreef en tekende ook enkele albums van “De Krobbels” en bedacht ook een aantal scenario’s voor de serie “Snoesje” van zijn collega Macherot.
Ronny De Schepper