Een historische foto: Eddy Merckx rijdt voor de laatste keer over een eindstreep (twaalfde in de Omloop van het Waasland van 19/3/1978). En door wie wordt hij voorafgegaan? Door niemand minder dan José De Cauwer! Vandaag precies 45 jaar geleden…
Iets meer dan dertig jaar geleden ging ik Eddy Merckx interviewen in zijn atelier in Meise naar aanleiding van de Ronde van Frankrijk die eraan kwam (*).
Als titel selecteerde ik Eddy’s uitspraak: “Nu of nooit voor Claudy, maar Roche niet onderschatten”. Dat het “nooit” zou worden voor Claudy alias Claude Criquielion daar waren zowel Eddy als ikzelf het eigenlijk wel over eens, maar we vonden dat we de Belgische supporters toch een wortel moesten voorhouden. Maar anderzijds, wie heeft er dat jaar de Ronde gewonnen? Jawel, de Ier Stephen Roche. Hij kón het dus nog altijd, de kannibaal…
Alhoewel, het jaar daarvóór had het NRC-Handelsblad hem ook om een favoriet gepolst en toen sloeg ook de grootste wielrenner aller tijden de bal totaal mis, een hele troost voor wielerjournalisten die er ook wel eens geregeld naast grijpen als ze een favoriet naar voren schuiven. Merckx tipte toen namelijk op Laurent Fignon en die kwam helemaal niet in het stuk voor. Mijn eerste vraag was dan ook: zou hij die gok ook in 1987 wagen?
Eddy Merckx: Uitgesproken favoriet is hij zeker niet, omdat er dit jaar gewoonweg niemand is die domineert.
– Vindt u dat het beter is voor de populariteit van een sport dat er iemand domineert, of dat een een meer open strijd is?
E.M.: Dat er iemand domineert. Kijk maar naar de andere sporten. Iemand die er altijd stààt, daar kijken de mensen naar.
– De pas gestopte Bernard Hinault was zo iemand. Vindt u het erg dat hij u heeft geëvenaard wat het aantal Touroverwinningen betreft?
E.M. (schokschoudert): Helemaal niet. Daar lig ik zeker niet van wakker. Alle records zijn er om geklopt te worden. Ik had misschien ook nog een paar keer meer de Ronde kunnen winnen, maar ik had ook elders verplichtingen. Ik heb voor mijn sponsor bijvoorbeeld vijf keer de Ronde van Italië gewonnen. Neen, als je zo begint, moet je àlles in rekening brengen, vind ik. Maar echt, ik hecht daar niet veel belang aan.
– Goed, dan maar terug naar de Tour van 1987…
E.M.: Claude Criquielion heeft een heel goed voorseizoen gehad, vind ik. Stephen Roche natuurlijk ook, al is de Ronde van Frankrijk van een veel zwaarder kaliber dan de Ronde van Italië. En dan is er nog Andrew Hampsten, die kan volgens mij eventueel voor een verrassing zorgen. Luis Herrera heeft weliswaar de Ronde van Spanje gewonnen, maar ik wil toch nog eens zien hoe hij de vlakke ritten gaat doorkomen in de Tour. Laurent Fignon is weer aan het terugkomen, maar nog onvoldoende om zijn perstatie van drie jaar geleden te herhalen, al weet je nooit met hem, want toen gaf hij toch wel blijk van een grote suprematie. Na zijn operatie is hij echter nooit meer de oude Fignon geworden.– Is de jongste Giro niet een beetje een bewijs geweest voor het failliet van het systeem Post? Hij plaatst vier renners bij de eerste tien, maar een winnaar zit er niet bij. Jij bent co-sponsor van de Panasonic-ploeg, heb je daar dan niks in te zeggen?
