Mag je een racistische jongen met fascistische voorkeuren zo maar neerschieten? Jazeker, lijkt Tim Krabbé ons te vertellen in “Een goede dag voor de ezel” uit 2005. (Het slachtoffer zal achteraf ook echte misdaden blijken te hebben begaan, maar dat is slechts een zalfje voor de ziel, want dat wist de moordenaar op dat moment niet.) Rare jongens, die politiek correcten. Of zou Tim Krabbé dan toch niet tot die categorie behoren?
De recensent in Humo (JDM, whoever that may be) moest net als ikzelf aan het magistrale “Gouden ei” (zie verder) denken, toen hij (zij?) dit boek las (correctie: dit verhaal las, de uitgeverij tracht het als een boek te verkopen door een extreem groot lettertype te gebruiken en veel wit tussen de hoofdstukken, maar het is en blijft gewoon een verhaal), zij het dat hij (zij?) net als ikzelf vind dat “Krabbé er niet in (slaagt) even trefzeker naar een climax toe te werken, al is het uitgangspunt origineel. (…) Helaas kunnen alleen de eerste twee hoofdstukken overtuigen. De ontknoping is onwaarschijnlijk, en matig uitgewerkt bovendien.”
Maar waarom wilde ik nu juist de recensie in Humo lezen? Omdat dit de politiek correcten bij uitstek zijn natuurlijk. En daarom leest zijn (haar?) conclusie dan ook enigszins anders: “Krabbé laat de lezer bijna geloven dat de dood van de scheldende jongen gerechtvaardigd was.”
Nou, laat die “bijna” maar gerust weg, maar met het slotzinnetje kan ik het dan weer volkomen eens zijn: “Ondanks die flauwe tweede helft maakt Een goede dag voor de ezel zeker kans om, naast Het gouden ei, een ereplaats te versieren op menig schools leeslijstje: helder geschreven, spannend en vooral kort.”
De Nederlandse auteur Tim Krabbé wordt vandaag tachtig jaar. Hij is de broer van acteur Jeroen (“Terwijl de andere jongens op de toneelschool ervan droomden Hamlet te spelen, wilde hij James Bond zijn”) en naar eigen zeggen een navolger van Willem Frederik Hermans. Maar toch ook niet helemààl, “want als je Hermans volgt, ga je snel te strak en te stram schrijven.” (*)
In zijn vaak aan zijn geliefde wielersport ontleende boeken (“De renner”) vinden we een semi-journalistieke stijl terug die we ook aantreffen bij de nieuw-realisten. Een verschil met Krabbé is dat de nieuw-realisten soms heel geëngageerd kunnen uitpakken, terwijl Krabbé in “Humo” verklaart: “Mijn boeken zijn absoluut en totaal zonder enige maatschappelijke relevantie. En daar ben ik heel erg trots op.”
Bovendien belet die journalistieke stijl niet dat Krabbé ook vaak neoromantisch uit de hoek kan komen. Een typisch voorbeeld hiervan is “Kathy’s dochter”, dat hij samen met Mark Uytterhoeven op 18 april 2002 in Gent kwam voorstellen. Het is een beetje een genant autobiografisch verhaal over een oudere schrijver die de dochter van een vroeger lief (niet zijn dochter evenwel, laat dit duidelijk wezen) opvrijt.
Naast het inhoudelijke tenenkrullen is dit ook soms het geval op het vormelijke vlak en meer bepaald met fouten die duidelijk terug te voeren zijn op het gebruik van de computer (iets in blok zetten en dan elders laten terugkeren, weet je wel). Zo schrijft hij op p.157: “Te midden van de geteisterden kaartte of schaakte ik, won geld of verloor geld maar verloor waarschijnlijk”. En amper zes pagina’s verder komen we reeds de volgende passage tegen: “Daarna ging ik naar het schaakcafé, waar ik kaartte of schaakte, geld verloor of geld won, maar waarschijnlijk verloor.” Nou ja, met wat goede wil kan je het ook een stijlfiguur noemen natuurlijk…
Nee, geef mij dan maar de “oude” Krabbé. Die van “De grot” b.v. (uit 1997). Je zou het een schoolvoorbeeld van magisch-realisme kunnen noemen, maar dan wel met de nadruk op “realisme” (**). En de stelregel dat “de magie alles ten goede keert” klopt ook niet, tenzij men het interpreteert dat de twee hoofdpersonages in de dood uiteindelijk de rust vonden die zij op aarde steeds hebben ontbeerd. Maar, don’t we all…?
