Johan de Belie las “And the Ass saw the Angel” van Nick Cave…

Nick Cave is natuurlijk bekend als zanger, gerenommeerd als tekstschrijver. Maar ook als auteur van proza heeft hij zijn sporen verdiend. In 1988 verscheen een eerste werk, ‘King Ink’ dat vooral teksten, lees gedichten, en dialogen bevatte. Een jaar later publiceerde hij een monumentale roman ‘And the Ass saw the Angel’ (‘En de Ezelin zag de Engel’, 1993, In de Knipscheer, Amsterdam; vert. Rob van Erkelens). Het is een welhaast bijbels epos. Meestal is Euchrid Eucrow aan het woord, af en toe komt een verteller aan de beurt om een overzicht van de gebeurtenissen te geven.

Euchrid woont aan de rand van een stadje in het zuiden van de USA. Een kleine bekrompen gemeenschap bevolkt de locatie, religieuze fanatici die zich geschaard hebben onder een profeet Jonas Ukulore… de Ukulieten. Hij is stom geboren, overlevende van een tweeling. Zijn doodgeboren broer zal prominent in zijn geest en hart een plaats blijven innemen. Zijn ouders: een drankzuchtige, verslaafde moeder die vuilgebekt het leven van echtgenoot en zoon tot een hel maakt; zij leeft voor en door de zelfgestookte alcohol waarvan zij heel wat verkoopt o.m onder de naam ‘White Jesus’. Haar afnemers zijn vooral losse arbeiders die werken in de suikerrietplantages voor de inwoners van de stad. Het goedje wordt bereid in een reusachtige installatie, gevuld met lijken van dieren die gevangen in de vallen die de vader van Euchrid uitzet. Vallen die hij op talrijke wijzen knutselt, bedoeld om de dieren te vangen – niet te doden, hun lijden maakt deel uit van het ritueel. Vader is een man met agressieve buien, die hij meestal uitwerkt op de ezel, huis- en lastdier, troetel van Euchrid, die uiteindelijk zo ook aan zijn einde zal komen. Daarnaast zien we dezelfde man vreedzaam urenlang torenhoge kaartenhuisjes bouwen. Hij stamt uit een familie van incestueuze kannibalen en seriemoordenaars – is naar deze streek geëmigreerd. In dit bizarre, groteske ‘gezin’ is het kind Euchrid, verstoken van goed onderwijs, opgegroeid.     

Als veertienjarige doolt hij rond, zonder contacten – gehinderd door herkomst en zijn handicap die alle conversatie verhindert. Troost vindt hij bij de ezel en bij het standbeeld van de engel op het plein, beeld dat tot hem lijkt te spreken, dat hem begrijpt, een levend symbool. En ook bij de prostituee die ook aan de stadsrand woont waar zij de arbeiders maar ook de zo godsvruchtige stedelingen, de Ukulieten, ontvangt. Hij vlucht vaak weg in een ‘hutje’ dat hij construeerde nabij het moeras, een reusachtige poel, stinkend, alles verzwelgend, waaruit giftige dampen opstijgen – een oord erger dan de hel. In dat toevluchtsoord bewaart hij in dozen allerlei bizarre schatten, de meest vreemde voorwerpen die hij op zijn grillige tochten door de stad, door bossen en rietvelden vindt. De stad wordt wanneer Euchrid nu zijn verhaal begint reeds twee jaren aanhoudend geteisterd door regen die alle oogsten liet mislukken: de eens zo welvarende gemeenschap stevent op de ondergang af. Een wrake Gods! Wegens zondig gedrag. Met als boegbeeld de prostituee die daarom ten prooi valt aan de woede en agressie: zij wordt gemolesteerd en voor dood achtergelaten langs de kant van de weg. Niet lang daarna wordt een pasgeborene stervend op de drempel van de dokterswoning gevonden. De arts slaagt er in het meisje te redden: wanneer men haar aan de toegestroomde nieuwsgierige menigte toont breekt de zon door. De regen houdt op. Een teken van God. Dit kind moet wel bijzonder zijn, getekend en gezalfd!

De rijkste man zal het meisje, Beth gedoopt, in zijn gezin opnemen – onwetend dat zij inderdaad zijn dochter is, verwekt bij de prostituee die inmiddels aan haar verwondingen bezweken is. Beth wordt het troetelkind van de ganse gemeenschap. Zij blijkt zeer intelligent, groeit uit tot een zeer mooi, engelachtig kind. Terwijl ook de stad zich financieel herstelt. Maar bij de komst van een prediker zich afkeert van het oude geloof, deze nieuwe herder volgt, het kerkgebouw afzweert dat in puin zal vervallen en de toevlucht van verslaafden wordt waar we tragische én ontroerende momenten zullen zien wanneer Euchrid hen bezoekt. Tenslotte zal deze valse profeet als een wrak eindigen, niets lijkt positief te kunnen eindigen. Allerminst in het gezin van Euchrid: heeft de vader in een gewelddadige bui de ezel die hij nochtans steeds nodig had doodgeslagen, daarna was het de beurt aan zijn echtgenote. Haar tieren, vloeken en dronken gesar beu slaat hij haar het hoofd in. Om dadelijk rustig weer een kaartenhuisje te bouwen. Euchrid zal haar begraven… Wanneer tenslotte ook zijn vader overlijdt neemt de jongen een en ander over: hij blijft een aantal dieren vangen maar houdt hen opgesloten, verzorgt hen, maakt hen tot zijn (agressieve) onderdanen. Terwijl hij het leven in het stadje gadeslaat, er ronddoolt en in de loop der jaren Beth steeds meer adoreert, Beth die inmiddels twaalf jaar is als we het finale relaas van Euchrid lezen. 