E.M.: Neen. Dat zou ik ook niet willen. Er rijden vier ploegen op mijn fietsen en dan zou men zich kunnen afvragen, waarom houdt hij zich met die ene ploeg meer bezig dan met die andere. Bovendien, volgend jaar stop ik met de sponsoring van Panasonic, want hun eisen worden te hoog. Je moet ergens een grens trekken. Al is het voor ons product noodzakelijk om aan sponsoring te doen. Wat Lotto betreft, denk ik er dan ook niet aan ermee te stoppen, zelfs al zou het alleen een ploeg van de jeugd worden. Ik denk trouwens dat ik dan wél een rol te spelen heb…
Maar het failliet van het systeem Post? Ik zou dat niet zeggen. Hij heeft voor het ogenblik gewoon geen echte winnaar in huis, zo simpel is dat. Er rijden er trouwens niet zo heel veel rond, hé, die een rittenwedstrijd kunnen domineren. Breukink kan later wel zo iemand worden. Wat er met Phil Anderson scheelt, dat weet ik niet, en Robert Millar, die heeft het toch ook niet, als je ziet hoe hij vorig jaar op het eind van de Tour in elkaar is gezakt…
– Dat wordt wel eens verklaard door het feit dat hij vegetariër is. En wat lees ik nu bij confraters? Dat jij dat ook zou geworden zijn!
E.M.: Let op, ik eet wel vis en kip, maar rood vlees heb ik afgeschaft, dat is waar. Niet om medische redenen, maar gewoon omdat men mij in Amerika heeft verteld dat ik me op die manier veel beter zou voelen. En dat klopt. Nu moet ik wel toegeven dat ik uit een tijdperk stam waarin wielrenners zeer veel vlees aten en toen ik gestopt was, ben ik daar nog een tijd meer doorgegaan. Op de duur krijg je dan wel last van je gewrichten. En ik heb altijd al last gehad van chronische tendinitis aan mijn pols. Dat is nu veel verminderd, jawel. De problemen met mijn rug sedert mijn val in Blois daarentegen die zal ik altijd wel blijven hebben. Maar nu wat Millar betreft, ik weet het niet. Dat men om sterk te zijn veel vlees moet eten, dat is alleszins al lang een fabeltje gebleken. Er is andere voeding die even sterk is en op de koop toe misschien beter verteerbaar.
– Daar staat natuurlijk wel tegenover dat jij nog wel fietst maar geen topprestaties meer dient te leveren. Ik hoor zelfs dat het je niet eens meer kan schelen als wielertoeristen je voorbij rijden?
E.M.: Let op, die tijd is voorbij, hoor! Nu ben ik wel degelijk weer goed getraind. Ik ben nu tien dagen in Spanje geweest en op de bergen reed geen enkele toerist me voorbij, dat kan ik je wel zeggen. Een beroepsrenner trouwens ook niet, al was die maar aan het trainen, dat moet ik er wel bij zeggen. Het was immers veldrijder Yvan Messelis, die daar toevallig ook op vakantie was. Neenee, wat je daar vertelt, dat was enkel toen ik in het begin gestopt was. Dan had ik totaal geen motivatie meer. En daarbij: dàt is de sport, hé. Neem de eerste de beste beroepsrenner en laat die zes maand zijn fiets aan de kant zetten, die wordt ook door een getrainde wielertoerist uit de wielen gereden, hoor!
– Wat anderzijds dan ook weer niet wil zeggen dat als zo’n wielertoerist dan besluit wielrenner te worden, hij er iets van terechtbrengt…
E.M.: Het verschil is inderdaad enorm groot. Om goed te rijden moet je véél rijden, dat is waar, maar in competitie moet je ook de ritmeveranderingen aankunnen. En als je daarvoor het talent niet hebt, dan kan je wel tot op een zeker niveau mee, maar van zodra het rapper gaat, moet je eraf. Vandaar ook dat er zo’n groot verschil is tussen liefhebbers en beroepsrenners. Daar is die ritmeverandering immers nog veel, véél groter. De mensen verkijken zich daar wel eens op, bijvoorbeeld omdat de gemiddelde snelheid bij liefhebbers soms hoger kan liggen dan bij profs. Maar dat komt omdat er van bij de start tempo wordt gereden en dat blijft zo. Bij de beroepsrenners start men evenwel raag en dan is er opeens die ritmeverandering die dodelijk is voor wie die niet aankan. Vandaar dat in de “open” rittenwedstrijden de renners uit het oostblok, die toch zeer goede atleten zijn, er niet aan te pas komen. Atletisch zijn ze zeker even sterk, maar ze hebben die ervaring niet, dat aantal kilometers, die ritmeverandering. Daarom vind ik het spijtig dat de wielersport niet helemaal “open” is. Als een Olaf Ludwig het in de Ronde van de Toekomst moet afleggen tegen mindere profs, dan is dat gewoon omdat hij niet het hele jaar door de kans heeft tegen hen uit te komen. Dat hebben ook de Colombianen ondervonden een paar jaar terug.