Dezelfde techniek (een relatief onbelangrijke gebeurtenis uit de jeugdjaren kent een dramatische ontknoping voor de volwassen personages) hanteert Krabbé ook bij “Vertraging”. Eigenlijk is het omgekeerd. “Vertraging” is namelijk uit 1994 en gaat dus aan “De grot” vooraf. Maar ja, ik heb de werken nu eenmaal in die volgorde gelezen en dan ervaart men dat zo natuurlijk. Alhoewel het (meeslepende) verhaal even verrassend is als dat van “De grot”, ontbreekt hier de “magische” kant veel meer. Het enige wat nog aan M-R herinnert, is de rol van het toeval. Het toeval van de vertraging van het vliegtuig uit de titel. Het toeval dat je een vakantieliefje uit Oostende inderdààd terugvindt in een wereldstad als Sydney. Het toeval dat dit dan nog juist op een heel bijzondere dag in haar leven is. Wie het verhaal dan toch magisch-realistisch wil interpreteren, kan ervan uitgaan dat het toeval niet bestaat. Voor wie dat niet doet, is er misschien een beetje “toeval” van het goede teveel.
Of er is een derde weg: die welke ik heb bewandeld. Je laat je gewoon meesleuren met het verhaal en je veegt je botten aan al de rest. En je maakt deze bedenkingen pas achteraf. Zoals: als “De grot” op “Vertraging” volgt i.p.v. omgekeerd, dan kan dit misschien wel betekenen dat Krabbé van het pure realisme aan het afdwalen is. Of dat de dood ook nu weer de oplossing vormt, zij het slechts voor één van de hoofdpersonages.
Vormtechnisch is het interessant dat ondanks het feit dat het verhaal in de derde persoon is geschreven, Krabbé het grootste gedeelte (veertien hoofdstukken) bekijkt vanuit het mannelijke personage (waarin men heel makkelijk weer hemzelf kan herkennen), terwijl het vijftiende en laatste hoofdstuk vanuit de vrouw wordt geschreven. En alhoewel er daarin helemaal niets meer gebeurt, is het misschien toch het belangrijkste hoofdstuk. Want hier gaat het niet meer om de feiten, maar om de waarheid, de motieven achter de feiten. En aan eenieder om uit te maken in hoeverre dit laatste hoofdstuk dan al wat voorafgaat verantwoordt.
“De Grot” zou in 1999 worden verfilmd door Dominique Deruddere (De Standaard der Letteren besteedde er op 11 februari zelfs een hele pagina aan), maar dat ging niet door. In 2001 zou Martin Koolhoven de taak volbrengen. Tim Krabbé staat bekend om het feit dat hij “gene gemakkelijke” is als het erop aankomt boeken van zijn hand te verfilmen. Hij spande in 1995 zelfs een kortgeding in om te verhinderen dat “Vertraging” zou worden verfilmd – althans volgens het scenario dat ter tafel lag.
In dat licht gezien is het wel heel vreemd dat hij “The Vanishing” (de Amerikaanse remake uit 1993 van “Spoorloos”) groen licht heeft gegeven. Toen moet er wel héél veel geld op tafel hebben gelegen. Hij wordt zelfs geciteerd als zou “de film beter zijn als het boek” (***), maar misschien is dat enkel om zijn “fan”, Donna Tartt, te plezieren.