Hij bespiedt haar, sluipt dikwijls tot onder haar raam – zij merkt, ‘voelt’ zijn aanwezigheid. Heeft iedereen een afkeer van de mismaakte in vodden gehulde outlaw – slechte voeding en behuizing waren niet ideaal – dan ziet zij in hem de incarnatie van de hogere macht, een gezant van god. Zij incarneert voor hem de vleesgeworden engel. Zijn aanwezigheid in de stad roept vaak agressie op. Die ertoe leidt dat een groepje mannen zijn schuilplaats overvalt, zijn gekoesterde bezittingen vernielt. Euchrid en Beth hebben elkaar gedurende al de jaren niet ontmoet tot nu: plots staan ze oog in oog. Elk met zijn wederzijdse emoties die tot een uitbarsting moeten komen. Hij doodt het meisje, zij zal nu haar verdiende plaats als engel eindelijk kunnen innemen en over hem waken! 

Meteen beseft Euchrid ook dat hij met deze daad de wraak van de ganse gemeenschap mag verwachten; hij moet vluchten. Inderdaad, zohaast men de dode Beth gevonden heeft stormt een groep naar het huis van de knaap. Waar ze hem niet aantreffen, geconfronteerd worden met vuilnis, stank, de ‘hellehonden’… Ze steken alles in brand, een apocalyptisch tafereel. Dan vinden ze het spoor van de jongen, het leidt naar het moeras. Daarheen is hij gevlucht. Hij die als geen ander de gevaren van dit oord van ontzetting kent, die het pad kent dat veilig kan betreden worden, had de intentie daar onder te duiken. Onvindbaar te worden. Hoe definitief wou hij dat? Is het een misstap die hem in de stinkende blubber laat stappen? Langzaam wordt hij fataal naar beneden getrokken, terwijl het om hem heen borrelt en gist. Het is hier, terwijl hij traag verdwijnt, dat hij ons zijn ganse leven vertelde – dat was duidelijk: in de loop van het verhaal verwees hij telkens naar de positie waarin hij zich bevond, pas nu kennen we de precieze omstandigheden en toedracht.

‘And the Ass saw the Angel’, de titel is ontleend aan het vierde boek van de Hebreeuwse bijbel waar Balaam de engel niet kan zien maar de ezel wel. Nick Cave schreef de roman gebaseerd op een filmscript dat hij samen met Evan English concipieerde (‘Swampland’) maar dat dode materie bleef. Hij werkte er gedurende drie jaren aan, tijdens zijn verblijf in Kreuzberg, Berlijn, vanaf 1985. Enkele hoofdstukken zijn te beluisteren op cd, gelezen door Cave, met muziek onderlijnd door o.m. Mick Harvey.

De roman is een quasi bijbels epos. Voortdurend spreekt God tot Euchrid; is deze de incarnatie van Jezus? Die zo overgevoelige knaap, jongeling. Die leeft met het beeld van zijn dode tweelingbroer naast zich, onder de vloek van een verdoemd geslacht, zelf misvormd en gehandicapt. Een kunstenaar die zich niet kan uiten. Een boek dat bulkt van gruwel, wreedheid – de mensen zijn meedogenloos, homo homini lupus… Ook het landschap speelt hierin zijn rol: de eerste jaren wanneer het door de aanhoudende regen, de zondvloed dreigt verzwolgen te worden; plaatsen waarheen Euchrid zo vaak doolt, bijna ontoegankelijke bossen, zijn schuiloorden, de vervallen tempel, uiteraard het moeras. Tegenover al deze verschrikking smokkelt Cave momenten en beelden van schoonheid in. Plots is er een lichtpunt, weerklinkt er poëzie. Is er oprechtheid. Ontroering. Die culmineert in – het lijkt onvoorstelbaar – in de ultieme confrontatie van de twee zuivere, edele karakters, Beth en Euchrid: de moord als een soort finale loutering. Symbolen, verwijzingen… de roman is een intelligent labyrint dat zich graag laat ontrafelen. En dat bij de lezer een beroep doet op een arsenaal van emoties: van afgrijzen via een grijnslach wanneer de auteur scènes die aan grand guignol laten denken insmokkelt, tot ontroering. Aanbevolen dus.

Johan de Belie            

Foto Bleddyn Butcher – Nick Cave Management office at ATC / London via Wikipedia

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.