– Maar als je een “open” wielersport wenst, dan moet de overgang tussen amateurs en wat dan vroeger de profcategorie was op een bepaalde leeftijd gebeuren. Welke?
E.M.: Oh, dat is verschillend voor ieder individu. Dat kan al van negentien en een half jaar tot een- of tweeëntwintig. De ene jongen is rapper rijp dan de andere en naar mijn mening moet je dan ook kunnen overgaan als je in je eigen categorie niks meer te leren hebt. Natuurlijk, je moet zo’n carrière stilletjes aan opbouwen. Je moet niet onmiddellijk àlles willen rijden. Anders krijg je gewoon een weerbots, zoals o.a. Daniel Willems heeft ondervonden. Op jonge leeftijd de Tour rijden bijvoorbeeld is complete waanzin. Zelfs als men zegt dat het maar om te leren is. In zo’n zware rittenwedstrijd gaat men dan gewoon zijn krachten te boven. Daarom is het goed dat Edwig Van Hooydonck wordt thuis gelaten. Hij lijkt mij wel een goede ronderenner te kunnen worden – het is een sterke atleet, die het vaak van een lastige wedstrijd moet hebben – maar het zou moorddadig zijn om hem nu al in de Tour los te laten. Nu moet hij ervaring opdoen in kleinere rondes en dan volgend jaar misschien de Vuelta of de Giro en pas nadien de Tour. Edwig Van Hooydonck is een renner die me veel meer aanspreekt dan iemand als Eric Vanderaerden. Het probleem met Vanderaerden is: je ziet hem en dan zie je hem weer niet meer. De Ardense klassiekers rijdt hij bijvoorbeeld niet mee en naar de Tour komt hij enkel om ritten te winnen. Akkoord, een klimmer zal hij wel nooit worden, maar toch vind ik zijn mentaliteit te beperkt. Als je bijvoorbeeld ziet dat hij na Parijs-Roubaix, waar hij op een prachtige manier heeft gewonnen, aan de NOS verklaart dat motorcrossen eigenlijk een completere sport is, dan vraag ik mij af: jongen, waarom ga je die sport dan niet beoefenen? Als je wielrenner bent, dan moet je volledig voor die sport leven. In de winter als hobby misschien. En dan nog! Lemond die op jacht gaat en daar een ongeluk tegenkomt, dat kan ik niet goedkeuren (**). Misschien vindt men mij dan ouderwets, maar als je prof bent en je krijgt op de koop toe nog een flinke wedde dan moet je ook 24 uur op 24 als prof leven. Als je wielercarrière afgelopen is, is het leven nog lang genoeg om je met andere zaken bezig te houden. Je verdient als sportman abnormale sommen, maar het is ook slechts voor een korte tijd. En dan moet je er ook iets voor over hebben, vind ik.
– Dan zal Claude Criquielion wel een renner naar je hart zijn?
E.M.: Absoluut! Kijk, Criquielion maakte destijds deel uit van de Belgische liefhebbersploeg in de Ronde van de Toekomst die door Eddy Schepers werd gewonnen. Niet alleen van Schepers, maar zelfs van Guido Van Calster en René Martens werd toen meer verwacht dan van hem en toch is hij de enige die het gemaakt heeft. Dat is wilskracht hebben, hé.