Eigenaardig genoeg vind ik de Nederlandse versie inderdaad “beter dan het boek”. Dat o.m. de referenties aan de Tour de France niet van Tim Krabbé kwamen, verwonderde mij ten zeerste (ik heb het boek pas gelezen nadat ik twee keer de film “Spoorloos” uit 1988 had gezien en zelfs één keer – wat méér dan genoeg was – die vermaledijde Hollywood-versie). In het boek worden als wielerreferentie enkel de gestolen fietsen op het dak van de auto vermeld. Dat is natuurlijk zeer persoonlijk (al voegt het ook veel toe aan de “couleur local”), maar belangrijker is misschien het schetsen van de obsessie die met de zoektocht van Rex naar Saskia gepaard gaat en ook het contact met de moordenaar. Dat alles vond ik beter uitgewerkt in de film van George Sluizer dan in het boek. Sorry, Tim! (Maar ik neem aan dat het boek, als men het leest vóór men de film heeft gezien, toch nog steeds erg beklijvend is.)
Ook in de verhalenbundel “De matador” (1991) komt een wielerverhaal voor: “De scherprechter van Korfoe”. Wellicht gebaseerd op een échte fietstocht van Krabbé, wordt er een verhaal over de Tour 1964 bij gefantaseerd, waaraan ik me enigszins heb gestoord. De zevende etappe van die Ronde ging inderdààd van Champagnole naar Thonon. Welke Nederlander in die etappe naar huis werd gereden (en of er sowieso “een” Hollander buiten tijd was), heb ik niet kunnen nagaan, maar het was zeker geen Luteijn zoals het personage uit het verhaal heet. Dat is trouwens een ergernis die ook bij andere verhalen opduikt: Krabbé kiest voor zijn personages meestal waanzinnige namen. Goed, ik heb nog even gedacht: zou het voor Cees Lute kunnen staan? Maar nee, die heeft dat jaar zelfs de Tour niet gereden. Maar wat me het mééste stoorde, was het feit dat hij die Tour met landenploegen laat betwisten! Dat was dus ofwel drie jaar te laat of drie jaar te vroeg! Dat is nu toch een fout die een schrijver van een boek als “De renner” niet zou mogen maken!
“De man die de Babson task wilde maken” belicht dan weer die andere passie van Krabbé: het schaken. Wijlen Jan Mariën wist hierover tien jaar geleden te berichten: “Dat schakers soms geobsedeerd worden door hun spel is bekend – ik heb er ook wat van – en werd o.a. ook al prachtig beschreven door Stefan Zweig in Schachnovelle en Vladimir Nabokov in De verdediging. Je hebt echter nog een ander soort – schakers in het kwadraat zeg maar – namelijk de probleemoplossers. Niet tevreden met het soms wat laag-competitieve van een schaakpartij zijn er schaakdenkers die problemen componeren: een uitgedokterde situatie op het bord met b.v. de opdracht ‘mat in twee’. En reken maar dat die meestal zeer moeilijk te vinden zijn. De Babson task was ook zo’n klassiek probleem van een onvoorstelbare moeilijkheid. De man die ze wou oplossen geraakte dan ook echt geobsedeerd. Meer dan een schaakboekje is deze novelle dan ook een studie over de psyche van de verbeten mens. Zeer indringend.”
Dergelijke schaakproblemen (“De bom van Brisbane” en “De bodemloze put”) zijn ook het onderwerp van een verhaal uit “De Matador” (Meester Jacobson). Helaas kan ik er niet méér over vertellen, enerzijds omdat ik nauwelijks iets van schaken afweet, anderzijds om met geen spoiler af te komen. Het is wel het mooiste verhaal uit de hele bundel en het is jammer dat Jan het wellicht nooit heeft gelezen. En het ergste van al is dan nog wel dat Jan en het jongetje uit het verhaal aan dezelfde vreselijke ziekte zijn overleden! Dat heeft me uiteraard ontzettend ontroerd.
Ronny De Schepper
(*) Pascal Verbeken, “Mijn boeken hebben geen sociale relevantie”, Standaard der Letteren, 15/1/1998.
(**) “Begrijp het vooral niet als een filosofisch statement over het toeval. Filosofie speelt trouwens helemaal niet in mijn werk.” (Ibidem)
(***) Myriam Verschaeren, De film verbetert het boek, SdL 11/2/1999.