– A.D.Renting is er niet bij in de Tour. Bij de aanvang van het seizoen werd daar nochtans veel tamtam over gemaakt…
E.M.: Die ploeg heeft nog niet eens de Vuelta uitgereden, wat zou die dan in de Tour komen zoeken? Hiermee is nogmaals het bewijs geleverd: men kan geen ploeg kopen. Dat is net als bij het voetbal. Met elf spitsen kan je geen ploeg vormen. Maar hopelijk hebben ze er lessen uit getrokken voor de toekomst.
Daarna belandt het gesprek bij het gevaar van het wielrennen. De aanleiding wordt gevormd door een aantal dodelijke ongevallen dat jaar, alhoewel ik me nu niet meer kan herinneren wie daarmee kan bedoeld zijn. Zo komen we ook bij mijn kinderen terecht, die op dat moment (net als ik) aangesloten zijn bij een wielertoeristenclub. De jongste rijdt dan trouwens op een koersfietsje dat volgens Walter Godefroot (bij wie ik het heb gekocht) nog heeft toebehoord aan Axel Merckx…<
E.M.: Dat kan best zijn. Axel heeft tientallen fietsjes gehad. Als hij bij wijze van spreken een centimeter gegroeid was, dan liet ik hem een nieuw exemplaar maken. Want we spreken nu wel over hoe gevaarlijk wielrennen kan zijn, maar ik vind het toch nog altijd beter je kinderen aan sport te laten doen dan dat ze sterven van een overdosis! Wat natuurlijk wel waar is, dat is dat fietsen op de openbare weg steeds moeilijker wordt met het toenemende verkeer. Als wij jong waren dan koersten wij tijdens de vakantie gewoon in onze buurt zonder dat daar al te veel risico’s bij te pas kwamen. Dat kan nu niet meer natuurlijk en juist daarom vind ik dat er reeds van heel jonge leeftijd af wedstrijden zouden moeten worden toegelaten op afgesloten parcours. Want koersen doen ze toch, hoor.
Uiteraard kan ook een discussie over doping niet uitblijven, al durfde ik – dat moet ik eerlijk toegeven – aan Eddy niet de rechtstreekse vraag te stellen of hijzelf ooit doping had gebruikt. En dat zou nochtans geen “overbodige” vraag geweest zijn. Is Merckx immers niet de enige renner in de geschiedenis die op zijn woord werd geloofd, wanneer hij zei dat hij “geflikt” was toen hij de eerste maal betrapt werd in de Ronde van Italië van 1969. Maar goed, wat antwoordde Merckx destijds op mijn vraag over doping?
E.M.: Dopingcontrole moet er zijn, uiteraard, maar ze moet worden verricht door mensen die valabel zijn en er niet op uit zijn om op grof wild te jagen. Professor De Backer is zo iemand, vind ik, die graag in de publiciteit komt met uitlatingen die volgens mij niet gepast zijn voor een professor. Prof.Heyndrickx daarentegen draagt mijn volste vertrouwen weg. Belangrijk is ook dat er niet enkel repressief, maar vooral preventief wordt opgetreden. Hier is een taak weggelegd voor de BWB. De bond moet de jeugd duidelijk maken dat men met medicatie geen wielrenner kan worden en dan heb ik het zelfs over toegestane medicatie. Door al die heisa rond de doping en zo is het eerste, waarnaar een jonge wielrenner op zoek gaat, een sportdokter. Totaal verkeerd! Natuurlijk moet af en toe het hart, de bloeddruk en zo worden gecontroleerd, zoals dat bij iedere sportman gebeurt, maar voor de rest is het gewoon een kwestie van gezond eten, veel trainen en natuurlijk talent. Om een Ronde van Frankrijk te kunnen rijden, dan heb je uiteraard medische begeleiding nodig, maar anders kan je volstaan met gezond te leven. Door gebrek aan die voorlichting gaat er juist veel talent verloren. Want jongeren gaan op zoek naar een dokter die hen iets geeft. Als ze het bij de ene niet vinden, dan gaan ze wel naar een andere. En dat is op het ogenblik de kwaal van de wielersport.
– Van wat voorafgaat aan een carrière als beroepswielrenner naar wat erop volgt: de tijd lijkt wel voorbij dat wielrenners na hun loopbaan in een zwart gat vielen. Ik denk aan Rik Van Steenbergen die door gokproblemen op een bepaald moment zelfs in een seksfilm “moest” meespelen. Tegenwoordig lijkt dat allemaal wel mee te vallen. Niet alleen jijzelf, maar ook mensen als Rik Van Looy of Walter Godefroot “maken” het…
E.M.: Dat heeft er natuurlijk ook mee te maken dat Van Steenbergen tot zijn 42ste heeft gekoerst, nietwaar? Wat moet je dan nog? Je hebt je organisme dan zo zwaar op de proef gesteld dat je niet meer de nodige energie opbrengt om bijvoorbeeld nog een zaak uit te bouwen. En dan heb je natuurlijk veel tijd waarmee je niet weet wat aan te vangen, zodat je misschien bij slechte vrienden terechtkomt, enzovoort. Daarom dat ikzelf veel vroeger heb afgehaakt. Je stapt eigenlijk pas op latere leeftijd in het “gewone” leven en dat vergt wel degelijk een aanpassing. En het is verleidelijk natuurlijk, als je als sportman wat geld bij elkaar gespaard hebt. Ik zal bijvoorbeeld niet zeggen dat ik de rest van mijn leven als rentenier zou kunnen doorbrengen, maar een paar jaar zou dat wel gegaan hebben. Ik heb echter ook kinderen en de dag van vandaag mag je nog universiteit gedaan hebben, dat wil daarom nog niet zeggen dat je ook aan werk geraakt. Daarom wou ik iets doen dat ik ook nog tot mijn 65ste zou kunnen blijven doen. Al is het in het begin niet van een leien dakje gelopen. Je weet ook hoe hoog de sociale lasten liggen in België, maar toch ben ik erin geslaagd 23 arbeiders en 4 bedienden te werk te stellen en we maken nu zo’n 5.000 kaders per jaar. Een hele prestatie voor een bedrijf dat pas zeven jaar bestaat, vind ik. Maar daarvoor moet ik dan wel veel reizen, want een groot deel is voor de export bestemd. Maar ik doe het graag, want ik hou nog altijd van de wielersport en ik wil daarbij vooral iets bijbrengen aan de jeugd.
– Het zijn wel geen doorsnee-fietsen, nietwaar?
E.M.: Goedkope fietsen kunnen wij niet maken omdat de lonen hier te hoog zijn en we dus niet kunnen concurreren met de Aziatische landen. Maar kom, voor 36.000 fr. heb je bij ons toch ook al een fiets, hoor (er toch nog maar even aan herinneren dat we in 1987 zijn! RDS). Voor een fiets van een beroepsrenner betaal je natuurlijk 70.000 fr. Maar een stereo-installatie of fotomateriaal, dat kost toch ook allemaal veel geld. Om dan nog te zwijgen van iemand die iedere dag twintig pinten drinkt. En wat wij maken, de kader dus, dat vormt in feite maar één derde van de prijs van een fiets. Het duurste zijn de onderdelen en die kan je dan zelf kiezen naargelang van het budget dat je eraan wil besteden.
– Doet u nog nieuwe ontdekkingen op het gebied van fietsen? Kàn de fiets eigenlijk nog echt veel verbeterd worden?
E.M.: Op het gebied van gewicht en stevigheid wel. En verder houden wij ons vooral bezig met de personalisatie van de fiets, dus het aanpassen voor ieder individu afzonderlijk. Dat geldt natuurlijk vooral voor de profrenners die met mijn materiaal rijden, maar ook voor gewone mensen die daarom vragen.
– Een tegenstrijdigheid vind ik wel het feit dat Eddy Merckx-de-fietsenmaker, als ik dat zo mag zeggen, bekend staat voor technische snufjes en geavanceerde technologie, terwijl Eddy Merckx-de-wielrenner het nogal lastig had met dat uurrecord van Francesco Moser, waarmee het allemaal toch begonnen is?
E.M.: Nou, “lastig had”… Ik vind van niet. Ik heb altijd gezegd: als het toegelaten is, dan is het O.K., maar als je de reglementen strikt zou navolgen, dan was het niet toegelaten. En ik vind dat ook spijtig voor de ethiek van de sport. In sommige disciplines, b.v. de achtervolging, zal tussen twee renners met dezelfde mogelijkheden, diegene zegevieren die het meest geld heeft. En dat vind ik spijtig. Sport moet sport blijven, vind ik, en geld is iets anders. Als je ziet wat dat uurrecord van Moser heeft gekost! Wie heeft er een sponsor van zeventig, tachtig miljoen om dat te proberen aanvallen? Wat niet belet dat ik Moser een groot renner vind, vooral wegens de leeftijd waarop hij die prestatie heeft geleverd. Tenslotte weet ik beter dan wie ook hoe zwaar zoiets is. Maar anderzijds heeft hij mij toch nooit geklopt in een tijdrit, tenzij dan één keer in een proloog over 5 km.
– Is het waar dat, zoals algemeen wordt gezegd, dat uurrecord je leven met zowat een jaar heeft verkort? (***)
E.M.: Ik bestrijd dat ten zeerste. Het zal misschien wel het zwaarste uur van mijn carrière geweest zijn en het is wel waar dat ik spierletsels heb overgehouden van de druk die ik op die versnelling moest zetten, maar na een paar dagen was ik gerecupereerd en heb ik daar geen hinder meer van ondervonden. Het zuiverste bewijs: het jaar daarop win ik reeds opnieuw de Giro, de Vuelta en een paar klassiekers. Niet zozeer mijn leven, maar dan toch mijn carrière is wel verkort door de Tour van ’75 uit te rijden ondanks een kaakbeenbreuk, dat wil ik wel toegeven. Dat was pure waanzin. Maar ja, dat lag nu eenmaal in mijn aard. Ik wilde niet opgeven, o.a. om mijn ploegmaats niet te ontgoochelen.
– Die zeer tijdelijke letsels, dat is zowat het enige wat we van jou destijds in die zin hoorden. Terwijl nu soms de helft van het peloton met tendinitis geplaagd is. En men zou dan kunnen aanvoeren: ja maar, dat was Merckx. Maar bijvoorbeeld je ploegmaats die moesten toch ook een zwaar programma afwerken?
E.M.: Mijn vroegere sportbestuurder, Robert Lelangue, die hier nu ook werkt, die had daar een eigenzinnige verklaring voor. Vroeger mochten de jonge renners maar met één versnelling rijden, zowel bergop als bergaf of op het vlakke. Terwijl ze nu op het vlakke heel groot rijden, maar van zodra het maar eventjes naar omhoog gaat, schakelen ze onmiddellijk over op een heel kleine versnelling. Vandaar dat hun spieren minder krachtig ontwikkeld worden. Ik ben het daar volledig mee eens: volgens mij zijn versnellingen negatief voor jongeren. Eens je volwassen bent, heb je ze uiteraard nodig, maar in je groeiperiode moet je snelheid en kracht kweken. En dat laatste kan b.v. door berop een beetje groter te rijden. Als je dan met diezelfde versnelling bergaf moet rijden, dan krijg je automatisch snelheid, want dat draait rap. En dàt is volgens ons de oorzaak van die vele letsels, want dat is inderdaad niet normaal. We zijn dan ook bij de BWB op maatregelen in die zin gaan aandringen, maar het antwoord was daar: je kan de klok niet terugdraaien. Daar gaat het ‘m echter niet om, het gaat ‘m om het feit dat de jeugd moet worden opgeleid!
Stuurvaardigheid b.v. zou ook moeten worden aangeleerd. Dat komt niet van de ene dag op de andere. Hoe vroeger je leert met de fiets rijden, hoe stuurvaardiger je wordt natuurlijk, dat spreekt voor zich, al zijn er altijd die begaafder zijn dan een ander, dat is zoals in alle sporten.
– Heeft u zelf de indruk dat u uw grote succes vooral te danken heeft aan die stielkennis?
E.M.: Natuurtalent is toch het meest doorslaggevend, hoor. Bij de geboorte krijg je dat mee, zeker? Er zijn jongens die zeker zo goed hebben getraind als ik en die het niet zo ver hebben gebracht. Al moet je die gave wel ontwikkelen natuurlijk, want zonder hard werken kom er er ook niet.
– U houdt zich ook bezig met enkele jonge renners, zoals de zoon van Paul Van Himst. De laatste tijd horen we daar echter niet zoveel meer van?
E.M.: Nee, ’t gaat iets minder. Ik ga af en toe nog wel eens kijken, maar het wil niet zo goed meer vlotten.
– Evenmin als met Benno Wauters?
E.M.: Die heeft op dit moment problemen met de knie, ja. Maar de vorige jaren heeft hij wel wat wedstrijden gewonnen. En al is het niet zo dat je de man van de toekomst gaat worden omdat je bij de jongeren veel koersen wint, dan betekenen bijna dertig overwinningen toch iets.
– Wat gebeurt er eigenlijk met de knieën van al die renners?
E.M.: De grote molen, hé.
– Kom, kom, u gaat ons toch niet vertellen dat u met een kleine versnelling reed, zeker?
E.M.: Toch veel kleiner in vergelijking met nu. En zeker toen ik jong was. Ik reed nooit op mijn grootste versnelling. Maar nu zijn de wegen iets beter geworden, er zijn minder stenen en daardoor is alles meer gebaseerd op de kracht. Vooral bij de jeugd is dat echter verre van ideaal. Vandaar trouwens dat de Oost-Europese renners tekortschieten in het gebergte, omdat alles teveel gebaseerd is op die krachtinspanning, op die ploegentijdritten, op dat rijden in waaiers. In de Ronde van Frankrijk is het net andersom. Daar moet je heel klein kunnen rijden. Zelfs op het vlakke. Om meer reserves te hebben voor als er dient te worden geklommen. Anders zou ik niet inzien waarom Oost-Europeanen geen klimmers zouden kunnen zijn. Atletisch zijn ze zeker even sterk.
Eddy Merckx heeft in Humo van 17/3/1994 een verklaring klaar waarom Raymond Poulidor en Joop Zoetemelk zoveel langer hebben gekoerst dan hijzelf: de stress. “Het verschil tussen de nummer één en de nummers twee en drie is bijzonder groot.” En ook waarom er “typische” WK-renners zijn, zoals een Marcussen of een Fernandez: voorbij de 250km (net als op een lager niveau voorbij de 200km) “worden alle normen en waardeverhoudingen overhoop gegooid en krijg je andere kanshebbers.”
Referenties
Lode De Pooter & Ronny De Schepper, “In de Tour moet je heel klein kunnen rijden, zelfs op het vlakke”, De Rode Vaan nr.27 van 1986
Ronny De Schepper, Eddy Merckx over de Tour ’87, De Rode Vaan, 25 juni 1987
(*) Ik was het al helemaal vergeten, maar vóór dit lange interview had ik Eddy reeds eerder gesproken, samen met Lode De Pooter. Dat tweede (eigenlijk dus “eerste”) interview vindt men hier.
(**) Merckx hééft het niet voor Greg LeMond. In een interview met L’Equipe naar aanleiding van de publicatie van het boek “Les secrets du Tour de France” van Cyrille Guimard (2/7/2012) neemt hij het (uiteraard) op voor Lance Armstrong, maar in één ruk door beschuldigt hij Greg LeMond van dopinggebruik: “Greg LeMond leeft al lang op voet van oorlog met Armstrong, maar in zijn tijd vroeg niemand zich af waarom hij altijd een frigo mee had op zijn kamer.” (geciteerd in Het Nieuwsblad van 3/7/2012)
(***) Ik heb hem niet de traditionele vraag gesteld of dit zijn dierbaarste herinnering was, ervan uitgaande dat dit zijn eerste Touroverwinning (1969) was. Maar volgens Pierre Mertens (Koninklijke Rust, Antwerpen, Epo, 1996, p.199-200) zou dat zijn wereldtitel bij de amateurs in Sallanches (1964) geweest zijn.
